ECLI:NL:RBLIM:2018:2844

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
6298431 CV EXPL 17-6834
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van parkeervoorziening door onrechtmatig uitrijden zonder betaling

In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands IV B.V. [gedaagde] aangeklaagd voor het onrechtmatig uitrijden van een parkeergarage zonder betaling. De vordering is gebaseerd op een incident dat plaatsvond op 17 september 2016, waarbij [gedaagde] met zijn auto de slagboom van de parkeergarage Putgraaf in Heerlen onrechtmatig passeerde. Q-Park vorderde een bedrag van € 386,40, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de parkeerovereenkomst heeft geschonden door niet te betalen voor het parkeren. Q-Park heeft zijn vordering onderbouwd met camerabeelden en andere bewijsstukken, waaruit blijkt dat [gedaagde] op het moment van het incident de bestuurder was van de auto. Ondanks de verweren van [gedaagde], waaronder het beroep op een abonnement voor een andere parkeergarage, heeft de rechter geoordeeld dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor het gedrag van de auto en dat hij bekend was met de regels van Q-Park. De rechter heeft de vordering van Q-Park toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6298431 CV EXPL 17-6834
Vonnis van de kantonrechter van 28 maart 2018
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS IV B.V.
statutair gevestigd en kantoor houdend in (6221 BT) Maastricht, Stationsplein 12 E
verder ook aan te duiden als “Q-Park”
eisende partij
gemachtigde mr. Ch.F.P.M. Spreksel, advocaat in Maastricht
tegen
[gedaagde]
wonend in [woonplaats] op een voor derden geheim adres
verder ook aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
gemachtigde mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat in Heerlen

1.De procedure

Q-Park heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 1 september 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn aan [gedaagde] vier producties betekend.
[gedaagde] heeft voor de rol van 11 oktober 2017 een antwoord met twee producties ingediend.
Vervolgens heeft Q-Park zowel ter rolzitting van 15 november 2017 van repliek gediend onder bijvoeging van de producties 5 tot en met 8 als ter griffie bij akte van die datum een dvd met camerabeelden gedeponeerd. [gedaagde] heeft hier bij conclusie van dupliek per 10 januari 2018 op gereageerd, maar tevens een nieuwe productie ingebracht. Op die rolzitting is ook nog door Q-Park een akte met een extra productie (nummer 9) ingebracht.
Beide partijen is daarom gelegenheid geboden uiterlijk 14 februari 2018 op elkaars laatste productie te reageren. Zij maakten daarvan elk gebruik door het nemen van een akte.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is op vandaag gesteld.

2.Het geschil

2.1
Q-Park vordertde veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling aan haar van een bedrag van € 386,40, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over een onvermeld gelaten bedrag vanaf de niet nader geconcretiseerde datum van ‘pleging, althans van verzuim’ tot de datum van algehele betaling. Daarnaast vraagt Q-Park de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de te liquideren kosten van de procedure (plus wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van een daartoe strekkend vonnis) en de eventuele nadere uitvoeringskosten plus rente bij executie van een veroordelend vonnis.
2.2
Q-Park baseert haar vordering in een acht pagina’s tekst beslaand exploot van dagvaarding - sterk samengevat - op misbruik door [gedaagde] van de door haar geëxploiteerde parkeervoorziening in de accommodatie “Putgraaf” in Heerlen in de vroege ochtend van 17 september 2016 (registratietijd 03:49 uur, bevestigd op camerabeelden). Met de personenwagen Audi A4 kenteken [kenteken] - op zijn naam geregistreerd - is [gedaagde] die ochtend aldaar direct achter een voorganger de slagboom bij de uitrit-terminal van Q-Park onrechtmatig gepasseerd. Hij schond aldus (primair) de parkeerovereenkomst die het, onder toepasselijkheid van algemene voorwaarden op een van de voorziene wijzen (parkeerticket, betaalpas of abonnement) mogelijk maakte de auto tegen betaling te parkeren. Subsidiair heeft Q-Park de vordering gebaseerd op onrechtmatige daad. Naast het geldende ‘tarief verloren kaart’ ad € 36,00 brengt Q-Park [gedaagde] een aanvullende schadevergoeding ten belope van € 300,00 en een vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 50,40 in rekening. Q-Park gaat er van uit dat ten aanzien van [gedaagde] aanstonds verzuim ingetreden is (fatale termijn direct na opeisbaarheid van de parkeervergoeding per 17 september 2016), doch haar gemachtigde heeft [gedaagde] voor zover nodig bij brief van 4 november 2016 op een termijn van zestien dagen nog eens in gebreke gesteld. Q-Park rechtvaardigt het hoge bedrag aan bedongen schadevergoeding met zowel een verwijzing naar het in de jurisprudentie niet als bezwarend of oneerlijk aan te merken beding in haar voorwaarden als de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van het gedrag van een dergelijke ‘uitrijder’/ ‘ treintjerijder’. Voor matiging van een dergelijke gefixeerde schadevergoeding acht zij geen grond aanwezig, zodat zij onverkort vasthoudt aan de gevorderde bedragen.
2.3
Q-Park weerspreekt in voortgezet debat gemotiveerd en met verwijzing naar de in verschillende stadia van de procedure nader ingebrachte producties de argumenten van [gedaagde] om in zijn geval een uitzondering op het ‘anti-treintjerijderbeleid’ te accepteren. Ook alle feitelijke verweren van [gedaagde] op onderdelen heeft Q-Park weersproken (aangaan overeenkomst, wijze van verlaten van de parkeergarage, ingebrekestelling, op kentekenhouder rustend vermoeden van besturen, toepasselijkheid abonnement, gelding algemene voorwaarden, vermeende oneerlijkheid beding, schade en inningskosten).
2.4
Het verweer van [gedaagde]richt zich op vrijwel alle onderdelen van hetgeen Q-Park aan haar vordering ten grondslag gelegd heeft. Om te beginnen is [gedaagde] van oordeel dat Q-Park met haar exploot niet of onvoldoende voldeed aan de verplichting tot substantiëren en tot het aandragen van bewijs(middelen). Dit zou in zijn visie tot directe niet-ontvankelijkheid van Q-Park (hebben) moeten leiden en anders wel tot minimaal een compensatie van de proceskosten. Na bij antwoord slechts erkend te hebben dat het bewuste kenteken op zijn naam gestaan heeft, trekt [gedaagde] in twijfel of hij bestuurder laat staan contractpartij van Q-Park was op de dag en bij het incident waarop Q-Park lijkt te doelen. [gedaagde] suggereerde totaal onbekend te zijn met de vordering die Q-Park bij inleidend processtuk voorgelegd had. In zijn antwoord maakte [gedaagde] er echter wel melding van dat hij ‘in het verleden een tweetal abonnementen afgesloten’ had bij Q-Park, waarvan hij als prod.1 twee fotokopieën overgelegd heeft. Die abonnementen kwalificeerden hem naar eigen zeggen als ‘een trouwe klant’, die niet verplicht was bij binnenkomst van een parkeergarage een parkeerticket uit de automaat te nemen. Het zou dus kunnen zijn dat er bij hem (als komt vast te staan dat hij de parkeerder van het ‘treintje rijden’ was) sprake geweest is van een ‘automatisme’. In dat geval kan [gedaagde] geen schuld in subjectieve zin toegedicht worden of was de tekortkoming niet aan hem toerekenbaar. Bij de onderdelen toepasselijkheid van (deze) algemene voorwaarden (alsmede de inhoud van het specifieke schadevergoedingsbeding en de informatieplicht ter zake), schade(omvang), verzuim en invorderbaarheid van wettelijke rente en incassokosten zijn door / namens [gedaagde] eveneens vraagtekens geplaatst. Hij formuleerde deze in een antwoord dat - in weerwil van het tekort aan substantiëring dat hij Q-Park verwijt en van het grotendeels abstracte proza met zeer weinig feitelijkheden waarvoor hijzelf kiest - liefst twaalf pagina’s tekst beslaat.
2.5
In voortgezet debat blijft [gedaagde] er bij dat dat ‘niet duidelijk’ is wie destijds de parkeergarage in kwestie ingereden is, zodat ‘niet zeker is of [gedaagde] ’ de bestuurder was (randnummer 2. dupliek). In een wonderlijke passage onder randnummer 7. van dezelfde dupliek heet het: “ [gedaagde] zat met meerdere personen in de auto, wie op het bewuste moment de parkeergarage is ingereden en aldus het parkeerticket heeft geaccepteerd kan [gedaagde] niet met zekerheid zeggen. Het is zeer goed mogelijk dat niet [gedaagde] maar een ander op het bewuste moment is ingereden.” Ten aanzien van het door hem relevant geachte abonnement bij Q-Park is bij de dupliek een betaalbewijs gevoegd dat [gedaagde] in zijn dupliek brengt tot een herhaling van zijn beroep op de bewering dat het ‘goed mogelijk is dat op het moment van uitrijden sprake is geweest van automatisme’. Ook in zijn akte d.d. 14 februari 2018 neemt deze bewering een prominente plaats in. Verder merkt [gedaagde] bij die gelegenheid op er waarde aan te hechten dat aan het uitrijden een niet op de verschafte beelden voorkomende scène voorafgegaan is waarin ‘medewerkers van Q-Park’ naar de slagboom gekomen zijn met de mededeling [gedaagde] niet van dienst te kunnen zijn omdat hij geen parkeerticket kon tonen. Hij voegt daaraan toe dat hij zich aldus ‘niet geholpen voelde’, maar verklaart niet welke consequentie hij daaraan wenst te verbinden. In reactie op de negende productie van Q-Park merkt hij op dat daaruit ‘geenszins blijkt dat [gedaagde] door middel van treintje rijden is uitgereden’ na het ‘onbruikbare advies’ dat [naam 1] en [naam 2] hem gaven toen bleek dat hij niet in het bezit was van een parkeerticket. Omtrent de aangetekend verzonden (en niet opgehaalde) ingebrekestelling staat niet vast dat [gedaagde] daarvan in kennis gesteld is door aanbieding op de gebruikelijke wijze en achterlating van een afhaalbewijs.
2.6
Waar nuttig en nodig zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de overwegingen in het volgende onderdeel van deze uitspraak (‘de beoordeling’)
.

3.De beoordeling

3.1
Hoewel [gedaagde] redenen zou kunnen hebben om eisende partij voor te houden dat het exploot van dagvaarding niet in alle opzichten voldoet aan hetgeen de wetgever met de artikelen 21, 185 en 111 Rv voor ogen had in het belang van een waarheidsgetrouw en volledig ontplooien van het stellingen- en bewijsmateriaal in de eerste procesronde, slaat een dergelijk verwijt zeker zo hard op hemzelf terug. Na zich aanvankelijk volstrekt van de domme gehouden te hebben ten aanzien van een ‘vermeend’ betrokken zijn bij een geval van treintje rijden - in een weliswaar omslachtig maar weinig concreet antwoord - kwam de aap uit de mouw in het vervolg van de procedure. [gedaagde] is toen gaan draaien van een volledig onbekend zijn met ‘de onderhavige vorderingen en met de grondslag daarvan’ in de richting van een andersoortige uitleg van zijn gedragingen tijdens en/of directe betrokkenheid bij een incident in de parkeergarage Putgraaf in Heerlen in de late nacht van vrijdag 16 september 2016 / vroege ochtend van zaterdag 17 september 2016. Uiteindelijk komt hij dan tot de erkenning een van de inzittenden geweest te zijn van de hem toebehorende (althans op zijn naam onder kenteken [kenteken] geregistreerde) personenwagen ten aanzien waarvan in beeld en met directe waarneming door medewerkers van Q-Park een forse overtreding van de door Q-Park gehanteerde parkeer- en huisregels geconstateerd is. Op vergelijkbare wijze als in het straf- en bestuursrecht het geval is, komt [gedaagde] er niet mee weg als hij in arren moede grijpt naar het verweermiddel dat het ook heel goed een andere inzittende van de auto geweest kan zijn die bij het uitrijden in de fout ging / over de schreef ging (al dan niet ‘trientje rijdend’, maar in ieder geval onder compleet negeren van de slagboom die uitrijden poogt te beletten zolang niet een geldig betaalbewijs getoond wordt). Als kentekenhouder was [gedaagde] immers ten volle verantwoordelijk voor het ‘doen rijden’ van de op zijn naam staande auto, zeker nu hij - door daar klaarblijkelijk ook zelf in te zitten - het gedrag van een vervangende bestuurder had kunnen én (in gunstige richting) had moeten beïnvloeden.
3.2
Waar [gedaagde] zich ook nog eens bij herhaling bedient van het zwakke excuus dat zijn eigen (!) gedraging beïnvloed kan zijn door het gewend zijn (‘automatisme’) aan een abonnement (maar dan wel een abonnement voor een geheel andere parkeergarage van Q-Park dan waar het hier om ging !), kan dit alleen maar betekenen dat hij ook zelf de bestuurder was. Dat spoort ook met de slopopmerkingen in zijn akte van ‘15’ (bedoeld zal zijn: 14) februari 2018. Daarin refereert hij immers aan zijn ‘gevoel zich niet geholpen’ te achten door de medewerkers van Q-Park bij de slagboom van de parkeergarage op de locatie Putgraaf. Medewerkers die op schrift verklaard hebben dat [gedaagde] ofwel een voor die garage geldend abonnement ofwel een van een betaalaantekening voorzien parkeerticket moest tonen. Prod.9 van de kant van Q-Park geeft een weergave van deze constateringen van mevrouw [naam 1] omstreeks 03:40 uur en van mevrouw [naam 2] vier minuten later op de bewuste vroege ochtend, terwijl om 03:47 uur mevrouw [naam 1] de bestuurder ten derden male op zijn foutieve aannamen ten aanzien van de noodzaak van betaling gewezen zegt te hebben. Het bewuste document maakt melding van herhaalde weigering van [gedaagde] om het verschuldigde parkeergeld te voldoen en van zijn daaropvolgend tegendraadse ‘uitrijden door middel van een treintje’. Van verwarring aan de kant van [gedaagde] door een ‘automatisme’ kan bij zulke herhaalde waarschuwingen geen sprake geweest zijn. Wel van weerspannigheid of een (mede) door alcoholconsumptie of ander middelengebruik gestoorde waarneming of langs die weg veroorzaakte agressie (meneer ‘voelde zich niet geholpen’).
3.3
De onontkoombare conclusie uit het voorgaande is dat [gedaagde] (al dan niet samen met anderen) wel degelijk fors in de fout gegaan is op de bewuste datum en in de bewuste parkeergarage waarvoor hij niet over een geldig abonnement noch over een betaald ticket beschikte toen hij met zijn auto uitreed. Als ‘trouwe klant’ (zijn eigen woorden) moet hij verder bekend verondersteld worden met de op het parkeren betrekking hebben regels en voorwaarden, ongeacht het antwoord op de vraag langs welke weg hij zich die avond / nacht / ochtend in een (nieuwe) contractuele relatie met Q-Park begeven heeft. Hij moet onder deze omstandigheden geacht worden bij voorbaat geaccepteerd te hebben dat hij bij het niet-aanvaarden van zijn abonnement voor een andere garage op incidentele basis geparkeerd heeft onder voorwaarden die bij hem als frequent gebruiker bekend waren en die anders wel bij de ingang van de parkeergarage onder zijn aandacht gebracht zijn. Dat op zijn gedrag van die dag een forse sanctie staat, had hem dus ook bekend kunnen en moeten zijn: € 36,00 aan tarief voor het niet kunnen tonen van een kaart of parkeerticket en € 300,00 aan gefixeerde schadevergoeding. Omdat [gedaagde] met zijn gedraai geen enkel reëel argument aanvoert tot matiging van een dergelijke in de jurisprudentie over een breed front in geval van misbruik van de parkeervoorziening gedoogde hoge ‘boete’, zal ook dit onderdeel van de vordering toegewezen worden. Ter zake wordt het verzuim geacht al direct per 17 september 2016 ingetreden te zijn. Rente over de beide posten is daarom toewijsbaar met directe ingang.
3.4
Q-Park heeft verder in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de aangetekende brief met sommatie d.d. 4 november 2016 aan het (niet betwiste !) toenmalige woonadres van [gedaagde] a/d Muzenlaan 130 Heerlen aangeboden doch vervolgens niet opgehaald is. Dat [gedaagde] de voor hem bestemde brief niet ophaalde, komt voor zijn rekening en risico. De aanschrijving voldeed aan de voorwaarden van art. 6:96 lid 6 BW en legitimeerde Q-Park dus om ook op een bedrag van € 50,40 ter vergoeding van incassokosten aanspraak te maken. Anders dan Q-Park lijkt te menen, kan over dat onderdeel van de vordering evenwel niet direct wettelijke rente toegewezen worden, nu gesteld noch gebleken is dat Q-Park de kostenvergoeding al aan haar gemachtigde heeft moeten voldoen noch dat deze haar rentedragend in rekening gebracht is.
3.5
Toch zal [gedaagde] als overwegend in het ongelijk gestelde partij ook verwezen worden in de proceskosten en in de eventuele nadere kosten van tenuitvoerlegging (de laatste als vermeld in het dictum). Aan proceskosten wordt ten laste van [gedaagde] / ten gunste van Q- Park een bedrag begroot van in totaal € 380,51:
  • Exploot van dagvaarding € 83,51
  • Griffierecht € 117,00
  • Salaris gemachtigde € 180,00 (3 x € 60,00).

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Q-Park tegen bewijs van kwijting € 386,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 336,00 met ingang van 18 september 2016 tot de datum van volledige betaling.
- [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Q-Park tot de datum van dit vonnis bepaald op een totaalbedrag van € 380,51, nog te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na eventuele betekening van dit vonnis alsmede met alsdan aan de orde zijnde nadere uitvoeringskosten (€ 30,00 aan salaris alsmede kosten betekeningsexploot plus rente over deze posten met ingang van de vijftiende dag na betekening).
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS