ECLI:NL:RBLIM:2018:3190

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
18/231 en 18/232
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere vergoeding ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering wegens tekortkoming van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 22 maart 2018 een verzoekschrift behandeld van de verzoeker, die een hogere schadevergoeding eiste van de Staat wegens immateriële en materiële schade als gevolg van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker stelde dat hij recht had op een vergoeding van € 4.050,00 voor immateriële schade, € 266,26 voor materiële schade door korting op zijn uitkering, en € 280,00 voor de kosten van zijn raadsman. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor een onderzoek naar de geestesvermogens van de verzoeker, wat niet tijdig was gebeurd. Hierdoor heeft de verzoeker onterecht in een politiecel en op een reguliere afdeling van het Huis van Bewaring doorgebracht, wat zwaardere gevolgen voor hem heeft gehad vanwege zijn kwetsbaarheid en intellectuele beperking.

De rechtbank besloot dat de forfaitaire bedragen die door de LOVS zijn vastgesteld, vermenigvuldigd moesten worden met factor twee, en kende de verzoeker een schadevergoeding toe van € 2.700,00. Daarnaast werd een vergoeding van € 191,26 toegekend voor de materiële schade en € 550,00 voor de kosten van de raadsman. In totaal werd een bedrag van € 3.441,26 toegewezen aan de verzoeker. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. De beschikking werd gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, en is openbaar uitgesproken in de raadkamer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Rekestnummers : 18/231 en 18/232
Parketnummers : 03/700161-16 en 03/700359-16
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Limburg op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering van
[verzoeker] (de verzoeker),
geboren op [geboortedatum] te Maastricht,
woonplaats kiezende te [adres] , ten kantore van zijn raadsman, mr. H. Kraimi.

1.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat voor de immateriële schade die verzoeker ten gevolge van de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 4.050,00.
Het verzoek strekt tevens tot het toekennen van een vergoeding van materiële schade ten laste van de Staat ten bedrage van € 266,26, zijnde het bedrag dat verzoeker is gekort op zijn uitkering gedurende zijn detentie.
Tenslotte strekt het verzoek tot toekenning van € 280,00 voor de kosten van een raadsman met betrekking tot de indiening van onderhavig verzoekschrift, dan wel € 550,00 voor de indiening van het verzoekschrift en de behandeling ervan ter zitting.

2.De procesgang

Het verzoekschrift is op 26 januari 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft onderhavig verzoekschrift op 22 maart 2018 in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de verzoeker
De raadsman van de verzoeker heeft ter zitting het verzoekschrift toegelicht. De raadsman is van mening dat de verzoeker in aanmerking komt voor een hogere vergoeding dan de forfaitaire bedragen die door het LOVS zijn vastgesteld. Uit een rapportage van het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie blijkt dat verzoeker gedurende de detentie in een EZV-afdeling geplaatst had moeten worden in verband met de kwetsbaarheid van de verzoeker door zijn intellectuele beperking. Omdat het Openbaar Ministerie te kort is geschoten in de zorg die verzoeker had moeten krijgen is de raadsman van mening dat het forfaitaire bedrag vermenigvuldigd moet worden met factor drie. Tevens is de raadsman van mening dat verzoeker vergoeding moet krijgen van het bedrag waarvan hij gekort is op zijn PW-uitkering. De vaste lasten van de verzoeker zijn namelijk gewoon doorgelopen tijdens zijn detentie.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft te kennen gegeven zich te verzetten tegen de vermenigvuldiging van de forfaitaire bedragen. De officier van justitie is van mening dat er weliswaar sprake is van een bijzondere situatie, doch niet van zodanige aard dat deze voor een hogere vergoeding in aanmerking komt. De verzoeker heeft derhalve alleen recht op de vergoedingen zoals vastgesteld in de LOVS-richtlijn. Tevens verzet de officier van justitie zich tegen een algehele toekenning van een vergoeding van het gekorte bedrag op de uitkering van de verzoeker, nu verzoeker tijdens zijn detentie geen kosten van levensonderhoud heeft hoeven maken.
3.3
De beoordeling van de rechtbank
3.3.1
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van het verzoek
De zaken met bovengenoemde parketnummer zijn gevoegd behandeld. De gevoegde zaken zijn geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 26 oktober 2017 waarbij de verzoeker is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank is bevoegd en het verzoekschrift is tijdig ter griffie ingediend.
De zaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.2
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen voor de tijd door hem ten onrechte in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verzoeker in aanmerking komt voor een hogere vergoeding dan de forfaitaire bedragen die vastgesteld zijn in de LOVS-richtlijn. Door de kwetsbaarheid en de intellectuele beperking van de verzoeker, was plaatsing op een EZV-afdeling aangewezen, doch dit advies kwam pas na afloop van het voorarrest van verzoeker.
Er was genoeg aanleiding om al bij de inverzekeringstelling vraagtekens te hebben bij de geestesvermogens en met name de detentiegeschiktheid van de verzoeker en zo snel mogelijk onderzoek daarna te laten plaatsvinden. Nu dat niet is gebeurd, kan worden aangenomen dat de in totaal 6 dagen in een politiecel en 9 dagen op een “gewone” afdeling van het HvB, voor verzoeker zwaardere gevolgen hebben gehad dan voor personen die niet kampen met de kwetsbaarheden en beperkingen waar verzoeker mee kampt.
Omtrent de hoogte van de vergoeding is de rechtbank van oordeel dat het bedrag op gronden van billijkheid vermenigvuldigd dient te worden met
factor twee. Een vermenigvuldiging met de factor drie acht de rechtbank niet in verhouding staan tot de ernst van de tekortkoming van het Openbaar Ministerie. De rechtbank kent aan de verzoeker dan ook een bedrag toe van € 2.700,00.
De rechtbank zal tevens op gronden van billijkheid voor het gekorte bedrag van de
PW-uitkering een vergoeding toewijzen. De rechtbank erkent dat de vaste lasten van de verzoeker zijn blijven doorlopen en de verzoeker hierdoor op een onbillijke wijze is bezwaard waardoor hij recht heeft op een compensatie. Een toekenning van het volledig verzochte bedrag acht de rechtbank niet op zijn plaats. Gedurende de detentie heeft de verzoeker geen uitgaven gehad voor de noodzakelijke kosten van zijn dagelijks levensonderhoud. De rechtbank zoekt aansluiting bij de NIBUD-norm van € 5,00 per dag voor eten en drinken. Voor de dagen die verzoeker in detentie heeft doorgebracht zal dan ook een bedrag van € 75,00 (15 x € 5,00) van het totaal gekorte bedrag in mindering worden gebracht. De rechtbank kent aan verzoeker dan een vergoeding toe van € 191,26.
Tenslotte zal de rechtbank voor de kosten van een raadsman in verband met de indiening en de behandeling van het onderhavige verzoekschrift een vergoeding toekennen van € 550,00.

4.Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 2.891,26 (zegge: tweeduizend achthonderd eenennegentig euro en zesentwintig eurocent);
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 550,00 (zegge: vijfhonderd vijftig euro);
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, in tegenwoordigheid van C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van
22 maart 2018. [1]
De rechtbank Limburg, enkelvoudige kamer in strafzaken, beveelt aan de griffier de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.441,26 (zegge: drieduizend vierhonderd eenenveertig euro en zesentwintig eurocent) op rekeningnummer
NL24 ABNA 0848 0801 49 ten name van advocatenkantoor Goltstein, Gerlag & Ruyter-Stevens zodra bovengenoemde beschikking onherroepelijk is geworden.
Aldus gedaan op 22 maart 2018 door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter.

Voetnoten

1.