Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.Het geschil
- [eiser] is van 1 september 1987 tot 1 augustus 2013 als restaurator bij SRAL in loondienst geweest en de arbeidsovereenkomst is - na verkregen toestemming van UWV WERKbedrijf - op bedrijfseconomische gronden opgezegd (opheffing van de afdeling of de activiteit restauratie papier en het daarmee vervallen van de functie van [eiser] zonder reële mogelijkheid van herplaatsing).
- Tegen deze opzegging is [eiser] in het geweer gekomen, eerst (zonder positief gevolg) in een interne bezwaarprocedure en vervolgens door het instellen van een vordering bij de kantonrechter Maastricht op de voet van art. 7:681 (oud) BW.
- De door [eiser] aangenomen kennelijke onredelijkheid van de opzegging is zijnerzijds in de procedure zowel gegrond op een veronderstelde valse of voorgewende reden als op de onevenredigheid van de gevolgen voor hem persoonlijk in verhouding tot het belang van SRAL.
- De destijds voor partijen relevante argumenten zijn in de op 6 augustus 2014 met een vonnis afgeronde procedure over en weer in twee schriftelijke procesronden en ter gelegenheid van een comparitie van partijen uitvoerig te berde gebracht en vervolgens in de uitspraak van de kantonrechter behandeld en gewogen.
- Het eindoordeel behelsde dat de kantonrechter niet de opvatting van [eiser] deelde dat aan de opzegging een vals of voorgewend motief ten grondslag lag, maar dat het wel redelijk was dat de gevolgen van de opzegging in het licht van de omstandigheden enigszins verzacht zouden worden: een door [eiser] tot dan toe verworpen voorstel van SRAL tot het beschikbaar stellen van een (‘met moeite bijeengeschraapte’) compenserende vergoeding van € 10 000 werd daartoe voldoende passend geacht.
- In het licht van een recentelijk tussen SRAL en haar werkneemster [naam hoofd P&O en Financiën] als hoofd P&O en Financiën gevoerde ontslagprocedure, waarvan [eiser] naar eigen zeggen via een perspublicatie omstreeks 11 april 2017 kennisgenomen heeft, moet in de visie van [eiser] anders tegen het vonnis van 6 augustus 2014 aangekeken worden.
- [naam hoofd P&O en Financiën] is - blijkens de in rechte overgelegde beschikking d.d. 4 april 2017 van de kantonrechter Maastricht - terecht wegens over een reeks van jaren gepleegde fraude op 20 december 2016 op staande voet ontslagen (haar overeenkomst is onverwijld opgezegd) en dient SRAL een bedrag van bijna € 110 000 aan schade te vergoeden.
- Omdat [eiser] in zijn actieve periode veelvuldig botste met [naam hoofd P&O en Financiën] in haar functie ‘als de machtigste en meest invloedrijke persoon binnen de organisatie van SRAL’ (onder meer wegens wat hij noemt zijn ‘gezond-kritische houding’ ten opzichte van bepaalde organisatorische beslissingen) werd hij naar eigen zeggen slachtoffer van ‘toenemende pesterijen, vernederende opmerkingen en financiële benadeling’.
- De handelwijze van [naam hoofd P&O en Financiën] heeft (destijds) een zeer negatieve invloed gehad op de gezondheid van [eiser] , met ziekte (en arbeidsongeschiktheid) tot gevolg en klachten die uit verstoring van de arbeidsverhouding voortkwamen.
- [eiser] ziet in de bewezenverklaring (door de kantonrechter bij beschikking d.d. 4 april 2017) van de jarenlang door [naam hoofd P&O en Financiën] gepleegde fraude zijn gelijk bevestigd ten aanzien van het destijds tevergeefs in rechte bepleite argument dat de door SRAL ten opzichte van hem in 2013 gehanteerde ontslagreden ‘vals’ of fictief was.
- Een tweede ‘feit’ dat hem tot die overtuiging brengt, is dat volgens hem ‘bewezen’ is dat medio januari 2013, toen SRAL het besluit tot opheffing zegt te hebben genomen, nog steeds sprake was van een bestaande afdeling restauratie papier (verwezen is hiervoor naar prod.5 bij exploot, een deel van een persbericht d.d. 23 november 2015 met een door SRAL geventileerde opvatting over de periode van besluitvorming). Volgens [eiser] heeft SRAL hiermee (eind 2015) erkend dat die sluiting te maken had met de ‘crisis’ (waarmee dan de kredietcrisis van 2008 / 2009 bedoeld zou zijn).
- In beide ‘feiten’ leest [eiser] door SRAL gepleegd bedrog in de zin van art. 382 (aanhef en) sub a. Rv althans ‘valsheid’ in de zin van onderdeel sub b. van de stukken waarop het vonnis van de kantonrechter berustte.
- [eiser] is van oordeel dat het handelen van [naam hoofd P&O en Financiën] ‘in het licht van de onderhavige procedure’ volledig aan SRAL toe te rekenen is in verband met haar positie van leidinggevende (en - een ‘opmerkelijke keuze’ volgens [eiser] - secretaris van de Raad van Toezicht). Een gebrek aan toezicht van SRAL jegens [naam hoofd P&O en Financiën] en het aldus gedogen dat [naam hoofd P&O en Financiën] ‘loog’ over de financiële situatie, slaat op SRAL terug, ook waar het gaat om het destijds gevoerde ‘habe nichts’ verweer.
- Als zelfstandig (subsidiair) bedrogargument voert [eiser] nog aan dat SRAL ‘inmiddels’ voor papierrestauratie ‘samenwerkt’ met [naam zzp'er] ( [bedrijfsnaam] ) door haar ‘workshops’ te laten verzorgen (bron: website SRAL).
.
3.De beoordeling
- Heeft SRAL in de op 6 augustus 2014 afgesloten gerechtelijke procedure over de door [eiser] kennelijk onredelijk geachte opzegging van zijn arbeidsovereenkomst een zodanig oneerlijke proceshouding aangenomen, dat
- Hoewel de door [eiser] gevolgde redenering af en toe tendeert in de richting van de b-grond, is hij heel expliciet in het aanduiden van de a-grond als enige rechtsgrond voor zijn vordering tot heropening van het geding en tot herroeping van het vonnis. De verdere overwegingen zullen zich dan ook tot de aangevoerde a-grond beperken.
in de arbeidsorganisatie van SRAL- waar [eiser] toen geen deel meer van uitmaakte - enig bedrog gepleegd is, en indien en voor zover zulk bedrog al aan de werkgever SRAL toe te rekenen valt, is zulk bedrog in elk geval niet
in het geding gepleegd. Laat staan dat deze rechter er zich in zijn vonnis ook maar in enig opzicht door heeft laten leiden (de in de wettelijke regel vereiste, maar door [eiser] in het geheel niet behandelde, laat staan aangetoonde causale relatie via het vereiste ‘berusten op’). Als het immers al zo is dat de achteraf gebleken fraude of het tot financiële rampspoed leidende wangedrag van [naam hoofd P&O en Financiën] zich niet pas in 2015 /2016 voordeed, de jaren waarop de Wwz-beschikking in het geding [naam hoofd P&O en Financiën] / SRAL, gebaseerd is, maar ook al in de aanloop naar het ontslag van [eiser] in 2013, dan valt nog steeds niet vol te houden dat SRAL bedrog pleegde doordat zij naliet daar al in de procedure onder zaaknummer 2391534 tegenover de kantonrechter melding van te maken (als mogelijke opzeggingsgrond of bijkomende omstandigheid). In de eerste plaats al niet omdat zelfs [eiser] niet beweert dat SRAL daar toen ook maar enige wetenschap van had. Bedrog kan verder ook niet gepleegd worden ten aanzien van wetenschap die een of meer de rechtspersoon vertegenwoordigende natuurlijke persoon / personen weliswaar niet heeft / hebben, maar die deze(n) eventueel geacht moet(en) worden gehad te hebben.
De beslissing