ECLI:NL:RBLIM:2018:2653

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
03/866481-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met gebruik van Y-chromosomaal DNA-onderzoek als bewijs

Op 19 maart 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 oktober 2014, waarbij de verdachte de aangeefster, zijn ex-partner, in haar woning heeft verkracht. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld, maar heropend vanwege onvolledigheid van het onderzoek. De verdachte werd bijgestaan door mr. J.J.M. Hermans, terwijl de officier van justitie de tenlastelegging steunde met bewijs, waaronder Y-chromosomaal DNA-onderzoek uitgevoerd door het NFI. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster, ondersteund door getuigenverklaringen en DNA-bewijs, betrouwbaar was. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij enkel sociaal contact had gehad met de aangeefster. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan verkrachting en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de ernst van het feit, evenals het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor geweld tegen vrouwen toonde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866481-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.M. Hermans, advocaat kantoorhoudende te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19 september 2016 en 5 maart 2018. Op 3 oktober 2016 is vonnis gewezen, waarna de zaak is heropend wegens de onvolledigheid van het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
[slachtoffer] op 29 oktober 2014 heeft verkracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman concludeert dat het dossier, door het ontbreken van steunbewijs voor de verklaring van aangeefster [slachtoffer] , onvoldoende wettig bewijs bevat. De raadsman acht bovendien de verklaring van aangeefster [slachtoffer] niet betrouwbaar. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] heeft verkracht. Dit heeft zich afgespeeld in de woning van [slachtoffer] op 29 oktober 2014. De rechtbank baseert haar conclusie op de aangifte van [slachtoffer] , de verklaring van getuige [getuige] en de NFI-rapporten van 31 juli 2015 en 3 maart 2017.
De rechtbank zal eerst de bewijsmiddelen weergeven en daarna voorgaande conclusie toelichten en daarbij ingaan op het verweer van de raadsman.
De aangifte van [slachtoffer]
heeft op 5 november 2014 aangifte gedaan van verkrachting gepleegd door de verdachte op 29 oktober 2014. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
De verdachte (ex-partner van [slachtoffer] ) stond op 24 oktober 2014 onaangekondigd bij [slachtoffer] aan de deur bij haar woning gelegen aan de [adres] te Elsloo, om een pakketje op te halen. De verdachte vroeg om wat te drinken. [slachtoffer] heeft de verdachte binnen gelaten en ze heeft koffie voor hem gemaakt. De verdachte heeft [slachtoffer] haar armband teruggegeven die zij hem als cadeau had gegeven. De verdachte vroeg naar een vriendschapsring die hij [slachtoffer] had gegeven. [slachtoffer] gaf aan dat ze de ring niet meer had en daarop werd de verdachte boos en zei dat ze de ring nog wel had. Hij zei toen ‘dan ligt hij dus boven op je nachtkastje’ en vervolgens liep hij naar boven. [slachtoffer] is hem toen achterna gelopen. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens op bed geduwd en kwam boven haar hangen. Hij begon haar te kussen. Hij deed de rits van het vest van [slachtoffer] open, deed haar pyjamatrui omhoog en begon haar borsten te strelen. Vervolgens trok hij haar pyjamabroek en onderbroek tegelijkertijd naar beneden tot boven haar knieën en begon haar te vingeren. [slachtoffer] heeft een paar keer gezegd dat de verdachte moest stoppen en dat zij dit niet wilde. Hij stopte toen met vingeren en stopte zijn penis in haar vagina. De verdachte ging toen een paar keer op en neer. [slachtoffer] heeft toen geschreeuwd dat hij moest stoppen en dat zij geen seks met hem wilde. Uiteindelijk stopte de verdachte. Toen de verdachte weg was, heeft [slachtoffer] direct haar ex-partner [getuige] gebeld en verteld dat zij zojuist was verkracht door de verdachte. Vervolgens heeft [slachtoffer] de politie gebeld. De verkrachting heeft plaatsgevonden tussen 11.00 uur en 11.30 uur. [2]
De verklaring van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 29 oktober 2014 in de woning van [slachtoffer] is geweest. [3]
De getuigenverklaring van [getuige]
heeft verklaard dat hij op 29 oktober 2014 om 11:31 uur een WhatsAppbericht kreeg van [slachtoffer] met het verzoek om haar snel te bellen. Toen [getuige] niet direct reageerde, heeft [slachtoffer] hem zelf gebeld om 11:33 uur. Hij kon haar eerst niet verstaan omdat ze aan het huilen was en tegelijkertijd schreeuwend iets vertelde. Toen [getuige] vroeg wat er aan de hand was, zei [slachtoffer] zeer geëmotioneerd dat de verdachte haar had verkracht. [getuige] heeft gezegd dat ze de politie moest bellen. [4]
Y-chromosomaal DNA-onderzoek 31 juli 2015
Bij [slachtoffer] zijn de buitenste schaamlippen, [5] de binnenste schaamlippen, [6] diep vaginaal [7] en de baarmoederhals [8] bemonsterd en onderworpen aan een zogenoemd Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Er is ook een DNA-monster van verdachte afgenomen. Deze monsters zijn met elkaar vergeleken. De Y-chromosomale profielen van het DNA-spoor dat bij [slachtoffer] is aangetroffen bleken te matchen met de Y-chromosomale profielen van het DNA van de verdachte. Van het mannelijke DNA in de genoemde bemonsteringen bij [slachtoffer] zijn Y-chromosomale DNA-profielen verkregen die matchen met het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte. Dat betekent dat in de bemonsteringen die bij [slachtoffer] zijn afgenomen celmateriaal is aangetroffen dat van de verdachte afkomstig kan zijn.
Van belang is dat een Y-chromosomaal DNA-profiel minder onderscheidend is dan autosomaal DNA-profiel (de normale chromosomen). Dit komt doordat DNA-kenmerken van het Y-chromosoom in principe onveranderd overerven van vader op zoon, waardoor alle mannen die in de directe mannelijke lijn aan elkaar verwant zijn hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben, zelfs als er meerdere generaties tussen zitten. In zijn algemeenheid geldt dat bij een match van het Y-chromosomale DNA-profiel van een spoor met het Y-chromosomale DNA-profiel van een man, de conclusie is dat de desbetreffende man de donor
kanzijn van het Y-chromosomale DNA. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat het aangetroffen DNA óók afkomstig kan zijn van een andere, in de mannelijke lijn aan deze persoon verwante man, en een onbekend aantal mannen die niet aantoonbaar verwant zijn, maar toch hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben.
In dit verband is van belang dat de verdachte zelf heeft uitgesloten dat zijn zoon – de enige in aanmerking komende direct aan hem verwante man – die dag seks met [slachtoffer] heeft gehad.
Om de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match te kunnen vaststellen, heeft het NFI de volgende 2 hypothesen opgesteld:
Hypothese 1: het mannelijk celmateriaal in de bemonstering van de binnenste schaamlippen van [slachtoffer] is afkomstig van de verdachte;
Hypothese 2: het mannelijk celmateriaal in de bemonstering van de binnenste schaamlippen van [slachtoffer] is afkomstig van een andere, willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man.
De conclusie luidt dat hypothese 1 veel waarschijnlijker is dan hypothese 2. [9]
Verweer van de verdachte
De verdachte heeft aangegeven dat hij op 29 oktober 2014 wel bij [slachtoffer] geweest is, maar dat hij daar slechts op een stoel aan de keukentafel gezeten en koffie heeft gedronken. Hij heeft die dag geen seks met haar gehad. De laatste keer dat zij samen seks hadden was op
23 september 2014.
Naar aanleiding van dit verweer heeft het NFI een nader rapport opgesteld. In dat rapport van
3 maart 2017 heeft het NFI opnieuw twee hypothesen opgesteld:
Hypothese 1: De verdachte heeft de vagina van aangeefster gepenetreerd met penis en/of vingers op 29 oktober 2014;
Hypothese 2: de verdachte heeft geen seksueel contact gehad met de aangeefster op
29 oktober 2014, maar heeft op deze dag alleen sociaal contact gehad met de aangeefster.
De deskundige heeft op grond van wetenschappelijke studies en op grond van zijn kennis en ervaring met forensisch DNA-onderzoek de volgende overwegingen in acht genomen:
  • bij penetratie van de vagina met de penis (zonder condoom) en met vingers is de kans om DNA van de betreffende man aan te treffen in bemonsteringen van de vulva en/of vagina (die ongeveer 6 uur na de penetratie zijn afgenomen) betrekkelijk groot;
  • de kans om na meer dan 6 weken na een seksueel contact (Y-chromosomaal) DNA aan te treffen van de betreffende man in meerdere bemonsteringen van de vulva en vagina wordt beoordeeld als extreem klein;
  • de kans om DNA van de verdachte aan te treffen in meerdere bemonsteringen van de vulva/vagina (met name diep vaginaal) als gevolg van indirecte overdracht bij een kortstondig sociaal contact (koffie drinken) wordt beoordeeld als zeer klein;
  • de kans om na langer dan 1 week nog een positief testresultaat te vinden voor spermavloeistof (PSA-positief testresultaat) in meerdere bemonsteringen van de vulva en vagina wordt beoordeeld als zeer klein.
Gelet op deze overwegingen acht de deskundige de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [10]
Overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank constateert dat de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in de verklaring van getuige [getuige] , nu de tijdstippen van de WhatsAppberichten heel goed passen bij het tijdstip waarop [slachtoffer] eerst [getuige] en daarna de politie heeft gebeld.
Daarnaast was [slachtoffer] zeer geëmotioneerd toen ze [getuige] belde. Ook dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] : zij heeft een hevige gebeurtenis meegemaakt, waardoor zij overstuur was en direct contact zocht met iemand die ze vertrouwde.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verklaring van aangeefster als betrouwbaar kan worden beschouwd en voor het bewijs kan worden gebezigd.
Het door de raadsman naar voren gebrachte alternatieve scenario, namelijk dat [slachtoffer] wraak zou willen nemen op de verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 29 oktober 2014 te Elsloo, gemeente Stein, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , welk geweld hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- voornoemde [slachtoffer] op bed heeft geduwd en
- gedeeltelijk op voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen en/of boven voornoemde [slachtoffer] is gaan hangen en
- de trui van voornoemde [slachtoffer] omhoog heeft geschoven en de onderbroek van voornoemde [slachtoffer] uit heeft getrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
verkrachting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn sinds de inverzekeringstelling van de verdachte op 24 februari 2015 heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedenmisdrijf. Hij heeft zijn ex-vriendin verkracht. Hij heeft dit gedaan in haar woning, op een plek waar [slachtoffer] zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft hierbij niet geschroomd om geweld te gebruiken en is, ondanks het verzet van [slachtoffer] , seksueel binnengedrongen in haar lichaam. De verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting die de strafrechtspraak hanteert, vermelden als straf voor verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank hanteert dit oriëntatiepunt als vertrekpunt voor de strafmaat. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking.
De rechtbank zal rekening houden met de volgende omstandigheden.
Elke verdachte heeft recht heeft op afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze termijn van 2 jaren vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen heeft tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. Dat is meestal het eerste politieverhoor of de datum van inverzekeringstelling. De rechtbank stelt vast dat sinds de inverzekeringstelling van de verdachte (24 februari 2015) ruim drie jaar is verstreken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het recht van de verdachte op afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn geschonden. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de straf en zal daarom een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan volgt uit voornoemd oriëntatiepunt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, gedateerd
8 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De verdachte is echter wel eerder veroordeeld voor mishandeling van een andere ex-partner. De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte geweld tegen vrouwen niet schuwt en constateert dat dit geweld nu een veel ernstigere vorm heeft aangenomen.
De rechtbank zal, gelet op eerder gebruikte geweld in relationele sfeer, bepalen dat een gedeelte van de straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank wil hiermee voorkomen dat de verdachte opnieuw geweld zal gebruiken tegen zijn partner.
Alle feiten en omstandigheden wegend, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu het dossier daarvoor geen aanleiding geeft.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en
mr. A. Snijders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2018.
Buiten staat
Mr. A. Snijders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2014 te Elsloo, gemeente Stein, door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , welk geweld of andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin
heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte,
- voornoemde [slachtoffer] op bed heeft geduwd en/of
- ( vervolgens) (gedeeltelijk) op voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen en/of boven
voornoemde [slachtoffer] is gaan hangen en/of
- de trui van voornoemde [slachtoffer] omhoog heeft geschoven en/of de (onder)broek
van voornoemde [slachtoffer] uit heeft getrokken en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat zij
moest zeggen dat ze het lekker vond en/of dat hij, verdachte, gewoon zou
zeggen dat dat voornoemde [slachtoffer] voor hem had gedanst en dat zij dit wilde,
en/of (aldus) een voor voornoemde [slachtoffer] bedreigende situatie heeft doen
ontstaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - alsmede de niet doorgenummerde stukken - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Divisie Regionale Recherche afdeling Expertise Centrum Zeden, proces-verbaalnummer 2014132951-9, gesloten d.d. 2 december 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 200.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 5 november 2014, op pagina 104 en 105 van het procesdossier.
3.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2016.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 7 november 2014, op pagina 121 van het procesdossier.
5.Bemonstering ZAAC3490NL#01.
6.Bemonstering ZAAC3490NL#02.
7.Bemonstering ZAAC3490NL#03.
8.Bemonstering ZAAC3490NL#04.
9.Het deskundigenrapport van het NFI d.d. 31 juli 2015, opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, op pagina 94 tot en met 98 van het procesdossier.
10.Het deskundigenrapport van het NFI d.d. 3 maart 2017, opgemaakt door dr. L.H.J. aarts, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, niet doorgenummerd.