ECLI:NL:RBLIM:2018:3026

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
6672037 CV EXPL 18-1037
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming en betaling achterstallige huurpenningen in huurzaak met hennepplantage

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 30 maart 2018, is een kort geding aanhangig gemaakt door de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W. Delsing, tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. In ’t Veld. De eiser vordert ontruiming van een woning en betaling van achterstallige huurpenningen. De gedaagde heeft de woning sinds januari 2018 niet meer bewoond, nadat deze door de burgemeester was gesloten vanwege de aanwezigheid van een hennepplantage. De gedaagde heeft de huurbetalingen opgeschort vanwege gebreken aan de woning en het gebrek aan actie van de beheerders. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontruiming van de woning kan worden toegewezen, maar de vordering tot betaling van de achterstallige huurpenningen is afgewezen. De rechter heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is dat de eiser in een eventuele bodemprocedure gelijk zal krijgen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 6672037 CV EXPL 18-1037
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 30 maart 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.R.J.W. Delsing
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J. In ’t Veld.
Partijen zullen verder [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 27 februari 2018 met 2 producties,
  • het herstelexploot van 16 maart 2018,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mede naar aanleiding van de mondelinge behandeling is komen vast te staan:
  • dat [gedaagde] van [eiser] heeft gehuurd, gelijk [eiser] aan [gedaagde] heeft verhuurd, de in eigendom aan [eiser] toebehorende woning, staande en gelegen te [woonplaats 1] aan de [adres] voor een huurprijs van € 625,- per maand,
  • dat [naam beheerder] namens [eiser] optreedt als beheerder,
  • dat [gedaagde] de huurovereenkomst heeft ondertekend op 23 juni 2017,
  • dat door [gedaagde] één huurtermijn is voldaan en de borgsom van € 600,--,
  • dat de woning tot 22 juni 2018 op last van de burgemeester gesloten is geweest,
  • dat [gedaagde] het pand al geruime tijd niet meer bewoont.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van het gehuurde alsmede hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van de achterstallige huurpenningen en toekomstige huurtermijnen, kosten rechtens.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat thans een zodanige huurachterstand is ontstaan, dat hij zich genoodzaakt ziet onderhavige procedure aanhangig te maken. Meerdere malen is [gedaagde] verzocht om tot betaling over te gaan, echter zonder resultaat.
3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. De woning wordt door hem sinds januari 2018 niet meer bewoond. Toen hij bij aanvang van de huurovereenkomst de woning betrad waren gas en elektra afgesloten. Het heeft zeker 2 maanden geduurd alvorens e.e.a. opnieuw was aangesloten. De woning is immers gesloten geweest op last van de burgemeester. In de kelder van de woning bevonden zich nog de resten van een hennepkwekerij. Het was een grote rotzooi. Van de beheerders had hij de toezegging dat alles in orde gemaakt zou worden (zowel elektra en gas als ook het opruimen van alles wat was achtergebleven van de vorige huurder, waartoe ook meubilair behoorde). Daar komt bij dat ook het dakterras, dat naar later bleek zonder vergunning te zijn gebouwd, niet voldeed en zelfs gevaarlijk bleek te zijn. Omdat van de zijde van de beheerders, ondanks meerdere toezeggingen, geen actie werd ondernomen, is [gedaagde] zelf begonnen met opruimen, met alle gevolgen van dien. De brandweer is er bijgehaald.
Omdat [eiser] niet te bereiken was ( [eiser] zou volgens informatie in [woonplaats 2] woonachtig zijn) heeft [gedaagde] zich meerdere malen tot de beheerders gewend. Met uitzondering van een negatieve reactie gebeurde echter niets. Het is om die reden dat [gedaagde] de betalingen heeft opgeschort en uiteindelijk in januari is vertrokken. In de woning bevinden zich geen eigendommen meer van [gedaagde] .
[gedaagde] stelt contact te hebben gehad met de beheerders met wie hij de afspraak heeft gemaakt dat de huurovereenkomst zou zijn beëindigd met wederzijds goedvinden. Hij diende alleen nog de sleutel in te leveren.
Door [gedaagde] zijn kosten gemaakt die hij in een eventuele bodemprocedure wenst terug te vorderen.
3.4.
Mr. Delsing voert aan dat hij niet beter weet dan dat [eiser] in [woonplaats 1] woonachtig. Eerst heden verneemt hij dat [gedaagde] niet meer in de woning woont en ook eerst heden verneemt hij dat door [gedaagde] de betalingen zijn opgeschort. Er is echter geen ingebrekestelling gestuurd; evenzo ontbreken bewijzen van zijn stellingen aangaande het gederfde woongenot.
3.5.
Namens [gedaagde] wordt opgemerkt dat zowel het inleidend exploot als het herstelexploot aan hem zijn betekend op zijn nieuwe adres.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard en omvang van de vorderingen, [gedaagde] de woning inmiddels heeft verlaten, en aannemelijk is dat een bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en de vordering tot ontruiming van het gehuurde zal toewijzen, zal de bij dagvaarding onder a gevorderde ontruiming worden toegewezen.
4.2.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
4.3.
Rest de vordering tot betaling van de achterstallige huurpenningen. Om de door [eiser] gevorderde voorziening te kunnen treffen dient met redelijke mate van zekerheid te kunnen worden aangenomen dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze vordering zal slagen. Deze beoordeling dient te geschieden op basis van wat in deze korte procedure naar voren is gebracht.
4.4.
Van belang is dat in deze specifieke casus rekening gehouden dient te worden met het feit dat het pand direct na sluiting en heropening opnieuw in gebruik is gegeven. Daarbij is niet bepaald ondenkbaar dat sprake was/is van gebreken, mede gelet ook op de reden van sluiting en de gevolgen die dit met zich heeft gebracht.
Door [gedaagde] is uitgebreid weergegeven in welke toestand hij de woning heeft aangetroffen.
Van de zijde van [eiser] is echter niemand verschenen die daarover duidelijkheid kan verschaffen, waardoor het niet eenvoudig is vast te stellen dat [eiser] in een nog door hem aanhangig te maken bodemprocedure, het gelijk aan zijn zijde zal krijgen.
4.5.
Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] te [woonplaats 1] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van [gedaagde] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH