ECLI:NL:RBLIM:2018:2526

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
03/866470-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met betrekking tot een kwekerij van 3.400 planten

Op 19 maart 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij met 3.400 planten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat er geen concreet voordeel kon worden aangetoond, aannemelijk heeft ontvangen voor zijn rol in de kwekerij. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van 263.924 euro geschat als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar heeft deze vordering op de zitting van 5 maart 2018 gewijzigd en geconcludeerd tot afwijzing van de ontnemingsvordering. De verdediging steunde dit standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een vergoeding van minimaal 1.500 euro per maand heeft ontvangen voor zijn betrokkenheid bij de hennepteelt. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 7.500 euro, gebaseerd op een periode van vijf maanden waarin de verdachte de kwekerij huurde. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866470-15 (ontneming)
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 19 maart 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. R.D. Maessen, advocaat kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 maart 2018. [verdachte] is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/866470-15. Op 19 maart 2018 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie had dit bedrag initieel geschat op 263.924 euro.
Op de terechtzitting van 5 maart 2018 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot ontneming.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 maart 2018 geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot ontneming. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat niet is gebleken van concreet voordeel aan de zijde van [verdachte] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat een eerdere geslaagde oogst feitelijk onmogelijk is gelet op de korte periode dat het pand gehuurd werd en de lange periode die nodig zal zijn geweest voor de opbouw van zo’n grote kwekerij.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 19 maart 2018 is [verdachte] veroordeeld wegens:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 24 december 2014;
diefstal, gepleegd in de periode van 22 juli 2014 tot en met 24 december 2014.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2
Het bewijs [1]
Op 24 december 2014 werd in een loods op het perceel [adres] te Beek in verschillende ruimtes een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [2] Na ruiming bleek dat sprake was van (156 + 156 =) 312 hennepstekken en (960 + 752 + 768 + 460 + 460 =) 3.400 hennepplanten. [3]
Het perceel [adres] te Beek was eigendom van Artha Beheer N.V. [4] en door Artha Beheer N.V. met ingang van 1 augustus 2014 verhuurd aan [naam BV] B.V., vertegenwoordigd door [verdachte] , geboren op [geboortegegevens verdachte] . [5]
Getuige [getuige] , directeur van Artha Beheer N.V., verklaarde onder meer het volgende:
Als Artha Beheer N.V. hadden wij perceel [adres] te Beek in onze portefeuille. (…) Op 22 juli 2014 werd door mij, als vertegenwoordiging van Artha Beheer N.V., en de huurder dhr. [verdachte] een huurovereenkomst ondertekend. Deze huurovereenkomst is door mij opgesteld namens Artha Beheer N.V. en door mij en
de huurder ondertekend. Met de huurder werd afgesproken dat het huurcontract op 1 augustus 2014 zou ingaan voor de duur van 3 jaren. De huurder kreeg de beschikking over de sleutel zodra de eerste huur en waarborgsom (2 maanden huur + btw) was betaald. Door dhr. [verdachte] is het bedrag dat betaald diende te worden op ons rekeningnummer gestort. Bij het sleuteloverdracht hebben wij in gezamenlijkheid nogmaals door het pand gelopen, waarna de sleutel werd overgegeven aan dhr. [verdachte] . Nadat de huurder de beschikking had over de sleutels van het door hem gehuurde pand, betaalde hij de huur middels een overschrijving naar het rekeningnummer van Artha Beheer N.V., zijnde rekeningnummer: [rekeningnummer] . Conform afspraak betaalde de huurder een huurprijs van 3.500 euro per maand (exclusief btw). De betaling van het huurbedrag dient altijd vóór of op de eerste van die betreffende maand te worden voldaan door de huurder. In de afgelopen periode dat huurder dit pand van ons huurde, heeft hij aan die betalingsverplichting voldaan. [6]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen in samenhang met de hierna volgende overwegingen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op 7.500 euro. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De hennepkwekerij bestond uit in totaal 3.400 planten, die blijkens de door het openbaar ministerie overgelegde berekening, bij één geslaagde oogst al ruim 250.000 euro zou opleveren, dat wil zeggen: elke 10 weken maar liefst een kwart miljoen euro.
De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie in zoverre dat niet concreet is gebleken dat [verdachte] voordeel heeft genoten. Zo is inderdaad niet gebleken van buitengewone uitgaven en is ook niet gebleken van een vermogenstoename in Nederland of in het buitenland. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [verdachte] samen met een ander of anderen als medepleger verantwoordelijk was voor de kwekerij. Daarbij wil de rechtbank wel aannemen dat [verdachte] niet de “grote man” in dit samenwerkingsverband was, alleen al omdat hij de meest zichtbare persoon was en daarmee het meeste risico liep op betrapping en vervolging.
Echter kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [verdachte] wel degelijk een vergoeding voor zijn rol in het samenwerkingsverband heeft ontvangen. [verdachte] was zelf in die periode werkloos en had geen inkomsten. Hij moest elke maand een fors bedrag aan huur overmaken en in eerste instantie ook de borgsom. Dat geld moet hij dus van derden hebben ontvangen alvorens het te kunnen overboeken aan de eigenaar van het bedrijfspand. [verdachte] zal dit simpelweg niet voor niets hebben gedaan. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat [verdachte] , gedurende de periode dat hij het bedrijfspand ten behoeve van de hennepkwekerij huurde, ook zelf maandelijks een vergoeding ontving voor die rol. Daarbij is niet van belang of al eerder een geslaagde oogst heeft plaatsgevonden.
Gelet op hetgeen de rechtbank uit andere zaken bekend is geworden, schat de rechtbank de vergoeding die [verdachte] heeft gekregen op minimaal 1.500 euro per maand. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat voor enkel het ter beschikking stellen van een (veel kleinere) ruimte in een door de eigenaar bewoonde normale woning maandelijks al gauw honderden euro’s, soms duizend euro, per maand vergoed worden. Daarbij is echter sprake van veel kleinere kwekerijen dan deze en van enkel ter beschikking stellen. Bij een kwekerij zoals deze, die ruim 250.000 euro per 10 weken kan opleveren, is een vergoeding van 1.500 euro per maand naar het oordeel van de rechtbank nog een conservatieve schatting.
Uitgaande van een periode van (augustus tot en met december 2014 =) vijf maanden à 1.500 euro per maand, concludeert de rechtbank dat [verdachte] een wederrechtelijk verkregen voordeel moet hebben genoten van in totaal (minimaal) 7.500 euro.
De rechtbank zal geen rekening houden met de aan de benadeelde Enexis B.V. in rechte toegekende vordering van 10.821,05 euro, omdat niet is gebleken dat deze door [verdachte] is voldaan.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van 7.500 euro aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
Deze uitspraak is gegeven door mr. A. Snijders, voorzitter, mr. B. van der Aa en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2018.
Buiten staat
Mr. A. Snijders en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, registratienummer PL2300-2014171211 gesloten d.d. 4 november 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 314.
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 4 november 2015, pg. 4-5.
3.Ruimlijsten, gevoegd bij de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 25 december 2014, pg. 245-257.
4.Geschrift, te weten een Kadastraal bericht d.d. 7 januari 2015, pg. 269-270.
5.Geschrift, te weten huurovereenkomst d.d. 22 juli 2014, pg. 275-279.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 6 februari 2015, pg. 271-274.