ECLI:NL:RBLIM:2018:3199

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
03/721008-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en diefstal van goederen uit faillissementsboedel

Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van faillissementsfraude en diefstal. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte] en wonende te [adresgegevens verdachte], werd bijgestaan door mr. H. van der Ende. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 maart 2018. De tenlastelegging omvatte onder andere het onttrekken van goederen aan de faillissementsboedel van de vennootschap [bedrijf 1], die op 1 april 2015 in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere tijdstippen goederen, waaronder vissen en bedrijfsinventaris, heeft onttrokken aan de faillissementsboedel. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan faillissementsfraude en diefstal, maar sprak hem vrij van het medeplegen van deze feiten met anderen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn emotionele toestand en gezondheidsproblemen. De rechtbank constateerde ook dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, wat invloed had op de strafmaat. De benadeelde partij, [bedrijf 3], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/721008-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H. van der Ende, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 maart 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: met anderen faillissementsfraude heeft gepleegd dan wel goederen aan het gelegde beslag heeft onttrokken dan wel goederen heeft gestolen.
Feit 2: met anderen op meerdere tijdstippen goederen heeft gestolen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 primair tenlastegelegde enkel met betrekking tot de vissen en het onder 2 tenlastegelegde met uitzondering van de vissen en de heftrucks bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daarbij verwezen naar de aangiften, de camerabeelden en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Er zijn door de verdachte vissen en goederen weggenomen. De camerabeelden tonen niet aan welke goederen zijn weggenomen. De tenlastegelegde diefstal onder 2 kan eveneens bewezen worden verklaard, maar niet ten aanzien van de heftrucks.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] , een rechtspersoon in de zin van artikel 2:3 van het Burgerlijk Wetboek, is een groothandel in onder meer
vijver– en aquariumvissen, –planten en –toebehoren. Daarnaast houdt [bedrijf 1] zich bezig met de bouw/productie van aquaria en terraria. De vennootschap is statutair gevestigd in Roosteren, gemeente Echt-Susteren en houdt kantoor op het adres [adres 1] te Born.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] , eveneens een rechtspersoon in de zin van artikel 2:3 van het Burgerlijk Wetboek, is enig aandeelhouder van [bedrijf 1] en is samen met [naam bestuurder 1] bestuurder van [bedrijf 1] Iedere bestuurder heeft zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid. [2] Verdachte is samen met [naam bestuurder 2] bestuurder van [bedrijf 2] [3]
Bij beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 1 april 2015 werd [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard. Tot curator werd aangesteld mr. J.H. van Seters (hierna te noemen: de curator), advocaat te Roermond. [4] Uit het op 1 maart 2016 door de curator ingediende openbare faillissementsverslag blijkt dat het faillissement van [bedrijf 1] nog niet is geëindigd. [5]
Als gevolg van het faillissement mogen door of namens [bedrijf 1] , dan wel haar bestuurders of derden namens hen, geen goederen meer worden meegenomen van de bedrijfslocatie. Op 13 november 2015 heeft de curator aangifte gedaan van faillissementsfraude door verdachte. In de aangifte heeft de curator – kort gezegd – aangegeven dat verdachte op 20 april 2015 en 21 april 2015 goederen, te weten bedrijfsinventaris, voorraad en machines heeft onttrokken aan de faillissementsboedel. Verdachte en derden hebben zich deze bedrijfsinventaris, machines en voorraad opzettelijk en wederrechtelijk toegeëigend. [6]
De verdachte heeft bij de politie, nadat hem de camerabeelden van de loods van [bedrijf 1] , gelegen aan de [adres 1] in Born, van 20 april 2015 werden getoond [7] , verklaard dat hijzelf en [persoon 1] te zien zijn op deze camerabeelden. Verdachte heeft toen een mal meegenomen om strepen mee te trekken, een verfspuit en een krat met administratie. [persoon 1] wist niet dat de goederen in de loods niet verplaatst mochten worden. [8] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 20 april 2015 ook nog pompjes en filtertjes heeft weggenomen.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard, nadat hem de camerabeelden van dezelfde loods van [bedrijf 1] van 21 april 2015 [9] werden getoond, dat hijzelf, [persoon 2] en [persoon 3] op die camerabeelden te zien zijn. Verdachte heeft [persoon 2] toen ongeveer 50 vissen gegeven. Ook heeft hij drie vissen (koi’s) voor zichzelf meegenomen. Die vissen waren van de faillissementsboedel. [persoon 2] en [persoon 3] wisten volgens verdachte niet dat [bedrijf 1] failliet was en dat zij niet aan de goederen in de loods van [bedrijf 1] mochten komen. [10]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen gelegen in de periode van 20 april 2015 tot en met 28 april 2015 zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door goederen aan de boedel van de failliete rechtspersoon [bedrijf 1] te onttrekken, met dien verstande dat, nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid, in de zin van nauwe en bewuste samenwerking, van anderen dan verdachte bij deze fraude, verdachte van het medeplegen zal worden vrijgesproken.
Feit 2
De curator heeft op 28 april 2015 met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 3] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de activa van [bedrijf 1] Verdachte is op 29 april 2015 ’s middags door de curator persoonlijk van deze koopovereenkomst op de hoogte gesteld. De levering van de activa zou plaatsvinden nadat betaling had plaatsgevonden en de curator de ontvangst van de gelden had bevestigd aan de (middellijk) bestuurder van [bedrijf 3] . Volgens de curator hebben de betaling en de bevestiging op of omstreeks 28 of 29 april 2015 plaatsgevonden. [11]
Op 1 mei 2015 doet [naam aangever 1] aangifte van diefstal van diverse goederen uit de loods van
[bedrijf 1] in Born. [12] Op 3 mei 2015 verklaren [naam aangever 1] en [naam aangever 2] bij de politie dat [bedrijf 3] de activa van [bedrijf 1] heeft gekocht van de curator. De inventaris is in bezit gekomen van [bedrijf 3] op 28 april 2015. Enkele dagen daarvoor was de koopsom al betaald. Op 29 april 2015 rond 14.00 uur overhandigde verdachte aan [naam aangever 1] de sleutel van de loods van [bedrijf 1] Dat was in opdracht van de curator. [naam aangever 1] is daarna weggegaan. Op 30 april 2015 kwam [naam aangever 1] weer in de loods van [bedrijf 1] Hij zag toen dat er allerlei spullen weg waren, die er de dag tevoren nog stonden. [naam aangever 1] is vervolgens de camerabeelden gaan bekijken. Op deze beelden zag hij dat verdachte en een andere man op 29 april 2015 diverse spullen uit de loods wegnamen. [13]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard, nadat hem de camerabeelden van de loods van [bedrijf 1] van 29 april 2015 werden getoond, dat hijzelf die middag met een klant bij de loods was en dat hij toen geneesmiddelen en een binnenfilter voor een aquarium heeft weggenomen. [14] Ter terechtzitting heeft de verdachte aanvullend verklaard dat hij die middag ook visvoer heeft meegenomen. Diezelfde avond is verdachte weer naar de loods gegaan, op dat moment met zijn zwager [naam bestuurder 2] . Hij heeft toen vijverfolie, watervallen, een accuheftruck en een hogedrukspuit weggenomen. [15] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij die avond ook nog een pompwagen heeft weggenomen.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op meerdere tijdstippen op 29 april 2015 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van diverse goederen, met dien verstande dat, nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van anderen, in de zin van nauwe en bewuste samenwerking, dan verdachte bij deze diefstallen, verdachte van het medeplegen zal worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor de diefstal van vissen en heftrucks. Het dossier bevat namelijk geen aanknopingspunten voor de diefstal van die goederen op of omstreeks 29 en 30 april 2015. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij op 29 april 2015 ook een accuheftruck had meegenomen, maar deze heftruck behoorde niet tot de door [bedrijf 3] gekochte activa van [bedrijf 1] [16]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair
op tijdstippen gelegen in de periode van 20 april 2015 tot en met 28 april 2015
in de provincie Limburg, als medebestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 2] , zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [bedrijf 1] , welke vennootschap [bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Limburg, vestigingsplaats Roermond, op 1 april 2015 in staat van faillissement is verklaard, welk faillissement nog niet was beëindigd, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [bedrijf 1] opzettelijk goederen, waaronder vissen, behorende tot de faillissementsboedel van de rechtspersoon [bedrijf 1] , aan die boedel heeft onttrokken;
2.
op tijdstippen op 29 april 2015 te Born, in de gemeente Sittard-Geleen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer rollen rubberfolie en een filterkamer en watervallen en een hogedrukspuit en een pompwagen, toebehorende aan de rechtspersoon [bedrijf 3]
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd;
feit 2:
diefstal, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast dient aan de verdachte, omdat er enig gevaar voor herhaling is, één maand voorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd, met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de ernst en omvang van de zaak in perspectief geplaatst dienen te worden. Verder is volgens haar de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM geschonden. Deze zaak heeft al behoorlijk negatieve gevolgen voor de verdachte gehad. De raadsvrouw heeft daarom een schuldigverklaring zonder straf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is op de leeftijd van 18 jaar gestart met een bedrijf in vijver– en aquariumvissen,
–planten en –toebehoren. In de loop der jaren heeft verdachte dit bedrijf, [bedrijf 1] , weten uit te bouwen tot een onderneming die ongeveer dertien personeelsleden in dienst had. Omdat een zusterbedrijf van [bedrijf 1] failliet werd verklaard, heeft de bank het krediet aan het hele concern opgezegd. Dat had als gevolg dat uiteindelijk ook [bedrijf 1] , een op zich goed lopend bedrijf, failliet werd verklaard. Crediteuren konden namelijk niet meer betaald worden en omdat voorraden en inventaris door de bank in beslag waren genomen, kwam er ook geen geld meer binnen. Hoewel hij wist dat hij na een faillissement niets meer mocht meenemen, beschouwde verdachte zich nog als eigenaar van [bedrijf 1] en heeft hij een aantal goederen uit de boedel meegenomen. Als zodanig heeft verdachte zich dus schuldig gemaakt aan faillissementsfraude (bedrieglijke bankbreuk). Verdachte heeft hierdoor de (financiële) belangen van de schuldeisers van de vennootschap benadeeld. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van goederen die al door de curator van de failliete rechtspersoon aan een andere vennootschap waren verkocht.
Faillissementsfraude ofwel bedrieglijke bankbreuk is een ernstig delict, waarvoor in principe gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft geprobeerd om zich te verplaatsen in de persoon van verdachte: hij kon het niet verkroppen dat zijn levenswerk, dat hij van de grond af had opgebouwd, vlak voor zijn pensioen door toedoen van de bank naar de knoppen ging. Volgens de reclassering kan verdachte worden omschreven als een emotionele en gebroken man, die ook nog kampt met diverse lichamelijke gezondheidsproblemen. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening mee. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bijna drie jaar op zijn berechting heeft moeten wachten. Als eerste daad van vervolging merkt de rechtbank namelijk de datum van zijn eerste aanhouding aan, dat was op 1 mei 2015. Op 4 april 2018 zal in zijn zaak uitspraak worden gedaan. Hierdoor is de redelijke termijn voor berechting van strafzaken (artikel 6 van het EVRM) overschreden. De rechtbank volstaat met constatering van deze overschrijding.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte geen gevangenisstraf, ook niet in voorwaardelijke vorm, maar een taakstraf opleggen. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, een gepaste straf.
De ernst van de feiten brengt met zich mee dat niet kan worden volstaan met het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, het zogenoemde rechterlijk pardon, zoals door de raadsvrouw is bepleit. De rechtbank acht het niet opportuun om, zoals door de officier van justitie is geëist, naast de taakstraf nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is immers al enige tijd niet meer als ondernemer actief. Het recidiverisico kan dan ook – zo meent tevens de reclassering – als laag worden ingeschat.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [bedrijf 3]
Door haar vordering tot vergoeding van schade heeft [bedrijf 3] zich als benadeelde partij gevoegd in het strafgeding. Zij vordert vergoeding van een bedrag van € 5.000,00. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 250,00 voor goederen en € 4.750,00 voor vissen die niet door haar konden worden geleverd aan [bedrijf 4] , het bedrijf dat op haar beurt de door [bedrijf 3] uit de faillissementsboedel van [bedrijf 1] gekochte vissen en enkele andere goederen had overgenomen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in haar vordering, nu de vordering onvoldoende onderbouwd is.
De raadsvrouw heeft inzake de vordering van de benadeelde partij bepleit dat zij niet‑ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, gelet op de omstandigheid dat de omvang van het vissenbestand niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de vissen
(€ 4.750,00) niet-ontvankelijk verklaren. De verdachte zal immers van de diefstal van vissen onder feit 2 worden vrijgesproken. De rechtbank zal de resterende vordering (€ 250,00 voor goederen) eveneens niet-ontvankelijk verklaren. Welke goederen door de benadeelde partij niet aan [bedrijf 4] geleverd konden worden, kan bij gebreke van een nadere onderbouwing door de benadeelde partij door de rechtbank niet worden vastgesteld. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit gedeelte (€ 250,00) eveneens niet-ontvankelijk in de vordering verklaren en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte ter verdediging tegen de vordering zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van deze civiele vordering. De rechtbank stelt deze kosten daarom vast op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 57, 310 en 343 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten onder 1 primair en 2 tot een taakstraf voor de duur van 40 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij, [bedrijf 3] , gevestigd en kantoorhoudende te Rosmalen, [adres 2] , niet-ontvankelijk in haar vordering voor wat betreft het gedeelte ter grootte van € 4.750,00 (de vissen);
  • verklaart de benadeelde partij, [bedrijf 3] , voornoemd, niet-ontvankelijk in haar vordering voor wat betreft het resterende deel ter grootte van € 250,00 (de goederen) en bepaalt dat zij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, omdat de behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2018.
Buiten staat
Mr. M.E. Notermans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 28 april 2015, te Roosteren, in de gemeente Echt-Susteren, en/of te Born, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of te Echt, (althans) in de provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als (mede)bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 2] , zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 5] , welke vennootschap [bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Limburg, vestigingsplaats Roermond, op 1 april 2015 in staat van faillissement is verklaard, welk
faillissement nog niet was beëindigd, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [bedrijf 1] opzettelijk een of meerdere goed(eren) (waaronder onder meer één of meer rol(len) rubberfolie en/of filterkamer(s) en/of
waterval(len) en/of hogedrukspuit(en) en/of viscontainer(s) en/of pompwagen(s) en/of vis(sen) en/of heftruck(s)), althans een of meerdere goed(eren) behorende tot het faillissementsboedel van de rechtspersoon [bedrijf 1] , aan die boedel heeft onttrokken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 28 april 2015, te Roosteren, in de gemeente Echt-Susteren, en/of te Born, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of te Echt, (althans) in de provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk een of meerdere goed(eren) (waaronder onder meer één of meer rol(len) rubberfolie en/of filterkamer(s) en/of waterval(len) en/of
hogedrukspuit(en) en/of viscontainer(s) en/of pompwagen(s) en/of vis(sen) en/of heftruck(s)), althans een of meerdere goed(eren) behorende tot het faillissementsboedel van de rechtspersoon [bedrijf 1] , waarop door J.H. van Seters (curator), op grond van een vonnis van de rechtbank Limburg, vestigingsplaats Roermond, uitgesproken op 1 april 2015
en/of artikel(en) 1/2/4/6/14 van de Faillissementswet, in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 28 april 2015, te Roosteren, in de gemeente Echt-Susteren, en/of te Born, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of te Echt, (althans) in de provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer één of meer rol(len) rubberfolie en/of filterkamer(s) en/of waterval(len) en/of hogedrukspuit(en) en/of viscontainer(s) en/of pompwagen(s) en/of vis(sen) en/of heftruck(s), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of
ten dele toebehorende aan de faillissementsboedel van de rechtspersoon [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks 29 april 2015 tot en met 30 april 2015, te Roosteren, in de gemeente Echt-Susteren, en/of te Born, in de gemeente Sittard-Geleen, en/of te Echt, (althans) in de provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer één of meer rol(len) rubberfolie en/of filterkamer(s) en/of
waterval(len) en/of hogedrukspuit(en) en/of viscontainer(s) en/of pompwagen(s) en/of vis(sen) en/of heftruck(s), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf 3] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of de faillissementsboedel van de rechtspersoon [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, Dienst Regionale Recherche Finec, BVH-nummer: 2015080687, gesloten d.d. 6 oktober 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 287.
2.Het geschrift, zijnde het uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 25 maart 2015, pag. 134 en 135.
3.Het geschrift, zijnde het uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 3 mei 2016, pag. 136 en 137.
4.Het geschrift, zijnde de beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 1 april 2015, pag. 108 en 109.
5.Het geschrift, zijnde het faillissementsverslag, nummer 3, d.d. 1 maart 2016, pag. 110 t/m 125.
6.Het geschrift, zijnde de melding/aangifte faillissementsfraude [bedrijf 1] door curator Van Seters d.d. 13 november 2015, pag. 103 t/m 107.
7.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden 20 april 2015 d.d. 29 april 2016, pag. 24 en 25.
8.Het proces-verbaal zakelijk verhoor [verdachte] d.d. 30 augustus 2016, pag. 251 en 252.
9.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden 21 april 2015 d.d. 4 mei 2016, pag. 36 en 37.
10.Het proces-verbaal zakelijk verhoor [verdachte] d.d. 30 augustus 2016, pag. 252.
11.Het geschrift, zijnde de melding/aangifte faillissementsfraude [bedrijf 1] door curator Van Seters d.d. 13 november 2015, pag. 104 t/m 106.
12.Het proces-verbaal van aangifte [naam aangever 1] d.d. 1 mei 2015, pag. 19 en 20.
13.Het proces-verbaal aanvullend verhoor aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] d.d. 3 mei 2016, pag. 32 t/m 35.
14.Het proces-verbaal zakelijk verhoor [verdachte] d.d. 30 augustus 2016, pag. 252.
15.Het proces-verbaal zakelijk verhoor [verdachte] d.d. 30 augustus 2016, pag. 252 en 253.
16.Het geschrift, zijnde het faillissementsverslag, nummer 3, d.d. 1 maart 2016, pag. 114 en 115.