ECLI:NL:RBLIM:2018:2452

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
03/700051-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het gooien van een mortierbom en poging tot zware mishandeling

Op 14 maart 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 december 2016 een mortierbom op het balkon van een woning in Heerlen heeft gegooid. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en levensgevaar voor de aanwezige bewoners, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft deze daad grotendeels bekend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een explosief heeft gebruikt, wat resulteerde in aanzienlijke schade aan de woning en de kans op ernstig letsel voor de bewoners. De verdachte werd ook beschuldigd van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 26 december 2016, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd met een ploertendoder en een honkbalknuppel. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege psychische problemen, maar legde hem toch een gevangenisstraf van vier jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700051-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 februari 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander opzettelijk een mortierbom op het balkon van de woning aan de [adres 1] te Heerlen heeft gegooid waardoor gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te duchten was;
Feit 2. primair:samen met een ander heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een honkbalknuppel en/of een ploertendoder te slaan;
Feit 2. subsidiair:openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] door hem meerdere malen met een honkbalknuppel en/of ploertendoder te slaan;
Feit 3 :opzettelijk een personenauto van [slachtoffer 4] heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen is dat de verdachte op 18 december 2016 een mortierbom op het balkon van de woning gelegen aan de [adres 1] te Heerlen heeft gegooid. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de mortierbom heeft gegooid. Hierdoor was, gelet op de bevindingen van de forensische onderzoekers, gevaar voor lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , woonachtig aan de [adres 1] , alsmede gevaar voor de woning en de zich in die woning bevindende goederen. De verdachte heeft dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) gepleegd. [medeverdachte 1] was de bestuurder van de motorscooter en uit het feit dat [medeverdachte 1] , blijkens de ter terechtzitting getoonde filmbeelden, zijn snelheid met zijn motorscooter vermindert na het gooien van de mortierbom en vervolgens met grote snelheid wegrijdt, leidt de officier van justitie af dat [medeverdachte 1] op de hoogte was van het feit dat de verdachte voornemens was de mortierbom te gooien. Het is verder volgens de officier van justitie opmerkelijk dat [medeverdachte 1] , blijkens voornoemde filmbeelden, niet schrikt van de knal als gevolg van de explosie. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair onder feit 2 tenlastegelegde bewezen is. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer 3] meerdere malen met een ploertendoder heeft geslagen. De verdachte heeft dit feit samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gepleegd, die [slachtoffer 3] , blijkens de aangiftes van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] alsmede de verklaringen van getuige [getuige 1] , meerdere malen met een honkbalknuppel heeft geslagen. Ten slotte acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte opzettelijk is ingereden op de auto van [slachtoffer 4] en daardoor de auto heeft beschadigd, zoals aan hem ten laste is gelegd onder feit 3. Daartoe heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 4] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [slachtoffer 3] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 merkt de verdediging evenwel op dat geen sprake is van het strafverzwarende medeplegen, omdat [medeverdachte 2] slechts één keer op de rug van [slachtoffer 3] heeft geslagen met de honkbalknuppel om de verdachte te ontzetten van [slachtoffer 3] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Bewijsmiddelen
Op 18 december 2016 heeft aangever [slachtoffer 1] , woonachtig aan de [adres 1] te Heerlen, - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Op 18 december 2016 omstreeks 19.30 uur was hij met zijn echtgenote (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) in de woonkamer die op de eerste etage aan de straatkant, met daaraan gekoppeld het balkon, is gelegen. Naast de woonkamer is de keuken gelegen met vanuit het keukenraam eveneens zicht op de straat. Het rolluik van de woonkamer was geheel gesloten en het rolluik van de keuken driekwart. Het licht was ontstoken en het licht in de keuken was zichtbaar voor personen vanaf de openbare weg. In de woonkamer aan de balkonzijde was een radiator bevestigd en voor de radiator stond een tweezitsbank waar zijn echtgenote op zat en dwars op de tweezitsbank stond tegen de keukenmuur een driezitsbank waar hij op zat. Hij hoorde plotseling een klap afkomstig vanaf het balkon. Daarna hoorde hij een sissend geluid dat gevolgd werd door een zeer grote explosie. Hij zag dat er overal glas door de woonkamer vloog. Zijn echtgenote was aan het bloeden aan haar arm. [2]
[slachtoffer 2] heeft op 18 december 2016 aangifte gedaan en - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Zij zat op de bank in de woonkamer en hoorde achter zich een gigantische knal. Het raam van de woonkamer naar het balkon is gebroken en de glasscherven vlogen naar binnen. Zij is opgesprongen en stond met haar sokken in het glas. Zij voelde de glasscherven tegen haar aan springen en heeft één glasscherf in haar rechterarm gekregen. Zij had ook een stukje glas in haar oor. [3]
Bij de verklaring van [slachtoffer 2] is een door haar getekende situatieschets gevoegd waaruit blijkt dat zowel zij als [slachtoffer 1] in de nabijheid van het raam aan de balkonzijde zaten. [4]
[getuige 2] heeft op 18 december 2016 tegen de politie verklaard dat zij een scooter aan hoorde komen rijden die aan de voorkant geen licht voerde. Zij zag dat de scooter stopte op de hoek van de kruising [straat 1] - [straat 2] , waar al twee jongens stonden. De bijrijder van de scooter stapte af, rende naar de flat op de [adres 1] te Heerlen en ging onder een balkon van de flat staan. Zij zag dat daar een rolluik dicht was en daarnaast een kleiner raam met een rolluik dat niet helemaal dicht was. Er was veel licht aan in de ruimte achter dat rolluik.Nadat de jongen onder het balkon voorwerpen op het balkon had gegooid rende deze naar de scooter, stapte op als bijrijder waarna de scooter nog steeds zonder verlichting wegreed. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de avond van 18 december 2016 met [medeverdachte 1] op de motorscooter naar de [adres 1] is gereden en dat hij een explosief op het balkon behorende bij de woning aan de [adres 1] te Heerlen heeft gegooid. [6]
Uit het forensisch onderzoek naar sporen in en nabij de flatwoning aan de [adres 1] te Heerlen, verricht op 18 december 2016 op 21:15 uur, en de daarbij behorende foto’s blijkt dat er omstreeks 21.00 uur een explosie heeft plaatsgevonden op een balkon van een flatwoning. De bewoners waren aanwezig en zaten in de woonkamer die grenst aan het balkon. Zij hoorden een klap tegen een rolluik en vervolgens een sissend geluid. Daarna volgde een enorme dreun en werd het gehele kozijn uit de voorgevel ontzet. Het glas van de ruiten in deze pui werd door de woonkamer geslingerd. De explosie heeft plaatsgevonden op het balkon van de woning gelegen aan de [adres 1] te Heerlen. Het balkon en het rolluik van het woonkamerraam waren beschadigd. In de gang van de woning lagen enkele glasscherven op de grond. In de doorgang van de gang naar de woonkamer was een vernield glazen paneel te zien. Het glas lag in de woonkamer en in de gang op de vloer. De pui in de voorgevel was geheel vernield en het bovenlicht boven de balkondeur hing uit het kozijn. De balkondeur was gescheurd en de ruit van de balkondeur aan de binnenzijde was vernield. De bank en radiator in de woonkamer waren ongeveer een halve meter naar binnen geschoven. De vensterbank hing scheef. De bank, de radiator, de vloer en de vensterbank lagen bezaaid met glasscherven. Het paneel onder het woonkamerraam was volledig vernield en het rolluik voor het woonkamerraam was volledig verbogen en beschadigd. De ruit tussen de woonkamer en de gang alsmede de ruit tussen de woonkamer en de slaapkamer waren grotendeels vernield. Het hout van slaapkamerdeur was ter hoogte van de klink beschadigd. Het glas van de vernielde ruit tussen de woonkamer en de slaapkamer lag op de vloer van de slaapkamer en op het bed. Er zaten gaten in de beplating van het balkon en op het balkon waren de restanten van een volledig vernielde tuinbank van steigerhout te zien. De metalen balustrade van het balkon was deels losgerukt van de voorgevel. Op grond van de aangetroffen resten is op het balkon van de [adres 1] te Heerlen zeer waarschijnlijk een explosief in de vorm van een stuk vuurwerk, bekend als een mortierbom, tot ontploffing gebracht. Personen die zich dicht bij de explosie bevinden, kunnen ernstig letsel oplopen met fatale gevolgen. In dit geval is sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. [7]
Bewijsoverwegingen
Gelet op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het sporenonderzoek dat is verricht in en nabij de woning, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 18 december 2016 een mortierbom op het balkon van de woning aan de [adres 1] te Heerlen heeft gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle in het proces-verbaal van sporenonderzoek beschreven beschadigingen en vernielingen (van de goederen) in de woning aan de [adres 1] te Heerlen, kan worden vastgesteld dat door het gooien van de mortierbom gemeen gevaar voor de woning en zich in die woning bevindende goederen te duchten was. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook levensgevaar voor de op dat moment in de woning aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te duchten was. Uit het forensisch onderzoek blijkt immers dat personen die zich dichtbij de explosie van een mortierbom bevinden ernstig letsel kunnen oplopen met fatale gevolgen en dat in deze sprake is geweest van levensgevaar. Voornoemd echtpaar zat ten tijde van de explosie op respectievelijk de tweezits en driezitsbank in de woonkamer in de nabijheid van het balkon. Nog afgezien van de ontwrichtende, en gevaarzettende vernielingen die in het algemeen het gevolg kunnen zijn van een explosie als de onderhavige, blijkt dat als gevolg van de explosie diverse ruiten zijn vernield, hetgeen gepaard is gegaan met rondvliegend glas onder andere van de aan het balkon grenzende pui. De kans dat in de gegeven situatie de bewoners door rondvliegend glas dodelijk zouden worden getroffen is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. De verdachte heeft die kans willens en wetens aanvaard. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdachte dat hij meende dat er niemand aanwezig was in de woning omdat de rolluiken dicht waren en er geen licht brandde, nu het gegeven dat er geen licht brandde reeds zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat er tussen de verdachte en [medeverdachte 1] de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking heeft plaatsgevonden. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het medeplegen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een explosief (mortierbom) heeft gegooid op het balkon van de woning aan de [adres 1] te Heerlen waardoor gemeen gevaar voor de woning en de zich in die woning bevindende goederen alsmede levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te duchten was.
Feit 2
Bewijsmiddelen
Op 26 december 2016 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling. Hij heeft - zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
Op 25 december 2017 werd hij vanaf 19.30 uur meerdere keren telefonisch en via WhatsApp door de verdachte benaderd met de vraag of de verdachte zijn gereedschap kon krijgen dat zich in de loods van [slachtoffer 4] bevond. Daarop heeft de aangever geantwoord dat de verdachte op een later moment zijn gereedschap kon halen. Toen aangever om 22.00 uur die dag bij de loods kwam zag hij dat de ruit geforceerd was en dat het gereedschap niet meer in de loods lag. De aangever is samen met zijn vader [slachtoffer 4] naar de [adres 2] te Heerlen gegaan, waar de verdachte verbleef. Toen de aangever op 26 december 2016 om 00:50 uur heeft aangebeld, deed niemand open. Uit woede heeft de aangever het glas van de voordeur met een hamer kapot geslagen. De aangever wilde teruglopen naar zijn auto en was halverwege toen hij zag dat de verdachte en [medeverdachte 2] uit de woning renden. De verdachte had iets in zijn rechterhand. De aangever herkende het geluid van dit voorwerp als een ploertendoder. [medeverdachte 2] had een honkbalknuppel in zijn handen. De aangever bleef staan en de verdachte en [medeverdachte 2] liepen zijn kant op. De aangever werd door de verdachte meerdere keren met de ploertendoder op zijn hoofd geraakt. Daarna kwam hij bovenop de verdachte te liggen of te zitten. De aangever sloeg de verdachte met zijn vuisten. [medeverdachte 2] sloeg de aangever met de honkbalknuppel op zijn hoofd en op zijn rug. Hierdoor nam aangever afstand van de verdachte. Aangever is vervolgens samen met zijn vader in de auto gestapt en weggereden. [8]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 3] op 26 december 2016 meerdere malen met een ploertendoder heeft geslagen. [9]
Op 26 januari 2017 heeft [medeverdachte 2] - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
[slachtoffer 3] kwam op 26 december 2016 met zijn vader langs bij de woning aan de [adres 2] te Heerlen. Eén van de twee heeft met een hamer de ruit van de voordeur ingeslagen. [medeverdachte 2] hoorde die klappen en heeft de honkbalknuppel gepakt. Dit voorwerp lag al op de bank in de woonkamer, omdat zij al een beetje waren voorbereid op de hele situatie. [medeverdachte 2] heeft boven aan de trap met de honkbalknuppel in zijn handen gewacht totdat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] binnen zouden komen, maar ze kwamen niet binnen. Toen zijn [medeverdachte 2] en de verdachte naar buiten gelopen en begonnen met schelden. [slachtoffer 3] en de verdachte zijn begonnen met vechten. [slachtoffer 3] vloog op de verdachte af, duwde hem op de grond en stompte hem herhaaldelijk in het gezicht. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 3] met de honkbalknuppel geslagen. [10]
[slachtoffer 4] heeft onder meer - zakelijk weergegeven - verklaard dat:
Hij zag dat de verdachte op 26 december 2016 met iets in zijn handen op [slachtoffer 3] in was aan het slaan. Daarna gaf [slachtoffer 3] een klap met zijn vuist aan de verdachte waardoor deze op de grond kwam te liggen. Daarna begon de tweede persoon, genaamd [medeverdachte 2] , met een honkbalknuppel op [slachtoffer 3] in te slaan. [slachtoffer 3] was enorm aan het schelden op de verdachte. Terwijl de verdachte en [slachtoffer 3] aan het vechten waren, was [medeverdachte 2] nog steeds aan het slaan op [slachtoffer 3] . [11]
Uit informatie van de huisarts van 26 december 2016 blijkt het volgende:
[slachtoffer 3] heeft vier barstwonden op het behaarde hoofd en twee rode zwellingen op de rug naast de mediaanlijn. [12]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] , de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de medische informatie over het letsel van [slachtoffer 3] , wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 3] op 26 december 2016 meerdere malen met een ploertendoder heeft geslagen.
Vervolgens is het de vraag of het handelen van de verdachte is aan te merken als een poging tot zware mishandeling. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de voorwerpen waarmee de verdachte en zijn [medeverdachte 2] op het hoofd en de rug van [slachtoffer 3] hebben geslagen, te weten een ploertendoder en een honkbalknuppel, de aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] . Deze aanmerkelijke kans heeft de verdachte willens en wetens aanvaard. De rechtbank acht dan ook de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk aan [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat tussen de verdachte en [medeverdachte 2] van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de verdachte en [medeverdachte 2] , blijkens de verklaring van [medeverdachte 2] op 25 december 2016 in de woning aan de [adres 2] te Heerlen samen aanwezig waren, voorbereid waren op de komst van [slachtoffer 3] , samen gewapend de confrontatie zijn aangaan met [slachtoffer 3] en hem meerdere malen hebben geslagen met een ploertendoder en een honkbalknuppel.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 26 december 2016 met zijn personenauto op de Stanleystraat reed. Hij zag dat de verdachte hem met de auto inhaalde en links naast hem reed. Hij zag dat de verdachte het stuur naar rechts omdraaide. Om te voorkomen dat de aangever met zijn personenauto van de weg zou worden gedrukt, draaide hij het stuur richting de verdachte. Hij zag, hoorde en voelde vervolgens dat de beide auto’s tegen elkaar kwamen. [13]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 26 december 2016 in de auto van [slachtoffer 4] zat die werd ingehaald door een andere auto. Laatgenoemde auto ramde vervolgens de auto waarin zij zat van de linkerzijkant. Vervolgens zag zij de verdachte uit de auto stappen. [14]
Op 29 januari 2017 is de telefoon van de verdachte in beslag genomen en uitgelezen. De verdachte heeft op 12 januari 2017 diverse foto’s van schade aan een blauwe Renault Laguna met het kenteken [kenteken] gestuurd aan een zekere [naam] . Deze vraagt vervolgens wat de verdachte heeft gedaan. De verdachte antwoordt: “Ja die ruzie met mijn broertje en pa heb mijn auto vol in zijn auto gereden”. [15]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 26 december 2016 opzettelijk een personenauto van [slachtoffer 4] heeft beschadigd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 18 december 2016 in de gemeente Heerlen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (mortierbom) op het balkon van de woning (appartement) gelegen aan de [adres 1] te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen en levensgevaar voor zich in die woning bevindende personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te duchten was;
2. primair
op 26 december 2016 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een honkbalknuppel en een ploertendoder heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 26 december 2016 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
Feit 2. primair
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychologen drs. J.A.M. Gresnigt en drs. A.M. Coehorst, , hebben over de geestvermogens van de verdachte op 1 november 2017 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens Voorts is sprake van een ouder-kind relatieprobleem en een probleem tussen brussen. Ten aanzien van feit 1 was de verdachte ten tijde van het opmaken van het advies een ontkennende verdachte, zodat niet kan worden beoordeeld of de ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Mocht de rechtbank de overige tenlastegelegde feiten (deels) bewezen achten, dan is er sprake van een doorwerking van zijn persoonlijkheidsstoornis met verhoogde krenkbaarheid, impulscontroleproblemen en ontoereikende coping in de hem ten laste gelegde feiten. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis met cluster B kenmerken met daaruit voortkomend een verhoogde psychische kwetsbaarheid en krenkbaarheid, impulscontrole problemen, gebrekkige coping, een lage frustratietolerantie en agressie regulatieproblemen kan bij de verdachte gesproken worden van een verminderde handelingsvrijheid, voorafgaan aan en ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Beperkt empathisch vermogens en gewetensdefecten hebben de keuzes hieromtrent verder ingeperkt. Op basis van bovenstaande wordt de rechtbank in overweging gegeven de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De verdachte kon weliswaar inzien dat zaken zouden escaleren toen hij eigenhandig zijn gereedschap ging ophalen in de bedrijfsruimte en daarbij een ruit insloeg, maar door zijn pathologische krenkbaarheid en verhoogde impulsiviteit, was hij in verminderde mate in staat zijn gedrag gezonder bij te sturen. De opgelopen krenking in combinatie met een verhoogde emotionele kwetsbaarheid en een gebrekkige gewetensfunctie maakten dat de verdachte niet meer in staat was de voor hem plots naar boven komende woede op een gezonde wijze te kanaliseren.
De rechtbank is op basis van de in voornoemd rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies van oordeel dat de verdachte voor de hem onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten is. Hoewel de deskundigen geen uitspraak hebben gedaan ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit, gaat de rechtbank ook ten aanzien van dat feit uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid, gezien de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte in relatie tot aard en achtergrond van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Er is overigens geen sprake van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
De straf en/of de maatregel
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede in aanmerking genomen de inhoud van voornoemd rapport, en op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, onder oplegging van reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte reeds dertien maanden in voorarrest zit en dat zowel de verdachte en de maatschappij er bij gebaat zijn als de verdachte spoedig in vrijheid wordt gesteld, zodat hij met hulp kan werken aan zijn problemen. De verdediging heeft daarom onder verwijzing naar vonnissen van diverse (andere) rechtbanken verzocht de verdachte, bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, te veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke gedeelte kunnen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 8 november 2017.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een mortierbom op het balkon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegooid, omdat hij naar eigen zeggen wraak wilde nemen in verband met het feit dat hij en zijn gezin als gevolg van een ruzie met dit echtpaar de woning aan de [adres 3] te Heerlen moesten verlaten. De daaropvolgende explosie heeft aanzienlijke schade veroorzaakt aan de woning die zich op de eerste verdieping van een flatgebouw bevindt. Zo is als gevolg van de kracht van de explosie een flink stuk van de betonnen beplating van het balkon weggeslagen en hoewel de rolluiken voor de pui ten tijde van de explosie naar beneden waren, is de pui volledig ontwricht, zijn meubels als gevolg van de explosie een halve meter verschoven en lag de woning bezaaid met glasscherven. Het is een wonder dat het echtpaar, afgezien van een glasscherf in de arm van [slachtoffer 2] , hierbij geen letsel heeft opgelopen. Ten tijde van de explosie bevonden zij zich immers allebei in de woonkamer die onmiddellijk grenst aan het balkon. Een explosie van deze aard en omvang, in een flatgebouw en op een tijdstip in de vroege avond wanneer de meeste mensen thuis zijn, had met evenveel gemak ook ernstiger gevolgen kunnen hebben. Voor goederen maar in het bijzonder ook voor de in de woonkamer aanwezige personen. Dat niemand het leven heeft gelaten is voor de bewoners dan ook een gelukkige omstandigheid die zeker niet te danken is aan de verdachte. Het gebeuren beïnvloedt nog steeds in hoge mate het leven van de bewoners. Door het handelen van de verdachte hebben zij nog steeds in grote mate gevoelens van angst en onveiligheid en slapen zij slecht. Het gevoel dat de eigen woning bij uitstek de plek is waar je veilig bent, heeft de verdachte in ernstige mate aangetast.
Wat de feiten 2 en 3 betreft heeft de verdachte, in feite om iets onbenulligs, de confrontatie met zijn halfbroer en zijn stiefvader gezocht. Nadat de verdachte op Eerste Kerstdag tevergeefs had gevraagd of hij zijn gereedschap, dat zich in een loods van zijn stiefvader bevond, mocht ophalen, heeft hij het heft in eigen hand genomen en is hij naar de loods gereden. Ter plaatse heeft hij zich de toegang tot de loods verschaft door een ruitje in te tikken. Gelet op die gang van zaken kon de verdachte erop wachten totdat zijn halfbroer en/of stiefvader verhaal kwamen halen. Daar was hij naar eigen zeggen op voorbereid. Op het moment dat zijn halfbroer later die avond bij hem aanbelde en uit woede het glas van de voordeur stuk sloeg, stond de verdachte, samen met een vriend, al bovenaan de trap te wachten. De verdachte gewapend met een ploertendoder, de vriend voorzien van een honkbalknuppel. Toen zijn halfbroer en stiefvader vervolgens, geheel tegen de verwachting van de verdachte in, niet zijn woning zijn binnengedrongen en aanstalten maakten weg te gaan, is de verdachte met in het kielzog zijn vriend, naar beneden gelopen en heeft hij in de daarop ontstane ruzie zijn halfbroer met een ploertendoder op het hoofd geslagen. De halfbroer is als gevolg van jegens hem door verdachte en zijn vriend gepleegde geweld aan hoofd en rug gewond geraakt. De fysieke gevolgen zijn gelukkig beperkt gebleven, maar hadden, gelet op de voorwerpen waarmee het slachtoffer op hoofd en rug is geslagen, veel ernstiger kunnen zijn. In diezelfde ruzie is de verdachte vervolgens, toen zijn halfbroer en stiefvader wegreden, in zijn auto gesprongen en heeft hij de achtervolging ingezet. Op enig moment heeft de verdachte de kans schoon gezien en is hij op de auto van zijn stiefvader ingereden, waardoor deze auto is beschadigd.
De hiervoor omschreven strafbare feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig ernstig dat een gevangenisstraf van langere duur de enig passende sanctie is. De ernst van feit 1 komt ook tot uitdrukking in het wettelijk bepaalde strafmaximum voor het opzettelijk teweegbrengen van een explosie waardoor levensgevaar voor een ander te duchten is, te weten: 15 jaren gevangenisstraf.
De zaken die hebben geleid tot de vonnissen waar de verdediging naar heeft verwezen, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar. Zo heeft de verdachte zelf de mortierbom tot ontploffing gebracht en, is naast het onder 1 ten laste gelegde feit ook bewezen verklaard dat de verdachte samen met een ander heeft gepoogd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat de verdachte een personenauto heeft beschadigd.
Bij voornoemd rapport van de psychologen drs. J.A.M. Gresnigt en drs. A.M. Coehorst is de verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank zal met dit gegeven rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden. De rechtbank acht het ter verkleining van de kans op recidive aangewezen dat een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd, te weten één jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van
8 november 2017.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vordering van de benadeelde partijen
De vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] vordert ter zake van feit 1 een schadevergoeding van in totaal € 1.955,72, benevens rente, bestaande uit: € 855,72 aan materiële schade (te weten € 544,80 voor verlofuren die de benadeelde partij heeft moeten maken in verband met herstelwerkzaamheden aan zijn woning en € 310,92 voor twee camera’s met server) en
€ 1.100,- voor immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.100,-, benevens rente, terzake van feit 1 voor de door haar geleden immateriële schade.
De vordering van [slachtoffer 3]
vordert een schadevergoeding van € 1.000,00, benevens rente, terzake van feit 2 voor de door hem geleden immateriële schade.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van deze benadeelde partijen integraal en hoofdelijk moeten worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met alle feiten en omstandigheden waaronder, wat feit 2 betreft, het eigen aandeel van de benadeelde partij in de ruzie tussen hem en de verdachte. De officier van justitie acht de vordering tot een bedrag van € 500,- toewijsbaar, inclusief wettelijke rente en met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De verdediging heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gesteld dat de kosten van de camera’s en de daarbij behorende server niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat het, naar de rechtbank begrijpt, geen rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Volgens de verdediging gaat het om kosten ter voorkoming van een nieuw strafbaar feit. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering [slachtoffer 3]
De verdediging heeft ten aanzien van deze vordering primair gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] moet worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair moet de vordering, gelet op het handelen van [slachtoffer 3] , fors worden gematigd. Ten slotte heeft de verdediging verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat door de hiervoor genoemde benadeelde partijen rechtstreeks materiële schade en immateriële schade hebben geleden als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar geheel toewijsbaar voor het bedrag van € 1.955,72 aan materiële en immateriële schade geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2016. Gelet op de aard en de impact van het door de verdachte gepleegde feit en de ontstane angst als rechtstreeks gevolg van dit feit bij de benadeelde partij, acht de rechtbank de, zeker niet bovenmatig te achten kosten van de camera’s en bijbehorende server in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde handelen van verdachte en daarmee toewijsbaar.
Tevens acht de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toewijsbaar voor het bedrag van €1.100,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2016. De rechtbank stelt vast dat naast de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] als medeplichtige betrokken is geweest bij het strafbare feit. De rechtbank zal daarom de vordering hoofdelijk toewijzen. Voor zover de verdachte op enig moment meer zou hebben betaald dan waartoe hij in de onderling verhouding met de medeverdachte is gehouden, heeft hij een regresrecht op die medeverdachte. De slachtoffers regardeert deze verhouding evenwel niet.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor de toegewezen bedragen hoofdelijk aangewezen.
De vordering van [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden als direct gevolg van het onder feit 2. primair bewezenverklaarde. De rechtbank stelt deze schade, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, naar billijkheid vast op een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag derhalve toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016 en wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom de vordering hoofdelijk toewijzen. Voor zover de verdachte op enig moment meer zou hebben betaald dan waartoe hij in de onderling verhouding met de medeverdachte is gehouden, heeft hij een regresrecht op die medeverdachte.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag hoofdelijk aangewezen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 47, 57, 157, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feiten 1, 2.primair en 3 tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de verdachte moet zich na zijn detentie binnen drie werkdagen volgend op het vonnis melden bij het Leger des Heils op het volgende telefoonnummer: 0880901140. Hierna moet de verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de verdachte wordt na zijn detentie verplicht om zich te laten behandelen voor de door drs. J.A.M. Gresnigt en drs. A.M. Coehorst, in hun rapport omschreven psychische problemen bij Radix of een soortgelijke instelling voor ambulante poliklinische forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven.;
de verdachte wordt verboden contact te (laten) leggen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , wonende te Heerlen toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €1.955,72, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening, met dien verstande dat, indien de verdachte of diens mededader dit bedrag heeft betaald, de ander zal zijn gekweten;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte (hoofdelijk) de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.955,72, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening:
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , wonende te Heerlen, toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening, met dien verstande dat, indien de verdachte of diens mededader dit bedrag heeft betaald, de ander zal zijn gekweten;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte (hoofdelijk) de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.100,00 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening:
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , wonende te Heerlen, toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening, met dien verstande dat, indien de verdachte of diens mededader dit bedrag heeft betaald, de ander zal zijn gekweten;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte (hoofdelijk) de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 500,00 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening:
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Wenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 december 2016 in de gemeente Heerlen, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een
ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (mortierbom) op het
balkon van althans tegen de woning (appartement) gelegen aan de [adres 1]
te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die
woning bevindende personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in
elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 26 december 2016 in de gemeente Heerlen tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een
honkbalknuppel en/of een ploertendoder heeft geslagen, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 december 2016 in de gemeente Heerlen openlijk, te weten
op of aan de openbare weg, de [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare
weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , welk geweld bestond
uit het met een honkbalknuppel en/of ploertendoder slaan van die [slachtoffer 3] ;
3.
hij op of omstreeks 26 december 2016 in de gemeente Heerlen opzettelijk en
wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummers 2016227032 en 2016230939, gesloten d.d. 1 juli 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 443.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , doorgenummerde dossierpagina’s 43 en 44.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , doorgenummerde dossierpagina’s 45 tot en met 47.
4.Een geschrift, zijnde een door [slachtoffer 2] opgemaakte plattegrond van de woonkamer, doorgenummerde dossierpagina 48.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , doorgenummerde dossierpagina’s 75 tot en met 77.
6.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 februari 2018.
7.Het proces-verbaal Sporenonderzoek met foto’s, doorgenummerde dossierpagina’s 49 tot en met 71.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] met foto’s, doorgenummerde dossierpagina’s 273 tot en met 283.
9.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 februari 2018.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , doorgenummerde dossierpagina’s 372 tot en met 386.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , doorgenummerde dossierpagina’s 286 tot en met 289.
12.Een geschrift, medische informatie van de huisarts betreffende de verdachte d.d. 26 december 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 284 en 285.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , doorgenummerde dossierpagina’s 286 tot en met 289.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , doorgenummerde dossierpagina’s 290 tot en met 291.
15.Kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde dossierpagina’s 141 en 142 en het proces-verbaal bevindingen telefoon [verdachte] , doorgenummerde dossierpagina’s 145 tot en met 149.