ECLI:NL:RBLIM:2018:2767

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
03/700270-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met verpleging van overheidswege voor brandstichting en winkeldiefstal

Op 23 maart 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en winkeldiefstal. De verdachte, geboren te [Geboortegegevens verdachte] en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Selbach. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 7 februari en 9 maart 2018. Tijdens deze zittingen heeft de verdachte beide tenlastegelegde feiten bekend, namelijk het opzettelijk stichten van brand in zijn woning en het stelen van twee blikjes drank uit een supermarkt.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand, waaronder een psychotische stoornis en verslavingsproblematiek. Deskundigen concludeerden dat de verdachte niet in staat was om zich aan voorwaarden te houden, wat leidde tot de beslissing om hem ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege. De rechtbank benadrukte de ernst van de brandstichting, die niet alleen materiële schade veroorzaakte, maar ook levensgevaar voor andere bewoners van het appartementencomplex met zich meebracht. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide feiten, maar de rechtbank sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten.

De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling op, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen dit vereisten. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan vier jaar of meer bedragen, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b, 38e, 57, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700270-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in [adres 2] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Selbach, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 7 februari 2018 en 9 maart 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen op de zitting van 9 maart 2018. Op de zitting van 7 februari 2018 is enkel zijn gemachtigde raadsvrouw verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt op de zitting van 9 maart 2018.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:brand heeft gesticht waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht;
feit 2:een winkeldiefstal heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangiftes, het proces-verbaal van het sporenonderzoek en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is eveneens van mening dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden nu de verdachte beide feiten heeft bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de rechtbank gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 maart 2018,
  • de aangifte van [slachtoffer 1]
- het proces-verbaal van het sporenonderzoek [3] .
Ten aanzien van feit 2 heeft de rechtbank gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 maart 2018 en
  • de aangifte van [slachtoffer 2] en het verhoor van [slachtoffer 2]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
omstreeks 4 augustus 2017 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres 1] , immers heeft verdachte opzettelijk een kussen met een aansteker aangestoken en vervolgens dit brandende kussen op een bank gegooid, ten gevolge waarvan dat pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand en de aangrenzende panden te duchten was en
- levensgevaar voor de zich in die aangrenzende panden bevindende personen te duchten was;
2.
op 3 augustus 2017 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes drank, toebehorende aan [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog M.B.N. van Winkel en psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser hebben de geestvermogens van de verdachte onderzocht. Zij hebben daarover ieder in oktober 2017 een rapport uitgebracht. Beide deskundigen zijn ook op de terechtzittingen gehoord. Uit hun rapporten en uit hun verklaringen ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis met paranoïde wanen, betrekkingswanen, mogelijk hallucinaties en desintegratie van zijn denken. Daarnaast is sprake van middelengerelateerde problematiek, met name een drugs- en alcoholverslaving. De hallucinaties en de waanideeën speelden ten tijde van het tenlastegelegde een belangrijke rol. Verdachte voelde zich angstig en bedreigd. Hij heeft voorafgaand aan het tenlastegelegde geprobeerd om zijn angst te verminderen door alcohol te drinken en joints te roken. Om een einde te maken aan de stemmen die hij hoorde, heeft hij zijn woning gemolesteerd. Dit was een impulsieve reactie vanuit de onmacht en het onvermogen dat verdachte kan ervaren om met moeilijke situaties en spanningen om te gaan. Toen het molesteren van zijn woning niet hielp, heeft hij op impulsieve wijze een kussen in brand gestoken en in de bank gegooid. Volgens beide deskundigen overzag de verdachte de gevolgen van de brandstichting niet. Dat komt voort vanuit zijn beperkingen door de stoornis. Verdachte had ten tijde van het tenlastegelegde wel voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de door hem begane feiten. Het advies is daarom om het tenlastegelegde in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen en komt op basis van de in de rapporten vervatte bevindingen tot de conclusie dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Gelet hierop acht de rechtbank de verdachte strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte ter beschikking te stellen met een bevel tot verpleging van overheidswege. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de officier van justitie niet haalbaar. Uit de rapportages van de deskundigen en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting blijkt immers dat de kans van slagen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden nihil is. Daarnaast heeft de verdachte op de terechtzitting van 9 maart 2018 aangegeven dat hij zich niet aan de op te leggen voorwaarden zal kunnen houden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de kans moet worden geboden om te bewijzen dat hij zich aan voorwaarden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden zal kunnen houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft brand gesticht in zijn woning door een kussen in brand te steken met een aansteker en dit brandende kussen op de bank in zijn woonkamer te gooien. Hierdoor is brand ontstaan en als gevolg daarvan is zijn woning bijna helemaal uitgebrand. Verdachte heeft naar eigen zeggen nog geprobeerd om de brand te blussen. Hij is daarbij ten val gekomen en is vervolgens de woning uitgevlucht. In plaats van zijn buren en de hulpdiensten te waarschuwen, is verdachte weggelopen. Hij is naar een coffeeshop gegaan om daar bij te komen van de schrik en twee joints te roken. Daarna is hij naar een supermarkt gegaan, waar hij twee blikjes rum-cola heeft gestolen. Dat de brand zich heeft beperkt tot de woning van de verdachte is niet aan hem te danken, maar aan het adequaat handelen van een buurtbewoner die de brandweer waarschuwde en de daarop gevolgde inzet van de brandweer.
Over de winkeldiefstal kan de rechtbank kort zijn: dat is een ergerlijk feit, dat veel overlast veroorzaakt. Verdachte heeft hierdoor rechtstreekse schade berokkend aan [slachtoffer 2] supermarkt. Ten aanzien van de brandstichting merkt de rechtbank nog het volgende op.
Verdachte heeft niet alleen (materiële) schade aangericht, maar er is ook levensgevaar voor medebewoners te duchten geweest. De woning van verdachte maakt namelijk deel uit van een appartementencomplex met in totaal 25 woningen, verdeeld over drie verdiepingen. De woning van verdachte ligt op de bovenste verdieping. Volgens de politie had de brand zich kunnen uitbreiden naar de andere woningen in het complex. Omdat diverse bewoners van die andere woningen ten tijde van de brand thuis waren, bestond er naast gevaar voor goederen ook levensgevaar voor die personen.
Brandstichting in een woning is een zeer ernstig delict, ook wanneer de brand slechts materiële schade heeft veroorzaakt. Het verloop van een brand is vaak onvoorspelbaar. De gevolgen van een brand kunnen voor bewoners van aangrenzende panden fataal zijn. Door brand te stichten heeft de verdachte bij de overige bewoners van het appartementencomplex gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht. Achteraf heeft de verdachte aangegeven zich te realiseren wat hij gedaan heeft en welke onrust hij teweeg heeft gebracht. De verdachte heeft spijt betuigd van zijn handelen.
Op het strafblad van de verdachte staan voornamelijk vermogensdelicten. Hij is niet eerder veroordeeld voor een brandstichting.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke sanctie passend is. Zowel de psychiater als de psycholoog heeft aangegeven dat de feiten aan de verdachte verminderd toe te rekenen zijn. De rechtbank heeft de conclusie van deze deskundigen overgenomen. Bij de oplegging van de sanctie houdt de rechtbank dan ook rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Anderzijds is ook van belang dat beide deskundigen de kans op herhaling van voor de omgeving van verdachte gevaarlijk gedrag matig tot hoog achten. Verdachte voelt zich ontredderd en weet niet hoe hij zijn leven vorm moet geven. Hij heeft tijdens het onderzoek aan de psychiater verklaard dat hij zo weer in dezelfde omstandigheden terecht zal kunnen komen, buiten (de rechtbank begrijpt: buiten het [adres 3] , waar verdachte op dit moment verblijft) niets heeft en dan weer middelen en alcohol zal gaan gebruiken. Dat laatste heeft hij ook op de terechtzitting bevestigd, waarbij hij opmerkte dat de door hem gepleegde brandstichting eigenlijk dient te worden gezien als een schreeuw om hulp van zijn kant, hij is namelijk bang dat hij de controle over de realiteit en over zichzelf verliest. Verdachte heeft, óók op de terechtzitting, aangegeven gemotiveerd te zijn voor behandeling en een opname. In het verleden is bij vrijwillige opnames echter gebleken dat hij bij toenemende zucht abrupt en impulsief weer uit de kliniek is verdwenen om te gaan gebruiken. De deskundigen verwachten dat dit in de toekomst ook weer zo zal zijn bij een behandeling in een vrijwillig kader.
Gezien de ernst van de door verdachte gepleegde brandstichting, het grote gevaar dat daarvan uitgaat en het groot te achten recidivegevaar, alsmede de ernst van de stoornis van waaruit het tenlastegelegde verklaard kan worden, adviseren de hiervoor genoemde deskundigen daarom om verdachte klinisch te laten behandelen met de maatregel van terbeschikkingstelling. Op de terechtzittingen is met de deskundigen en – op de zitting van 7 februari 2018 – ook met reclasseringswerker Gubbels uitgebreid gesproken over de mogelijkheden en de kans van slagen van het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Uiteindelijk achtten de deskundigen eenparig dat de kans van slagen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden nihil zal zijn. Verdachte zal zich volgens hen namelijk niet aan daarbij op te leggen voorwaarden kunnen houden omdat hij de gevolgen van het niet naleven van voorwaarden niet overziet. De verdachte heeft op de terechtzitting van 9 maart 2018 ook zelf aangegeven dat hij zich niet aan voorwaarden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden zal kunnen houden.
Volgens de deskundigen heeft verdachte 24-uurszorg en structurering in een gesloten forensisch psychiatrische kliniek nodig. In de behandeling van verdachte dient ruimte te zijn voor zowel zijn verslavingsproblematiek als zijn psychotische problematiek. Daarnaast is het raadzaam om door middel van verdere diagnostiek helder te krijgen of de psychotische stoornis een gevolg is van het middelenmisbruik dan wel of sprake is van schizofrenie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de rapportages én de verklaringen van de drie genoemde deskundigen ter terechtzitting, alsmede op de verklaring van de verdachte dat hij zich niet aan voorwaarden zal kunnen houden, het niet mogelijk is om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in een ander kader dan dat van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft daarbij tevens gelet op het volgende:
  • het onder 1 bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen eist de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, en
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen eist de verpleging van verdachte.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaren te boven gaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 38e, 57, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2018.
Buiten staat
Mr. G.L.A.M. van Doveren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [adres 1] , immers heeft verdachte opzettelijk een kussen met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dit kussen, althans met een brandbare (vloei)stof en/of (vervolgens) dit brandende kussen op een bank gegooid, ten gevolge waarvan voornoemd pand en/of een of meerdere meubels in dat pand, althans een of meerdere goederen in dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand en/of de aangrenzende en/of nabijgelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemd pand bevindende personen te duchten was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die aangrenzende en/of nabijgelegen panden bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 03 augustus 2017 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017126199, gesloten d.d. 11 augustus 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 67.
2.Het proces-verbaal met daarin de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 4 augustus 2017, pagina 23.
3.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 4 augustus 2017, pagina’s 38 en 39.
4.Het schriftelijk bescheid, zijnde het aangifteformulier winkeldiefstal van [slachtoffer 2] d.d. 3 augustus 2017, pagina 61 en het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 5 augustus 2017, pagina 62.