In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap LACO GELEEN B.V. en de werknemer. De werkgever, LACO, verzocht om ontbinding op basis van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e en g van het Burgerlijk Wetboek. LACO stelde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door tijdens zijn consignatiediensten de semafoon uit te schakelen, waardoor hij niet bereikbaar was voor storingsmeldingen. De werknemer betwistte echter dat hij ooit was geïnstrueerd dat de semafoon tijdens werktijd niet mocht worden uitgeschakeld en voerde aan dat hij op andere manieren bereikbaar was.
De kantonrechter oordeelde dat LACO onvoldoende had onderbouwd dat de werknemer niet aan zijn instructies had voldaan. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van verwijtbaar handelen van de werknemer, waardoor de ontbinding op de e-grond niet kon worden toegewezen. Daarnaast werd ook het subsidiaire verzoek tot ontbinding op basis van een verstoorde arbeidsverhouding afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat LACO niet had aangetoond dat de arbeidsverhouding duurzaam en ernstig verstoord was. De werknemer had zijn passie voor het werk benadrukt en er was geen bewijs van een verstoorde relatie.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de verzoeken van LACO af en veroordeelde LACO in de proceskosten van de werknemer, die op € 400,00 werden begroot. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.