ECLI:NL:RBLIM:2018:2603

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
C/03/235482 / FA RK 17-1824
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling partnerbijdrage en echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 30 juni 2000 te Helden zijn gehuwd. De man heeft de zorg voor de twee minderjarige kinderen van partijen, terwijl de vrouw verzoekt om een partnerbijdrage van € 1250,00 per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen ouderschapsplan heeft overgelegd, maar dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om dit op dit moment te doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk voldoende is komen vast te staan en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft vervolgens de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man bepaald, na advies van de raad voor de kinderbescherming. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen zich verzetten tegen contact met de vrouw en dat een zorgregeling op dit moment niet in hun belang is. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden en partijen verzocht om de voortgang van de hulpverlening te rapporteren.

Wat betreft de partnerbijdrage heeft de rechtbank geoordeeld dat de man zijn draagkracht moet aanwenden voor de aflossing van gezamenlijke schulden en heeft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage afgewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat partijen moeten overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ten overstaan van een notaris. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de zorgregeling en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/235482 / FA RK 17-1824
Beschikking d.d. 20 maart 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekende partij] ,
wonende te [woonplaats verzoekende partij] , [adres verzoekende partij] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.I.L. Laumans, gevestigd te Venlo,
tegen
[verwerende partij] ,
wonende te [woonplaats verwerende partij] , [adres verwerende partij] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, gevestigd te Roermond,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 3 mei 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 20 juni 2017;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 19 juli 2017;
- het rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming, ingekomen op 13 november 2017;
- de brief d.d. 19 december 2017 van de raad voor de kinderbescherming;
- het F9-formulier d.d. 2 februari 2018 van de advocaat van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 februari 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. J.I.L. Laumans;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen;
  • [X] , vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming.
1.3.
De minderjarigen [kind A] en [kind B] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 30 juni 2000 te Helden. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind A] , geboren op [geboortedatum kind A] te [geboorteplaats kind A] en
- [kind B] , geboren op [geboortedatum kind B] te [geboorteplaats kind B] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting betwist en gesteld dat de relatie tussen partijen weliswaar gespannen was, doch dat de vrouw van mening is dat indien partijen met elkaar in gesprek gaan een echtscheiding is te voorkomen.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.3.3.
Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Voldoende is gebleken dat het voor de man en de vrouw op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal de man dan ook ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
2.3.4.
Gelet op de stukken en de toelichting van de man ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat de duurzame ontwrichting voldoende is komen vast te staan. Het verzoek tot echtscheiding is dan ook toewijsbaar.
2.4.
Verblijfplaats en informatieplicht
2.4.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn.
2.4.2.
De vrouw heeft eveneens verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
2.4.3.
De raad voor de kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [kind A] en [kind B] te bepalen bij de man en voorlopig geen zorgregeling met de vrouw vast te stellen.
Ter zitting heeft de raadsvertegenwoordigster gesteld dat de kinderen een brief van hun moeder zouden willen ontvangen. De kinderen zijn benieuwd of het nu beter gaat met haar. Verder zou het goed zijn als de man de vrouw op de hoogte houdt over de kinderen en andersom natuurlijk ook. Wellicht kunnen de ouders hierbij hulp krijgen van de hulpverlening.
2.4.4.
Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat zij na de geboorte van het tweede kind een trauma heeft opgelopen en dat zij fysiek een wrak was. Zij heeft geprobeerd er het beste van te maken en heeft hulp gezocht. Bij haar is een posttraumatisch stresssyndroom vastgesteld. Met de kinderen heeft zij nog geen contact gezocht, omdat zij van de Raad te horen had gekregen dat de kinderen geen contact met haar wilden hebben. De gezinscoach heeft geen contact meer met haar opgenomen. Nu zou zij graag een recente foto van de kinderen willen ontvangen als ook een handgeschreven brief waarin de kinderen aangeven hoe het nu met ze gaat.
2.4.5.
De man heeft gesteld dat hij bereid is de vrouw te informeren over de kinderen en dat hij aan de gezinscoach zal vragen contact op te nemen met de vrouw.
2.4.6.
De rechtbank is, gelet op het verhandelde ter zitting en de onderhavige stukken, van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij hun hoofdverblijfplaats hebben bij de man. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.
De rechtbank zal in het belang van de minderjarigen aan de man een informatieplicht opleggen, inhoudende dat de man de vrouw eenmaal per drie maanden schriftelijk informeert over belangrijke zaken betreffende de kinderen en daarbij voegt een recente foto van de kinderen. De rechtbank merkt verder nog op dat het in het belang van de kinderen is dat de ouders met hulp van de hulpverlening gaan werken aan de verbetering van de onderlinge communicatie, hetgeen de rechtbank in het belang van de kinderen acht.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
2.5.2.
Uit de rapportage van de raad voor de kinderbescherming blijkt dat de minderjarigen [kind A] en [kind B] zich momenteel verzetten tegen een zorgregeling met de vrouw. [kind A] en [kind B] verzetten zich tegen iedere vorm van contactherstel met de vrouw. Zij voelen zich momenteel niet in staat om onbelast contact met haar te hebben. Ze hebben het gevoel dat de vrouw hen wil dwingen tot contact, terwijl zij van mening zijn dat de vrouw eerst aan zichzelf moet werken en hen de rust en ruimte moet gunnen. De Raad is van mening dat, mede gezien de leeftijd van [kind A] en [kind B] , het dwingen tot contact een averechtse werking zal hebben, waardoor [kind A] en [kind B] zich nog meer tegen de vrouw zullen afzetten.
2.5.3.
Met de raad is de rechtbank van oordeel dat een zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De kinderen verzetten zich tegen een zorgregeling. Anderzijds willen zij wel graag horen hoe het met hun moeder gaat. Het is belangrijk dat de kinderen weten dat er een weg is om het contact te herstellen, Maar daartoe is nodig dat zij van hun moeder horen dat zij hen niets verwijt, dat de kinderen belangrijk voor haar zijn en dat moeder hen mist maar dat zij hen niet zal dwingen tot contact.
Onder leiding van de gezinscoach zal er gekeken moeten worden welke mogelijkheden er zijn voor contactherstel. De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling voor de duur van drie maanden aanhouden, zodat de ouders onder leiding van de hulpverlening (gezinscoach) kunnen gaan werken aan de verbetering van de onderlinge communicatie en aan contactherstel tussen de vrouw en minderjarigen. De rechtbank acht dit in het belang van de minderjarigen en zal partijen verzoeken de rechtbank, uiterlijk op 20 juni 2018 (pro forma) te informeren over de voortgang van de hulpverlening.
2.6.
Woning
2.6.1.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.6.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.7.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 1250,00 per maand.
2.7.2.
De man heeft daartegen verweer gevoerd. De man heeft gesteld dat hij een bruto inkomen heeft van € 3.250,-- per maand, exclusief vakantietoeslag en dat hij, sinds hij de zorg voor de kinderen draagt, geen inkomsten meer heeft uit overwerk en/of andere werkzaamheden. Bij beschikking voorlopige voorzieningen is het eigen aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vastgesteld op een bedrag van € 309,-- per maand per kind.
De behoefte van de vrouw
2.7.3.
De rechtbank zal, nu de man de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage niet ter discussie heeft gesteld, ervan uitgaan dat de vrouw behoefte heeft aan de door haar verzochte onderhoudsbijdrage.
De draagkracht
2.7.4.
Blijkens de door man overgelegde financiële gegevens bedraagt zijn inkomen € 3.250,-- bruto per maand. Tevens houdt de rechtbank rekening met 8% vakantietoeslag. De rechtbank houdt geen rekening met inkomsten uit overwerk, nu de man de zorg draagt voor de minderjarigen.
2.7.5.
De rechtbank houdt voorts op jaarbasis rekening met:
  • € 129,-- premie WGA wn
  • € 1.620,-- bijtelling eigen-woningforfait
  • € 4.068,-- fiscaal aftrekbare hypotheekrente
2.7.6.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
2.7.7.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 2.582,-- per maand.
2.7.8.
De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent een draagkrachtpercentage van 60.
2.7.9.
De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
  • € 339,= hypotheekrente
  • € 339,= niet aftrekbare hypotheekrente
  • € 179,= de aan de hypotheek gekoppelde aflossing/premie levensverzekering
  • € 95,= forfait overige eigenaarslasten
  • € 105,= premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering, ad € 140,-- en na aftrek van het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet ad € 35,--
2.7.10.
Op grond van voormelde financiële gegevens becijfert de rechtbank – naast de kosten van de kinderen van € 618,-- per maand, waarop de rechtbank in mindering brengt het door de man te ontvangen kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop, van € 383,-- per maand
een draagkracht bij de man tot betaling van een onderhoudsbijdrage van € 306,-- per maand.
2.7.11.
Schulden
Ter zitting heeft de man onweersproken gesteld dat er nog schulden resteren uit het lopende faillissement van [bedrijf Y] BV., waaronder een belastingschuld en een rekening-courantschuld van partijen van ongeveer € 119.043,-- en dat partijen voor de aflossing op deze schulden nog aangesproken zullen worden door de schuldeisers. De man is van mening dat het beter voor partijen is dat zijn draagkracht gebruikt zal worden voor de aflossing van de gezamenlijke schulden van partijen.
De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige, ook met schulden waarop niet wordt afgelost.
Gelet op de hoogte van de schulden is de rechtbank van oordeel dat de man zijn, na aftrek van de kosten van de kinderen, resterende draagkracht dient aan te wenden voor de aflossing van voornoemde schulden. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage afwijzen.
2.7.12.
Een gewaarmerkt exemplaar van de draagkrachtberekening van de man is aan deze beschikking gehecht.
2.8.
Verdeling
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd en gesteld dat hij in beginsel geen bezwaar heeft tegen het feit dat gemeenschappelijke goederen en schulden verdeeld gaan worden tussen partijen. Hij is echter wel van mening dat dit dient te gebeuren in het kader van de (volledige) afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.8.2.
De rechtbank zal, nu partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, bevelen dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
2.9.
Proceskosten
2.9.1.
De rechtbank zal, nu de beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden, de beslissing over de proceskosten eveneens aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Helden op 30 juni 2000;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
3.3.
bepaalt dat de man de vrouw eenmaal per drie maanden schriftelijk informeert over belangrijke zaken betreffende de kinderen, met daarbij een recente foto van de kinderen;
3.4.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres Hollasstraat 18, 5991 DA Baarlo te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.5.
beveelt partijen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. M.A.M.J. Verheij, notaris te Venlo of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. J.P. Bakkers, advocaat te Venlo, als zijn vertegenwoordiger optreden. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mr. B.P.W. van Brink, advocaat te Venlo, als haar vertegenwoordiger optreden;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot hoofdverblijfplaats en de echtelijke woning uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
houdt aan de beslissing over de zorgregeling, alsmede de beslissing over de proceskosten;
3.8.
wijst af het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H.V.M. Smeets op 20 maart 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..