ECLI:NL:RBLIM:2018:3220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
6508048 CV EXPL 17-9342
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot oproeping in vrijwaring afgewezen op grond van artikel 16 EEX-Verordening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een incident tot oproeping in vrijwaring. De eisende partij, de rechtspersoon naar buitenlands recht PIDPA, gevestigd te Antwerpen, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FITNESS-IMPORT B.V., gevestigd te Ysselsteyn, aangeklaagd. PIDPA heeft gevorderd dat FITNESS-IMPORT B.V. wordt veroordeeld tot het voldoen van de vordering zoals die in de dagvaarding is verwoord. FITNESS-IMPORT B.V. heeft verzocht om een derde, [X], als waarborg op te roepen. PIDPA heeft zich hiertegen verweerd en stelde dat de kantonrechter niet bevoegd was, omdat de relatie tussen FITNESS-IMPORT B.V. en de waarborg een huurrelatie betreft, waarvoor de Belgische rechter bevoegd zou zijn.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de stellingen van FITNESS-IMPORT B.V. voldoende aannemelijk maken dat de waarborg gehouden kan zijn om FITNESS-IMPORT B.V. vrij te houden van de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling. De rechter heeft artikel 7 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, dat bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de oorspronkelijke vordering bij hem aanhangig is, ook voor vorderingen tot vrijwaring, tenzij er onvoldoende samenhang is.

Echter, de kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter in dit geval geen rechtsmacht heeft op basis van artikel 16 van de EEX-Verordening, die de exclusieve bevoegdheid van de rechter regelt ten aanzien van zakelijke rechten op huur en verhuur van onroerende goederen. Daarom is de vordering in vrijwaring afgewezen. FITNESS-IMPORT B.V. is veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 100,00. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 2 mei 2018 voor antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6508048 \ CV EXPL 17-9342
Vonnis van de kantonrechter van 4 april 2018
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht PIDPA,
gevestigd te Antwerpen,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn & van Eck,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FITNESS-IMPORT B.V.,
gevestigd te Ysselsteyn,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

Partijen zullen hierna Pidpa en F-I genoemd worden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding;
de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
de conclusie van antwoord in het incident.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Pidpa heeft gevorderd dat F-I wordt veroordeeld tot het voldoen van de vordering zoals die in de dagvaarding is verwoord. Voordat daartegen inhoudelijk verweer is gevoerd, heeft F-I verzocht om [X] , wonende [adres] te [woonplaats] , als waarborg te mogen oproepen. Pidpa heeft zich daartegen verweerd en stelt primair dat de kantonrechter niet bevoegd is nu, kort gezegd de relatie tussen F-I en de waarborg een huurrelatie betreft en de bevoegdheid tot beoordeling van geschillen uit een huurrelatie op grond van artikel 22 van de EEX Verordening bij uitsluiting zijn voorbehouden aan de rechter van de plaats van het gehuurde onroerend goed, in dit geval de Belgische rechter. Subsidiair stelt Pidpa dat zij niets te maken wil hebben met de rechtsverhouding tussen F-I en [X] en het oproepen in vrijwaring leidt tot een onnodige vertraging van de procedure.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de stellingen van F-I voldoende aannemelijk maken dat de rechtsverhouding tussen F-I en de waarborg met zich mee kan brengen dat de waarborg gehouden zal zijn om F-I vrij te houden van de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling in deze (hoofd)zaak.
3.3.
Artikel 7 lid 2 Rv bepaalt dat, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, deze hem ook toekomt ten aanzien van – voor zover hier relevant – een vordering tot vrijwaring, tenzij tussen deze vordering en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat. De strekking van artikel 7 lid 2 Rv is vooral gelegen in de proceseconomie en de goede rechtsbedeling. Daarnaast is een concentratie van procedures vaak in het belang van beide partijen. Verder worden tegenstrijdige uitspraken vermeden en vindt een efficiëntere rechtspleging plaats doordat het geschil is geconcentreerd bij één gerecht. De wetgever heeft met artikel 7 lid 2 Rv aansluiting gezocht bij artikel 6 aanhef en onder 2 EEX-verdrag (nu Verordening) die het forum waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is, openstelt voor een vordering tot vrijwaring. Volgens het Hof van Justitie vereist artikel 6 van het EEX-verdrag (nu Verordening) geen andere band tussen de oorspronkelijke vordering en de vordering in vrijwaring dan die welke volstaat om vast te stellen dat er geen sprake is van onttrekking aan de bevoegde rechter.
3.4.
Van de hiervoor genoemde hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo, ingevolge welke de Nederlandse rechter bevoegd is, is echter afwijking mogelijk op grond van de regels, zoals neergelegd in de afdelingen 2 tot en met 7 (de artikelen 5 tot en met 24) EEX-Vo. In dit geval is dus nog de vraag aan de orde of sprake is van een van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo afwijkende bijzondere bevoegdheid. Artikel 16 van de EEX-Vo regelt de exclusieve bevoegdheid van de rechter ten aanzien van zakelijke rechten op huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de Verdragsluitende Staat waar het onroerend goed gelegen is. De Nederlandse rechter komt daarom in dit geval geen rechtsmacht toe zodat de vordering in vrijwaring moet worden afgewezen.
3.5.
Nu de incidentele vordering in vrijwaring wordt afgewezen zal F-I de proceskosten voor de incidentele vordering moeten dragen. Deze kosten worden aan de zijde van Pidpa vastgesteld op een bedrag van € 100,00.
3.6.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol van 2 mei 2018 voor antwoord.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
4.1.
wijst de vordering van F-I af,
4.2.
veroordeelt F-I in de proceskosten van dit incident aan de zijde van Pidpa gevallen en begroot op € 100,00,
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 2 mei 2018 voor antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: