ECLI:NL:RBLIM:2018:328

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
6497581 CV EXPL 17-8792
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling na schorsing wegens verdenking van seksueel misbruik

In deze zaak heeft de werknemer, [eiser], een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, stichting CNME, na vijf maanden op non-actief te zijn gesteld wegens verdenking van seksueel misbruik met een collega-werkneemster. De werkgever had geen aangifte gedaan bij de politie en het interne onderzoek was inmiddels beëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de schorsing van de werknemer niet langer gerechtvaardigd kon worden geacht, aangezien er geen bewijs was dat de seksuele handelingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De werkgever had de verantwoordelijkheid om de werknemer niet in het ongewisse te laten en moest handelen indien er sprake was van een vertrouwensbreuk. De vordering van de werknemer tot wedertewerkstelling werd toegewezen, met een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat CNME in gebreke bleef, tot een maximum van € 20.000,00. Tevens werd CNME veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de werknemer, die op € 580,10 waren begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 6497581 CV EXPL 17-8792
Vonnis in kort geding van 15 januari 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. W.J.F. Geertsen
tegen
stichting cnme-projecten,
gevestigd te (6211 RN) Maastricht aan de Capucijnenstraat 21 C-19,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.L.M. van de Laar.
Partijen zullen hierna [eiser] en CNME genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 4 december 2017
  • de op 5 en 9 januari 2018 van de zijde van CNME ontvangen producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 11 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Volgens de website banenrijklimburg.nl is CNME een stichting die zich in de regio Maastricht bezig houdt met ecologisch beheer van stadsnatuurgebieden, educatie, participatie en advies, hetgeen ze doen met een team van 25 betaalde krachten, tientallen vrijwilligers, honderden bewoners en vele bedrijven in het werkgebied zuidelijk Zuid-Limburg.
2.2.
[eiser] is sinds 1 mei 2014 krachtens arbeidsovereenkomst fulltime in dienst als medewerker beheer.
2.3.
Op 22 augustus 2017 heeft [eiser] , samen met drie collega’s, [naam collega 1] (als vrijwilliger), [naam collega 2] en [naam collega 3] , werkzaamheden uitgevoerd in het Savelsbos, ten zuidoosten van Maastricht.
2.4.
Op 25 augustus 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen genoemde [naam collega 2] , [naam directeur] (directeur van CNME, verder te noemen: [naam directeur] ) en [naam medewerker CNME] (kennelijk ook werkzaam bij CNME, verder te noemen: [naam medewerker CNME] ). In dat gesprek heeft [naam collega 2] verteld dat hij drie dagen eerder tijdens het werk in het Savelsbos heeft gezien dat [eiser] en genoemde [naam collega 1] seksuele handelingen met elkaar verrichten ( [naam collega 1] zou [eiser] oraal bevredigd hebben, aldus [naam collega 2] ). Van dat gesprek is een door alle drie de participanten ondertekend verslag opgemaakt (productie 5 bij exploot).
2.5.
[naam collega 1] heeft psychische beperkingen. Ter zitting heeft [naam directeur] te kennen gegeven dat door een medewerkster van de stichting Radar is medegedeeld dat [naam collega 1] de emotionele ontwikkeling heeft van een kind van twee jaar, hetgeen van de zijde van [eiser] niet is weersproken.
2.6.
Diezelfde dag hebben [naam directeur] en [naam medewerker CNME] een gesprek met [eiser] gehad waarin zij [eiser] met de door [naam collega 2] geuite constateringen hebben geconfronteerd. [eiser] heeft in dat gesprek ontkend dat er sprake is geweest van seksuele handelingen tussen hem en [naam collega 1] . Volgens [eiser] was er slechts sprake van een (door hem gegeven) zogenoemde “opa-knuffel”.
2.7.
Bij e-mailbericht van 28 augustus 2017 heeft [naam directeur] aan [eiser] schriftelijk bevestigd dat hij geschorst is (dit was hem mondeling op de 25e al medegedeeld). In de bijlage bij dat bericht staat het volgende vermeld:

Reden voor de schorsing is dat er door een medewerkster geconstateerd is, dat u tijdens werktijd seksueel contact had met een medewerkster. Dit is absoluut niet toegestaan. Het betreft een medewerkster met een beperking, waarvoor dit te meer geldt. Dit is ook bekend.
Momenteel wordt er onderzoek gedaan naar de exacte feiten en omstandigheden. Er zal dus worden nagegaan of een en ander heeft plaatsgevonden, zoals is gemeld. In dat verband zullen zowel u als de betrokken medewerkster worden gehoord. De bedoeling is dat dit maandag 28 augustus zal gebeuren. Ook met degene die het voorval geconstateerd heeft is vrijdag 25 augustus gesproken. Bovendien zal er juridisch advies worden ingewonnen.
Vooralsnog acht ik sprake van een zeer ernstige situatie, waarop in beginsel onmiddellijk ontslag dient te volgen. Of dit ook werkelijk zal gebeuren, si afhankelijk van de resultaten van het onderzoek. Dit onderzoek zal zeer voortvarend plaatsvinden, zodat u zeer spoedig zal vernemen.
2.8.
Bij brief van 11 september 2017 heeft de gemachtigde van [eiser] CNME gesommeerd om [eiser] binnen twee weken weer te werk te stellen, aan welke sommatie door CNME geen gevolg is gegeven.
2.9.
Op 21 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [naam directeur] en beide gemachtigden. Daarbij is door CNME te kennen gegeven dat er nog nader onderzoek zal plaatsvinden en dat CNME nog niet zo ver is dat zij een besluit kan nemen over een eventuele werkhervatting van [eiser] .

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert de veroordeling van CNME om hem binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis op te roepen voor het werk, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag voor elke dag dat CNME daarmee in gebreke blijkt en met een maximum van € 20.000,00.
3.2.
[eiser] stelt te begrijpen dat CNME een onderzoek instelt naar de juistheid van de verklaringen van [naam collega 2] , doch er dient dan wel te worden gehandeld naar de resultaten van dat onderzoek. Nu niet vaststaat dat het voorval (de seksuele handeling tussen hem en [naam collega 1] ) heeft plaatsgevonden, kan de schorsing niet voor onbepaalde tijd voortduren. CNME lijkt besluiteloos te zijn, waardoor er niets meer gebeurt en dat is onacceptabel: de schorsing heeft lang genoeg geduurd, aldus [eiser] .
3.3.
CNME heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak (namelijk: een steeds verdere verwijdering van de arbeidsplaats).
4.2.
In zaken als de onderhavige dient de vrijheid van een werkgever om de organisatie in te richten naar eigen wensen afgewogen te worden tegen het in beginsel gerechtvaardigde belang van een werknemer bij (weder)tewerkstelling. Het voorkómen van ongewenste situaties op de werkvloer (zoals seksuele handelingen tussen medewerkers en in ieder geval seksueel misbruik) kan een redelijke en voldoende zwaarwegende grond zijn om een werknemer niet langer in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid te verrichten. Daartoe is wel vereist dat de gerechtvaardigde vrees bestaat dat daadwerkelijk ongewenste situaties zullen ontstaan wanneer de werknemer zijn werkzaamheden voortzet. Die vrees is dus niet reeds gegeven met het enkele feit dat de werkgever streeft naar beëindiging van het dienstverband, waarbij in dit geval te gelden heeft dat CNME zich tot op heden niet althans niet expliciet op het standpunt heeft gesteld dat dat laatste inderdaad het geval is.
4.3.
Onder punt 11 van het exploot stelt [eiser] dat CNME op enig moment richting hem heeft gesteld dat er nog een strafrechtelijke aangifte zou worden gedaan en dat CNME pas een besluit zou nemen over de wedertewerkstelling als er een sepotbesluit zou worden genomen door politie en/of justitie. Dit laatste is door CNME ter zitting erkend. Tegelijkertijd heeft [naam directeur] echter te kennen gegeven dat zijzelf weliswaar van het voorval melding heeft gemaakt bij de politie, doch dat [naam collega 1] geen aangifte heeft gedaan (van seksueel misbruik). Zoals ter zitting reeds is besproken, kan derhalve genoegzaam worden aangenomen dat een eventueel besluit van de zijde van politie of justitie aangaande deze kwestie er niet gaat komen, nu van die zijde niets te beslissen valt: er ligt immers geen aangifte. Dit betekent dat aan de door CNME gestelde voorwaarde over het nemen van een besluit tot wedertewerkstelling nimmer zal worden voldaan. Verder is gesteld noch gebleken dat CNME op dit moment nog bezig is met een onderzoek omtrent het voorval, zodat het er voor gehouden dient te worden dat het onderzoek is afgerond. Voor zover uit de stukken bekend, heeft op 13 oktober 2017 voor het laatst een gesprek in het kader van het onderzoek plaatsgevonden.
Daarnaast staat vast dat [naam collega 1] sinds 1 november 2017 niet meer werkzaam is bij CNME en heeft [naam directeur] ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat er op dit moment geen andere personen met een psychische beperking als [naam collega 1] bij CNME werkzaam zijn. Tevens heeft [naam directeur] ter zitting verklaard dat kennis over het voorval - voor zover zij weet - niet in de organisatie kenbaar is gemaakt.
4.4.
De kantonrechter heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat wat hem betreft het er sterk op lijkt dat is gebeurd wat werknemer [naam collega 2] heeft gezien én gehoord. Diens voor [eiser] erg belastende verklaring lijkt om diverse redenen geloofwaardig. Maar of is gebeurd wat [naam collega 2] en later [naam collega 1] zeggen dat is gebeurd, is niet waarom het draait in dit kort geding. In dit kort geding gaat het om de vraag: is het terecht of niet dat CNME [eiser] nog steeds op non-actief houdt?
4.5.
Wat dat betreft: zoals ter zitting reeds is besproken, is het op grond van het bovenstaande (zie 4.2 en 4.3) naar het oordeel van de kantonrechter thans niet meer opportuun om [eiser] nog langer te weigeren om de bedongen arbeid te verrichten: de schorsing heeft inderdaad lang genoeg zo niet reeds te lang (immers reeds bijna 5 maanden) geduurd. Indien CNME - zoals zij ter zitting te kennen heeft gegeven - van mening is dat sprake is van een niet meer te herstellen vertrouwensbreuk, dan ligt het op haar weg daarnaar te handelen en niet - zoals thans het geval is - haar werknemer voor onbepaalde tijd in het ongewisse te laten. De vordering inclusief dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn van de wedertewerkstelling op één maand zal worden gesteld, teneinde CNME in de gelegenheid te stellen eventueel nodige voorbereidingen te kunnen treffen voor de terugkeer van [eiser] op de werkvloer.
4.6.
CNME zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 580,10, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde, € 78,00 aan griffierecht en € 102,10 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt CNME om [eiser] binnen één maand na het wijzen van dit vonnis op te roepen voor het werk, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat CNME daarmee in gebreke blijkt en met een maximum van € 20.000,00,
5.2.
veroordeelt CNME tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 580,10,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
RK