Op 19 maart 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij met 3.400 planten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat er geen concreet voordeel kon worden aangetoond, aannemelijk heeft ontvangen voor zijn rol in de kwekerij. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van 263.924 euro geschat als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar heeft deze vordering op de zitting van 5 maart 2018 gewijzigd en geconcludeerd tot afwijzing van de ontnemingsvordering. De verdediging steunde dit standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een vergoeding van minimaal 1.500 euro per maand heeft ontvangen voor zijn betrokkenheid bij de hennepteelt. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 7.500 euro, gebaseerd op een periode van vijf maanden waarin de verdachte de kwekerij huurde. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.