ECLI:NL:RBLIM:2018:3133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
6706475 CV EXPL 18-1245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging vonnis in huurzaak afgewezen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de voorzieningenrechter op 3 april 2018 uitspraak gedaan. De eisende partij, wonend aan [adres eisende partij] te [woonplaats eisende partij], had een vordering ingediend tegen Wonen Limburg, de gedaagde partij, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 7 februari 2018. Dit vonnis had de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en de eisende partij veroordeeld tot ontruiming van de woning, met een ontruimingstermijn die op 20 maart 2018 was gesteld.

De eisende partij vorderde in kort geding dat de voorzieningenrechter Wonen Limburg zou verbieden om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan, en stelde dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de eisende partij niet had aangetoond dat het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. Ook waren er geen nieuwe feiten of omstandigheden die een noodtoestand voor de eisende partij zouden opleveren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de eisende partij moest worden afgewezen en veroordeelde de eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van Wonen Limburg op € 600,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.A.J. van Leeuwen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6706475 \ CV EXPL 18-1245
Vonnis in kort geding van 3 april 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw,
tegen:
de stichting
STICHTING WONEN LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.J.P. Schellekens.
Partijen worden verder aangeduid als “ [eisende partij] ” en “Wonen Limburg”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de op 19 maart 2018 gehouden mondelinge behandeling, waar Wonen Limburg aan de hand van een pleitnota verweer heeft gevoerd.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] huurt van Wonen Limburg de zelfstandige woonruimte aan de [adres eisende partij] (verder: “het gehuurde”) te [woonplaats eisende partij] .
2.2.
Bij vonnis van 7 februari 2018 heeft de kantonrechter de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden en [eisende partij] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Gemeld vonnis is op 19 februari 2018 aan [eisende partij] betekend waarbij aan [eisende partij] tevens de ontruiming is aangezegd tegen 20 maart 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, primair Wonen Limburg zal verbieden om tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 februari 2018 over te gaan, onder meer de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 15.000,00, subsidiair de uitvoerbaar bij voorraad verklaring te schorsen totdat in het hoger beroep van het vonnis van 7 februari 2018 (eind)arrest is gewezen en meer subsidiair aan [eisende partij] een verlengde ontruimingstermijn toe te kennen voor de duur van zes maanden na de betekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
Wonen Limburg voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisende partij] voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft, nu de ontruiming is aangezegd tegen 20 maart 2018.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984/145).
4.3.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [eisende partij] niet heeft gesteld dat het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust en dat blijkt ook nergens uit. Uit de dagvaarding blijkt weliswaar dat [eisende partij] het niet eens is met de inhoudelijke beoordeling van de kantonrechter in het vonnis van 7 februari 2018, maar [eisende partij] zal dat in hoger beroep aan de orde moeten stellen, aangezien de onderhavige procedure daarvoor niet is bedoeld.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die bij executie tot een noodtoestand zullen leiden aan de zijde van [eisende partij] niet is gebleken. Immers, ook uit de als productie 6 overlegde verklaring d.d. 28 februari 2018 van de psychiater van [eisende partij] blijkt niet dat de medische situatie van [eisende partij] na het vonnis van 7 februari 2018 is gewijzigd. Uit dit vonnis blijkt verder dat de kantonrechter zich rekenschap heeft gegeven van de medische situatie van [eisende partij] .
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde dient te worden afgewezen.
4.5.
[eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Wonen Limburg worden begroot op een bedrag van € 600,00 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van Wonen Limburg gevallen en tot op heden begroot op € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: