3.2.Namens en door de moeder is naar voren gebracht dat de relatie van partijen in 2012 is geëindigd door de psychische problemen van de vader, het feit dat de vader interesse had in kinderporno en de zorgen die de moeder hierdoor met betrekking tot de kinderen
kreeg. De situatie was zo ernstig dat de vader destijds een zelfmoordpoging heeft gedaan. De moeder heeft in die periode nog voorgesteld dat de vader onder toezicht (in aanwezigheid van anderen) omgang zou hebben met de kinderen, maar de vader heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Er heeft vervolgens vijf jaar geen contact plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen. Hij geeft daarover - volgens het rapport van de Raad - zelf aan dat hij er zo door heen zat dat hij het contact met de kinderen er niet bij kon hebben.
De vader heeft in januari 2015 - toen de moeder hem nodig had voor een handtekening - gevraagd om omgang. Toen de moeder daarop niet onmiddellijk een positief antwoord gaf, was de kous af. Een jaar later ontving de moeder een brief van een advocaat. Die brief ging naar de mening van de moeder met name over alimentatie, maar ook het onderwerp van een contactregeling werd weer aangesneden. Wederom werd hier geen vervolg aan gegeven.
Weer anderhalf jaar later wordt de vader door de Plangroep “gedwongen” een verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie in te dienen. En omdat hij dan toch een procedure moet starten, neemt hij de contactregeling ook maar even mee, althans zo ervaart de moeder dat.
De gang van zaken geeft toch twijfel over de bezieling van de vader.
Ten aanzien van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming heeft de moeder het volgende opgemerkt:
Nagenoeg in de eerste contactmomenten tussen haar en de medewerkers van de Raad - dus nog voordat van enig onderzoek sprake was – is tegen haar gezegd dat het niet gaat over de vraag of er contact moet plaatsvinden, maar enkel over de vraag hoe dit contact moet plaatsvinden.
De uitkomst van het onderzoek stond dus al vast voordat de Raad met partijen had gesproken. En zo heeft de moeder het hele onderzoek ook ervaren.
De moeder was behoorlijk van haar stuk gebracht door de wijze waarop het gesprek met de raadsmedewerkers begon. Zij heeft dat ook aangegeven. En zij heeft daarbij tevens aangegeven dat het haar die dag, in dat gesprek, niet lukte om haar standpunt helder naar voren te brengen. De moeder heeft om die reden gevraagd of er nog een vervolggesprek mogelijk was. Haar werd te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Dat de moeder haar verhaal niet kwijt heeft gekund - in een zaak die gaat over de vraag of drie jonge kinderen na vijf jaar weer in contact moeten komen met hun vader, een vader die door de moeder zelf meer dan eens betrapt is op het bekijken van kinderporno en het chatten met jonge meisjes, onder een naam van een meisje, met een e-mailadres van een meisje en met het chatten met andere mannen over jonge kinderen - is heel ernstig.
Dat de moeder geen vertrouwen meer heeft, verbaast dan ook niet.
De Raad geeft in haar rapport over de interesse van de vader in kinderporno aan:
“Voor de Raad is niet helder geworden of vader seksuele gevoelens heeft voor kinderen of jonge meisjes zoals de moeder beweert. Ouders hebben hierover ieder hun eigen visie.”
De moeder heeft in het gesprek met de raadsmedewerkers verschillende voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat de visie van de vader - zoals deze in het rapport staat - niet juist is, maar die voorbeelden staan niet in het rapport vermeld. Dit is een cruciaal punt. Hier liggen de zorgen van moeder. En het zijn flinke zorgen. Als haar voorbeelden dan niet eens worden aangehaald, dan is begrijpelijk dat moeder zich niet gehoord voelt.
De vorige partner van vader, mevrouw [D] , is bekend met de onderhavige procedure. Zij heeft contact opgenomen met de Raad, met de bedoeling kenbaar te maken dat ook zij uit eigen ervaring weet dat de vader naar kinderporno keek en incestverhalen met kinderen opzocht en las. Ook uit die informatie had de Raad de conclusie kunnen trekken dat de visie van vader niet juist is. Maar de Raad heeft mevrouw [D] niet willen aanhoren. Voor de moeder is dat niet te begrijpen. Als de Raad voor de Kinderbescherming er voor het kind is, dan zou de Raad toch moeten willen weten of de kinderen veilig zijn bij de vader, onder andere door de beschikbare informatie te verzamelen en de vader hierover (in ieder geval) stevig te bevragen.
Dat is niet gebeurd en de moeder vindt dan ook dat het onderzoek van de Raad ver beneden de maat is. De Raad mag in dit soort gevoelige zaken geen genoegen nemen met “even een onderzoekje” (zie ook: Hof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS: 2017:1725, RFR2O17/111).
Een tweede belangrijk onderwerp in deze zaak is de vraag naar de psychische gesteldheid van de vader. De raad heeft tijdens de vorige mondelinge behandeling zèlf aangegeven eerst te willen weten of vader hulpverlening heeft voordat hij advies kan geven. Moeder wenst ook te weten of vader stabiel genoeg is om contact met de kinderen te gaan opbouwen. Ook daar heeft het onderzoek van de Raad de moeder ernstig teleurgesteld.
De vader zit al jaren diep in de schulden. Hij woont bij zijn moeder. En hij geeft zelf aan niet in staat te zijn fulltime te werken. De moeder trekt daar de conclusie uit dat de vader niet eens op eigen benen kan staan. Als de vader niet eens voor zichzelf kan zorgen, hoe moet hij dan de zorg voor de kinderen gaan dragen? Bovendien lijkt het initiatief, gelet op de stelling van de vader ter zitting, van zijn partner te komen.
De vader heeft in juni 2016 een intakegesprek gehad bij PsyQ naar aanleiding van een bijna T.S. (een zelfmoordpoging). Dat is relatief kort geleden en ook in die periode heeft de vader aan de moeder gevraagd of er contacten tussen hem en de kinderen konden worden opgestart.
PsyQ geeft aan dat de vader moeite heeft met verantwoordelijkheden. Ook dat baart moeder zorgen. Kinderen brengen namelijk grote verantwoordelijkheden met zich mee.
PsyQ verwijst de vader naar een psychotherapeut, maar uit niets blijkt dat de vader aan dat advies gehoor heeft gegeven. Het enige dat bekend is, is dat de vader nu, anderhalf jaar na het gesprek met PsyQ, een intakegesprek ingepland heeft met een “therapeut in het min of meer alternatieve circuit”. Ook dat klinkt voor de moeder bepaald niet betrouwbaar. Voor de moeder is onbegrijpelijk dat de Raad hiermee tevreden is. Zij vindt dat ook onacceptabel en verwijst nogmaals naar voornoemde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017, waarin staat:
“Hoewel de privacy van vader hierin het geding is, had hij aan de raad toestemming behoren te geven deze behandelaars te raadplegen (of de consequenties van een weigering moeten aanvaarden). Zijn weerstand tegen vragen over zijn verleden had hij moeten overwinnen met het oog op het belang van het kind, dat hier in de eerste plaats komt.”
De moeder neemt aan dat in zijn algemeenheid juist is dat, zoals de raad aangeeft in haar rapport, “uit onderzoek is gebleken dat kinderen van gescheiden ouders gebaat zijn bij contact met beide ouders Zij is er echter van overtuigd dat de positieve effecten van contact tussen deze vader met deze kinderen in geen enkele verhouding staan tot de negatieve effecten hiervan voor deze kinderen. De moeder neemt het de Raad kwalijk dat deze negatieve effecten niet besproken worden. De Raad wekt in de rapportage de indruk dat de kinderen behoefte hebben aan contact met hun vader. De moeder neemt zonder meer aan dat de kinderen nieuwsgierig zijn. De moeder vindt dat alleen maar gezond. Maar de moeder herkent de conclusie van de Raad over de wens van de kinderen totaal niet. De moeder is verbijsterd over het gesprek met [kind B] . Het is niet zo dat de moeder niet wil horen wat niet in haar straatje past, maar naar de mening van de moeder klopt het standpunt van de Raad - gebaseerd op één gesprek met de kinderen - gewoonweg niet. De moeder wil best nog geloven dat [kind B] niet alles met haar kan/wil bespreken, maar dat doet zij wet met haar oma. Met haar oma wordt alles besproken en zorgen om vader zijn nog nooit aan de orde geweest. De moeder heeft de indruk dat [kind B] zich erg heeft laten leiden door hetgeen de raadsmedewerker wilde horen.
[kind A] - die na een gesprek over haar vader - drie wensen mag doen, wil graag een paard een huisdier en haar oude vriendinnen zien. Vader komt in het wensenlijstje niet voor. En ook bij de vraag - als zij in een heel groot huis zou wonen, wie er daar dan allemaal bij haar zouden zijn - wordt niet aan vader gedacht.
[kind C] tenslotte, heeft het al heel moeilijk. Hij vertoont moeilijk gedrag en moet zelfs af en toe van school opgehaald worden vanwege het feit dat hij onhandelbaar is. Is het in het belang van [kind C] om nu ook nog eens belast te worden met het opbouwen van contact met zijn vader; een vader die hij zich niet eens kan herinneren? De moeder vindt stellig van niet.
Vader is vijf jaar uit beeld geweest, omdat hij de kinderen er niet bij kon hebben. Waarom nu - zonder dat er ook maar iets van vader gevergd wordt - onmiddellijk contact moet plaatsvinden en binnen zes maanden zelfs naar een weekendregeling met de helft van de vakantie- en feestdagen toegewerkt moet worden, is voor moeder niet te begrijpen.
De moeder handhaaft haar verzoeken dan ook.
Subsidiair verzoekt de moeder een nieuw onderzoek door andere raadsonderzoekers en met een instructie van de rechtbank.