ECLI:NL:RBLIM:2018:2892

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
C/03/245673 / JE RK 18-136 en C/03/245674 / JE RK 18-137
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens gebrek aan ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen, omdat zij zouden opgroeien in een situatie waarin hun ontwikkeling ernstig bedreigd zou zijn. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. J.G. van Ek, heeft zich tegen dit verzoek verzet. Tijdens de zitting op 12 februari 2018 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de kinderrechter de betrokken partijen heeft gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van de Raad en dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig bedreigd wordt. De rechtbank heeft de bevindingen van de Raad kritisch bekeken en geconcludeerd dat de informatie over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] positief is. Beide kinderen functioneren goed op school en er zijn geen signalen van ernstige ontwikkelingsproblemen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de moeder een sterke band met haar kinderen heeft en bereid is om hulp te accepteren, wat in het belang van de kinderen is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de Raad afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter heeft de moeder en haar advocaat geadviseerd om de samenwerking met de school van [minderjarige 2] voort te zetten en om hulp te zoeken waar nodig, om zo de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens: C/03/245673 / JE RK 18-136 en C/03/245674 / JE RK 18-137
Datum uitspraak: 21 februari 2018

Beschikking afwijzing verzoeken ondertoezichtstelling

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDOOST NEDERLAND, hierna te noemen de raad, gevestigd te Maastricht,
betreffende de minderjarigen

[minderjarige 1], geboren op [2004] te [geboorteplaats],

hierna te noemen [minderjarige 1],
en
[minderjarige 2], geboren op [2010] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2],
gezamenlijk te noemen de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[belanghebbende], hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres binnen het arrondissement,
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudende te Heerlen.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de raad van 22 januari 2018, ingekomen bij de griffie op 23 januari 2018.
Op 12 februari 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [minderjarige 1],
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek
- een vertegenwoordigster van de raad.

De feiten

Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

Het verzoek en het verweer

De raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond (hierna te noemen de GI) voor de duur van acht maanden en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging bestaat - onder andere - uit het feit dat de hulpverlening onvoldoende zicht verkrijgt op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en op de (fysieke en emotionele) veiligheid die de moeder in de thuissituatie al dan niet aan de minderjarigen kan bieden. De raad stelt voorts onvoldoende zicht te hebben op de (mogelijk geparentificeerde) ontwikkeling van [minderjarige 1], de precaire ontwikkeling van [minderjarige 2] en de noodzaak aan hulpverlening, evenals de (on)mogelijkheden van de moeder.
Met betrekking tot [minderjarige 1] verklaart de raad dat zij zorgtaken op zich neemt, haar moeder aanvult en onvoldoende toe komt aan een eigen leeftijdsadequate ontwikkeling.
Met betrekking tot [minderjarige 2] stelt de raad dat hij een onverzorgde en vermoeide indruk maakt en zich onvoldoende verbaal kan uitdrukken. Daarnaast stelt de raad dat de moeder thans onvoldoende bereid en in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren wanneer dit nodig wordt geacht.
De moeder heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de raad.
Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 1] doet het goed op school, is behulpzaam, laat zich corrigeren, is zelfverzekerd en een beetje een control-freak. Ook de huidige school van [minderjarige 2] constateert dat het goed met [minderjarige 2] gaat en dat er geen zorgen over hem zijn. Op de vorige school heeft [minderjarige 2] maar even gezeten, zodat de informatie van die school geen of minder betekenis mag krijgen. Voor de huidige school is de moeder goed bereikbaar. De moeder staat ook achter de school van de minderjarigen. De moeder had geen klik met de vorige school van [minderjarige 2]. Er staan veel fouten in het rapport van de raad.
[minderjarige 1] heeft verteld dat het zowel thuis als op school goed met haar gaat. [minderjarige 1] kan goed overweg met haar moeder, haar stiefvader en haar vader, naar wie ze om het weekend toe gaat. Ze heeft verteld hoe haar dag er van het op staan tot het naar bed gaan uitziet, waaruit blijkt van een normale dagindeling en activiteiten. Ze doet aan hiphop-dansen. Later wil ze iets met verzorging gaan doen zoals kraamhulp omdat ze goed kan omgaan met baby’s.

De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Uit het onderzoek van de raad komt naar voren dat de moeder niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. Uit de mededeling van moeder op de zitting, dat zij zich met de minderjarigen prima redt, en de bevindingen van het expertiseteam in de contacten, of pogingen daartoe, in relatie tot moeder, kan worden afgeleid dat de moeder hulp af houdt omdat zij wantrouwig is naar hulpverlening en vreest dat de minderjarigen uit huis worden geplaatst.
Welk beeld van [minderjarige 1] komt uit het rapport naar voren?
De vorige school van [minderjarige 1] heeft verteld dat [minderjarige 1] over kwam als een zelfverzekerd en mondig meisje, die met haar karakter goed in de groep lag. [minderjarige 1] was altijd goed verzorgd. Men zag een liefdevolle en beschermende [minderjarige 1] in relatie tot haar jongere broertje [minderjarige 2] en ook de band tussen de moeder en [minderjarige 1] zag er liefdevol uit. Haar prestaties op school waren normaal. De moeder was voor school moeilijk bereikbaar maar uiteindelijk, school deed daarvoor veel moeite, wisten ze moeder te bereiken waardoor ze toch naar school kwam.
De huidige school van [minderjarige 1], waar zij dit schooljaar naar toe gaat, heeft geen zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige 1]. Men is erg tevreden over haar prestaties en studiehouding. [minderjarige 1] is makkelijk corrigeerbaar, er is geen verzuim en ze heeft meerdere vriendinnen uit meerdere klassen. Ze komt zelfverzekerder en verstandiger dan haar leeftijdgenootjes over. Ze kan goed voor zichzelf opkomen. Ze durft haar mond open te doen, toont zelfinzicht en is empathisch. In een mentoruur heeft ze over thuis gesproken:
de moeder heeft lichamelijke klachten waardoor [minderjarige 1] wat meer in het huishouden moet doen.
De vader van [minderjarige 1] heeft het beeld dat [minderjarige 1], voor haar leeftijd, te veel huishoudelijke taken moet uitvoeren. Ze kan thuis “geen kind” zijn. Ze praat niet met vader over wat er in haar omgaat en zegt altijd dat het goed met haar gaat. De vader heeft nauwelijks contact met de moeder van [minderjarige 1], heeft geen gezag, en wil dit ook zo laten. De afspraken rond de omgang met [minderjarige 1] lopen goed. Hij heeft geen zorgen over de thuissituatie van [minderjarige 1] omdat hij daar niks over weet.
Op grond van voornoemde informatie over [minderjarige 1] kan niet worden gezegd dat er zodanige aanwijzingen zijn dat kan worden gesproken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1]. In feite lijkt de raad dit in het rapport ook te concluderen. Evenwel wijst de raad erop dat het in zijn algemeenheid een gegeven is dat bij minderjarigen - van ouders met psychiatrische problemen - geen signalen naar voren komen dat deze minderjarigen onvoldoende toekomen aan hun eigen ontwikkelingstaken en zij weten te versluieren dat er zorgsignalen zijn. Volgens de raad lijkt dit mogelijk in relatie tot [minderjarige 1] aan de orde te zijn.
De rechtbank deelt in het geval van [minderjarige 1] niet de redenering van de raad. Allereerst blijkt uit het rapport niet waarom de raad kennelijk aanneemt dat de moeder psychiatrische problemen heeft. Dat kan niet worden afgeleid uit haar mogelijke wantrouwen naar hulpverlening, expertiseteam en raad. Uit de informatie van de vader, de beide scholen van [minderjarige 1] en het gesprek van de kinderrechter met [minderjarige 1] blijkt van een positieve en gezonde ontwikkeling van [minderjarige 1]. Feit is dat er geen tot weinig zicht op de thuissituatie van [minderjarige 1] bestaat, met dien verstande dat de directe omgeving van de woning én het uiterlijk van de woning er langere tijd onverzorgd uitziet en [minderjarige 1] door de lichamelijke klachten van moeder (dubbele scoliose) en haar gebruik van wiet, als medicijn tegen haar klachten, mogelijk meer dan gemiddeld huishoudelijke taken dient te verrichten. Dat laatste lijkt niet in de weg te staan aan het gedurende langere tijd normaal en gezond functioneren op beide scholen van [minderjarige 1]. Kortom, er is niet aannemelijk geworden dat voldaan is aan de eis van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] zodat het verzoek van de raad wordt afgewezen.
Welk beeld van [minderjarige 2] komt uit het rapport naar voren?
Tot de zomervakantie van 2017 heeft [minderjarige 2] op een andere basisschool gezeten, dezelfde als [minderjarige 1], en van deze school is de volgende informatie beschikbaar gekomen. [minderjarige 2] is een leuke en spontane jongen die goed zijn best doet. Zijn prestaties zijn voldoende en er zijn nooit twijfels geweest of hij zou doubleren. Hij zoekt grenzen op een ondeugende manier op.
Er is nooit ongeoorloofd verzuim geweest en er werd liefdevol contact met zijn moeder en zus [minderjarige 1] gezien. De school heeft met instemming van moeder extra begeleiding voor [minderjarige 2] ingezet om het aangaan van sociale contacten op een andere manier aan te leren pakken en daardoor is [minderjarige 2] op dit punt gegroeid. Zijn hygiënische verzorging liet soms te wensen over en de school heeft meerdere keren geprobeerd de moeder te bereiken om te zeggen dat [minderjarige 2] vanwege kiespijn naar een tandarts moest gaan. Uiteindelijk heeft de moeder dat gedaan.
De huidige school van [minderjarige 2] heeft voor zover van belang de volgende informatie gegeven. In contact met de school heeft de moeder benoemd op de hoogte te zijn van het onderzoek van de raad en bang te zijn dat de minderjarigen uit huis worden geplaatst. De moeder heeft daarom de brieven van de raad niet geopend. De school denkt dat [minderjarige 2], mogelijk door innerlijke onrust, wordt belemmerd in zijn prestaties. Het is belangrijk hiervan de oorzaak te achterhalen. De moeder is goed bereikbaar en komt gemaakte afspraken na. Moeder komt de zorgen over [minderjarige 2] op school bespreken en reageert in het gesprek begripvol en staat achter de aanpak van school. De moeder herkent het gedrag en de onrust van [minderjarige 2]. Er wordt samen met de moeder en een leerkracht met expertise gestart met een traject om [minderjarige 2] te helpen en om zicht te krijgen waar zijn gedrag, resulterend in mindere concentratie, mogelijk vandaan komt. Ook heeft de moeder ingestemd met het door de school geven van de informatie over [minderjarige 2] omdat zij het belangrijk vindt dat de raad op de hoogte is van de zorgen die er op school spelen. De moeder heeft ook over haar thuissituatie verteld en de school denkt dat er ook thuis hulp nodig is. Volgens de school wil en kan de moeder hulp accepteren mits deze op de juiste manier wordt aangeboden. De moeder is volgens school erg wantrouwend richting hulpverlening. De verdere informatie van de school over [minderjarige 2] is positief. Zijn resultaten zijn voldoende, hij heeft meerdere vriendjes, speelt leuk mee, komt goed mee met de rest, en houdt zich aan gestelde regels en grenzen. Er is een liefdevolle band tussen moeder en school te zien.
Tot zover kan op basis van de meest recente informatie over [minderjarige 2] en de moeder in relatie tot [minderjarige 2] en zijn school niet worden geconcludeerd dat voldaan is aan het wettelijk criterium.
De raad lijkt zich bij haar andersluidende conclusie met name te laten leiden door de door het expertiseteam van de gemeente van de oude school en de GGD ontvangen informatie. Daarover meldt de raad dat [minderjarige 2] op school vaak moe en hangerig is en een bange en nerveuze indruk maakt, motorisch onhandig is, zich niet goed kan concentreren en veel pest- en vechtgedrag vertoont. Hij zou cognitief zwak zijn, achter liggen op zijn leeftijdgenootjes en onvoldoende inlevingsvermogen hebben. Volgens de jeugdarts is bij een onderzoek gebleken dat hij een afbuigende groeicurve heeft en onvoldoende visus.
De rechtbank merkt over deze informatie, met name die van de oude school, op dat deze door de huidige school niet rechtstreeks aan de raad tijdens het raadsonderzoek is bevestigd. Dat is opmerkelijk omdat de door die school wel gegeven informatie, zoals hierboven reeds is weergegeven, positief is en in scherp contrast staat met deze informatie die aan het expertiseteam zou zijn gegeven. Nu niet is gebleken dat de raad de juistheid van deze oudere, niet uit de eerste hand verkregen informatie bij de school heeft gecontroleerd, gaat de rechtbank aan deze informatie voorbij. Hetgeen overblijft, leidt niet tot een andere conclusie als hiervoor geformuleerd. Er kan op basis van de beschikbare en geverifieerde informatie over [minderjarige 2] niet worden gesproken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ook het verzoek met betrekking tot [minderjarige 2] wordt daarom afgewezen.
Ten overvloede wenst de kinderrechter het volgende onder de aandacht te brengen van de moeder en haar advocaat. De kinderrechter heeft op zitting een moeder gezien die een sterke band presenteert met haar kinderen en bereid is om alles te doen wat in hun belang is.
Gelet op enerzijds de zorgen over haar eigen gezondheid, de energie die haar ziekte kennelijk van haar vraagt en anderzijds de dagelijkse inspanningen die nodig zijn om de beide minderjarigen als alleenstaande moeder zo goed mogelijk te verzorgen en op te voeden, laat het zich raden dat zij regelmatig tegen haar eigen grenzen zal aanlopen. Het getuigt van wijsheid dat de moeder op de school van [minderjarige 2] heeft laten blijken dat zij thuis tegen haar grenzen aanloopt en, zo laat het zich aanzien, praktische hulp thuis goed kan gebruiken. Het is in het belang van de minderjarigen dat de moeder de ingeslagen weg met de school van [minderjarige 2] blijft bewandelen, ook nu het verzoek van de raad wordt afgewezen en er geen gezinsvoogd komt die in het gezin komt kijken of en zo ja, wat er nodig is om de moeder en de minderjarigen te ondersteunen in het belang van een normale en gezonde ontwikkeling van de minderjarigen. Desgewenst kan het lokale jeugdteam in samenspraak met de school en de moeder, de moeder de weg wijzen naar de mogelijk door haar gewenste hulp thuis. Bij dat op weg helpen, kan mogelijk ook de advocaat van moeder haar behulpzaam zijn.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken van de raad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.C. Leinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch