ECLI:NL:RBLIM:2018:3054

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
6385601 \ CV EXPL 17-8102
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige zorgpremies met bewijs van betaling

In deze zaak vorderde de eisende partij, N.V. UNIVÉ ZORG, betaling van achterstallige zorgpremies van gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eisende partij stelde dat gedaagde partij een bedrag van € 473,35 niet had betaald voor de maanden oktober 2009 tot en met februari 2010. Gedaagde partij voerde echter verweer en stelde dat hij dit bedrag al in 2010 had betaald, wat hij onderbouwde met een betalingsopdracht. De eisende partij gaf aan dat er fouten waren gemaakt in de boekingen en dat de vordering pas in 2017 was ingesteld, wat gedaagde partij verbaasde gezien de lange tijdsduur.

De kantonrechter overwoog dat de verjaring van de vordering was gestuit door aanmaningen die gedaagde partij had ontvangen. Gedaagde partij had een kopie van zijn betaalrekening overgelegd waaruit bleek dat hij op 12 april 2010 het bedrag van € 473,35 had betaald, specifiek voor de periode waarover de eisende partij vorderde. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde partij voldoende bewijs had geleverd van de betaling en dat de vordering van de eisende partij moest worden afgewezen. Bovendien werd opgemerkt dat de lange tijdsduur tussen de vermeende betalingsachterstand en de vordering de bewijspositie van gedaagde partij had aangetast.

De kantonrechter wees de vordering af en veroordeelde de eisende partij in de kosten van de procedure, die aan de kant van gedaagde partij op nihil werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.W. Rijksen op 4 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6385601 \ CV EXPL 17-8102
Vonnis van de kantonrechter van 4 april 2018
in de zaak van:
de naamloze vennootschap N.V.UNIVÉ ZORG,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde M.G. de Jong Gerechtsdeurwaarders- & Incassokantoor,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend in de gemeente [plaats] op een geheim adres,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft bij eisende partij een of meer zorgverzekeringen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten onder klantnummer [klantnummer verzekering] .

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 500,000, vermeerderd met rente en kosten.
Volgens eisende partij zijn de premies over de maanden oktober 2009 tot en met februari 2010 ad in totaal € 473,35 niet betaald. Er is geen sprake van verjaring omdat deze telkens is gestuit.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer en stelt het bedrag van € 473,35 al in 2010 betaald te hebben. Ter onderbouwing van dit verweer legt gedaagde partij een betalingsopdracht over. Het verbaast gedaagde partij dat eisende partij 7 jaar later met de vordering komt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt allereerst dat, voor zover uit het verweer van gedaagde partij moet worden begrepen dat een beroep op verjaring wordt gedaan, hiervan geen sprake is. De verjaring is gestuit door de aanmaningen, waarvan gedaagde partij niet heeft betwist deze te hebben ontvangen.
4.2.
Eisende partij geeft in haar conclusie van repliek aan dat er foutieve boekingen zijn gedaan en dat de betalingen die na een vonnis via beslaglegging geïncasseerd zijn op onjuiste periodes zijn geboekt. Verder geeft eisende partij aan dat zij door een administratieve onvolkomenheid pas in 2017 is kunnen overgaan tot dagvaarden.
4.3.
Bij dupliek legt gedaagde partij een kopie van zijn betaalrekening over waaruit blijkt dat op 12 april 2010 een bedrag van € 473,35 is betaald aan eisende partij. Gedaagde partij heeft bij de betaling uitdrukkelijk aangegeven dat het gaat om de periode 10-2009 tot en met 02-2010.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde partij met de overlegging van de kopie van de betaalrekening in voldoende mate heeft aangetoond dat de premies waarvan thans betaling wordt gevorderd, zijn betaald. De vordering wordt daarom afgewezen.
Daar komt nog eens bij dat eisende partij meer dan 7 jaar heeft gewacht met in rechte betrekken van gedaagde partij. De bewijspositie van gedaagde partij is door dit tijdsverloop in het gedrang gekomen. Ook heeft eisende partij aangegeven foutieve boekingen te hebben gemaakt, zodat niet uit te sluiten is dat de betaling van 12 april 2010 onjuist is geboekt. Dit komt echter voor rekening en risico van eisende partij.
4.5.
Eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de kant van gedaagde partij worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de kosten aan de kant van gedaagde partij gevallen en aan die kant tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: