In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 22 maart 2018 een verzoekschrift behandeld van de verzoeker, die een hogere schadevergoeding eiste van de Staat wegens immateriële en materiële schade als gevolg van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker stelde dat hij recht had op een vergoeding van € 4.050,00 voor immateriële schade, € 266,26 voor materiële schade door korting op zijn uitkering, en € 280,00 voor de kosten van zijn raadsman. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor een onderzoek naar de geestesvermogens van de verzoeker, wat niet tijdig was gebeurd. Hierdoor heeft de verzoeker onterecht in een politiecel en op een reguliere afdeling van het Huis van Bewaring doorgebracht, wat zwaardere gevolgen voor hem heeft gehad vanwege zijn kwetsbaarheid en intellectuele beperking.
De rechtbank besloot dat de forfaitaire bedragen die door de LOVS zijn vastgesteld, vermenigvuldigd moesten worden met factor twee, en kende de verzoeker een schadevergoeding toe van € 2.700,00. Daarnaast werd een vergoeding van € 191,26 toegekend voor de materiële schade en € 550,00 voor de kosten van de raadsman. In totaal werd een bedrag van € 3.441,26 toegewezen aan de verzoeker. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. De beschikking werd gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, en is openbaar uitgesproken in de raadkamer.