ECLI:NL:RBLIM:2018:2438

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
C/03/245466 / KG ZA 18-29
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot nakoming van de zorgregeling in een kort geding met betrekking tot de omgangsregeling van minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige kinderen. De vrouw vorderde dat de man zou worden verplicht om de omgangsregeling, zoals vastgelegd in een ouderschapsplan, na te komen, op straffe van een dwangsom. De man had echter, naar aanleiding van een crisissituatie en advies van de gemeente, de zorgregeling tijdelijk beperkt. De vrouw hield cruciale informatie over haar gezinssituatie voor de man achter, wat leidde tot onduidelijkheid over de veiligheid van de kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man niet kon worden verweten dat hij het advies van de gemeente had opgevolgd en dat hij de zorgregeling weer had hervat onder druk van het kort geding. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders in het belang van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak : 14 maart 2018
Zaaknummer : C/03/245466 / KG ZA 18-29
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[de vrouw],wonend te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.H.S. Brinkman, kantoor houdend te Heerlen,
tegen:
[de man],wonend te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.G.L. Bremen, kantoor houdend te Landgraaf.

1.Het verloop van de procedure

De vrouw heeft de man gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 28 februari 2018, heeft zij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar producties nader heeft toegelicht.
De man heeft verweer gevoerd, daarbij verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
De vrouw heeft om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad en uit die inmiddels beëindigde relatie zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ;
  • [minderjarige 2] , te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] .
Partijen zijn belast met het gezamenlijk gezag over deze kinderen.
De minderjarigen verblijven bij de man. Bij beschikking van deze rechtbank van 27 mei 2015, gegeven onder zaaknummer C/03/200224 / FA RK 14-4113, heeft de rechtbank de bij beschikking van de rechtbank van 24 september 2013, gegeven onder zaaknummer C/03/181590/FA RK 13-1226, vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en vastgesteld dat de kinderen bij de vrouw kunnen verblijven op de wijze zoals in het dictum van die beschikking is bepaald.
Nadien zijn partijen in een op 12 december 2016 ondertekend ouderschapsplan overeengekomen dat, voor zover thans van belang, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw zullen verblijven in de oneven weekenden van vrijdag circa 16.00 uur tot dinsdagochtend, waarbij de vrouw de kinderen dan naar school zal brengen, en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw zullen verblijven gedurende vakanties en feestdagen zoals vermeld in bijlage 2 bij het ouderschapsplan.
In een door de vrouw geëntameerd kort geding (onder zaaknummer C/03/236794 / KG ZA 17-305) is blijkens het proces-verbaal van de daarin op 5 juli 2017 gehouden mondelinge behandeling onder meer het volgende besproken en afgesproken:
“Na enig debat en na een korte onderbreking voor beraad zegt de man toe dat hij ingaande het komend weekend (dat begint op vrijdag 7 juli 2017) wederom zijn volledige medewerking zal verlenen aan de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling zoals vastgelegd in het door partijen op 12 december 2016 opgestelde en ondertekende ouderschapsplan, met twee bijlagen.
Partijen spreken af dat zij na de zomervakantie 2017 met elkaar in gesprek gaan om te bezien hoe de onderlinge communicatie tussen partijen aangaande de belangen van de kinderen kan worden verbeterd.”
Op of omstreeks 22 december 2017 heeft de man (wederom) geweigerd de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling na te leven en heeft hij enkel toegestaan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens dagdelen bij de vrouw verblijven. Op 21 februari 2018 heeft de man besloten de reguliere zorgregeling in het op 12 december 2016 ondertekende ouderschapsplan weer te hervatten.

3.Het geschil

De vrouw vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te bevelen om de overeengekomen omgang, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan van
12 december 2016, na te komen op verbeurte van een dwangsom van € 750,- voor iedere dag of dagdeel dat de man hiermee in gebreke blijft, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, ingaan.

4.De beoordeling

Het door de vrouw gestelde spoedeisend belang, dat gelegen is in de aard van de vordering, heeft de man niet betwist, zodat de voorzieningenrechter dat belang zal aannemen.
Op grond van het door partijen gevoerde debat en de overgelegde stukken gaat de voorzieningenrechter bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vóór de totstandkoming van het ouderschapsplan op 12 december 2016 zijn partijen overeengekomen dat het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij in contact komen met de meerderjarige zoon van de vrouw uit een eerdere relatie, [naam zoon] (geboren op
[geboortedatum 3] ), omdat [naam zoon] te kampen heeft met zware problematiek, zoals psychoses en drugsgebruik. Zonder dat de man hiervan op de hoogte is, heeft de vrouw [naam zoon] evenwel vanaf oktober 2017 weer in haar woning opgenomen en verblijft [naam zoon] aldaar in het buitenhok c.q. washok. [naam zoon] wordt vervolgens op woensdag 13 december 2017 middels een rechtelijke machtiging gedwongen opgenomen, nadat hij volgens de vrouw in het weekend daarvoor in een psychose was geraakt bij een oom en daar was gevonden met twee bijlen. De gemeente is op de hoogte geraakt van dit incident, maar heeft dit naar de stelling van de vrouw ten onrechte geplaatst in de woning van de vrouw. Op vrijdag 15 december 2017 heeft de vrouw vervolgens thuis een gesprek met de gemeente, waarbij de gemeente aan de vrouw vraagt of zij de huidige situatie heeft gecommuniceerd met de man. De vrouw antwoordt daarop dat zij dit niet heeft gedaan, waarna de vrouw op verzoek van de gemeente een contract ondertekent waarin staat dat zij het voorval met [naam zoon] zal kortsluiten met de man. De vrouw informeert de man vervolgens over de gedwongen opname van [naam zoon] , het feit dat [naam zoon] niet meer bij de vrouw thuis zal komen wonen en stuurt de man in dat kader ook nog een doktersverklaring ten aanzien van [naam zoon] toe, hetgeen de man allemaal ter zitting heeft bevestigd. Rond diezelfde periode stuurt mevrouw [naam consulent] , Consulent Expertiseteam bij de gemeente Heerlen, op 22 december 2017 een e-mail naar partijen met, voor zover van belang, de volgende tekst:
“Beste [de man] en [de vrouw] ,
Gisteren heb ik nog overleg gehad met mijn gedragswetenschapper en ik wil jullie op de hoogte stellen van ons advies.
Gezien de crisissituatie van afgelopen vrijdag bij moeder zijn wij van mening dat de situatie niet helder is voor ons. We hebben geen zicht op de veiligheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en daarom hebben we vader geadviseerd om zelf na te gaan of hij de huidige omgangsregeling wil blijven hanteren.
Wij mogen namelijk in het vrijwillige kader geen omgangsregelingen vast stellen, we kunnen alleen daar in adviseren. Ons advies is dan ook om de omgangsregeling terug te schroeven naar dagdelen of beperkte nachten. Het voorstel zou vader via zijn advocaat op de mail zetten richting moeder.
De behandeling van ITB blijft in de tussen tijd doorlopen want de opvoedkundigen vragen rondom [minderjarige 2] zullen blijven spelen zowel bij vader als bij moeder.
De timing van de situatie is natuurlijk niet de meest gunstige gezien de feestdagen, maar daar kan niemand wat aan doen. We zullen daarom even geduld moeten hebben en pas in het nieuwe jaar een rondetafelgesprek plannen zodat we de samenwerking weer afgestemd kan worden.”
Naar aanleiding van deze e-mail besluit de man vervolgens om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet meer bij de vrouw te laten overnachten en nog slechts omgang met de vrouw toe te staan tijdens dagdelen. Eerst op 1 februari 2018 vindt er een rondetafeloverleg (RTO) plaats. Uit het daarvan opgemaakte verslag volgt onder meer dat leerkrachten en de interne begeleider van de school vanaf de herfstvakantie een gedragsverandering bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] constateren, te weten:
  • vastklampen aan oma en vader door [minderjarige 2] ;
  • niet meer alleen naar binnen lopen en zelfs weglopen uit school omdat [minderjarige 2] oma niet kan loslaten;
  • stelen door [minderjarige 2] ;
  • grote afleidbaarheid van [minderjarige 1] ;
  • les verstoren door er doorheen te praten en grapjes maken als de meester met de rug naar de groep staat;
  • angstig, schrikachtig reageren;
  • onzeker zijn, verminderde concentratie, wegdromen;
  • soms grensoverschrijdend gedrag op de speelplaats;
  • ruw gedrag en vechtgedrag.
Volgens het verslag zijn de kinderen wel aanspreekbaar op hun gedrag en corrigeerbaar, maar gaat dit alles wel ten koste van de didactische ontwikkeling. Het beschreven gedrag wordt niet herkend door ITB-ers en de ouders, terwijl opa en oma wel grensoverschrijdend gedrag hebben gezien.
De man heeft onweersproken gesteld dat hij pas uit de (op 14 februari 2018 betekende) dagvaarding heeft vernomen dat [naam zoon] al vanaf oktober 2017 in de woning van de vrouw verbleef. Nu partijen het erover eens waren dat het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was dat zij in contact zouden komen met [naam zoon] , acht de voorzieningenrechter goed voorstelbaar dat de man de zorgen omtrent het gedrag van de kinderen op school vanaf de herfstvakantie 2017 heeft gekoppeld aan het verblijf van [naam zoon] bij de vrouw vanaf omstreeks hetzelfde moment (oktober 2017). Voor de man is onzichtbaar gebleven wat het al die weken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gedaan dat zij in de thuissituatie van de vrouw zijn geconfronteerd met de aanwezigheid van [naam zoon] . Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man achteraf niet kan worden tegengeworpen dat hij het advies van de gemeente, nota bene een professionele instantie, ten onrechte heeft opgevolgd en vanaf dat moment nog slechts omgang tussen de kinderen en de vrouw toestond gedurende dagdelen. Hier komt bij dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij van de gemeente een andere versie had gehoord over wat zich omtrent de ‘crisissituatie’ van [naam zoon] had afgespeeld: de gemeente heeft de man op 19 december 2017 gebeld en in dit telefoongesprek is volgens de man aangegeven dat [naam zoon] in een psychose zat, bezit had genomen van het huis van de vrouw, het hele huis met een bijl kapot had geslagen en de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet gewaarborgd was. Ondanks dat vervolgens ook de advocaat van de man zich tot mevrouw [naam consulent] heeft gewend, en de man meerdere malen aan de gemeente en de Koraalgroep heeft gevraagd om ‘to the point’ te komen en aan te geven waarom het niet goed zou zijn indien de kinderen bij de vrouw zouden blijven overnachten, bleef een concreet antwoord uit en daarmee voor de man de onduidelijkheid omtrent de veiligheid van de kinderen bij de vrouw in stand. Uiteindelijk heeft de man er op 21 februari 2018 toch voor gekozen om de zorgregeling tussen de kinderen en de vrouw volledig te hervatten. De voorzieningenrechter begrijpt dat de man er ‘klaar mee was’ dat er adviezen aan hem werden gegeven terwijl de onduidelijkheid almaar voortduurde, omdat er (nog steeds) meer vragen waren dan antwoorden, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgens de man gebaat waren bij rust en een duidelijke structuur conform de regeling in het ouderschapsplan van 12 december 2016. Hoewel uit het RTO-verslag van 1 februari 2018 niet duidelijk is op te maken welke informatie de man omtrent de (thuis)situatie bij de vrouw op dat moment nog miste en de man wellicht nog eerder dan na uitbrenging van de dagvaarding had kunnen besluiten tot volledige hervatting van de zorgregeling, kan de man naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de gedragsverandering van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op school en de openheid die de vrouw niet omtrent het verblijf van [naam zoon] bij haar had gegeven, niet worden tegengeworpen dat hij pas onder druk van het kort geding, terwijl op dat moment nog steeds geen concrete antwoorden van de betrokken instanties op tafel lagen en men niet ‘to the point’ kwam, het advies van de gemeente naast zich heeft neergelegd en de zorgregeling tussen de kinderen en de vrouw weer volledig heeft hervat. Het voert naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om de man, gezien voornoemd feitencomplex, te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling onder verbeurte van een dwangsom, ook omdat niet gesteld of gebleken is dat de man de zorgregeling vanaf 21 februari 2018 (wederom) niet meer volledig zal nakomen, zodat de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw in dit verband zal afwijzen.
Uit het proces-verbaal van de in het vorige kort geding gehouden mondelinge behandeling op 5 juli 2017 volgt dat partijen hebben afgesproken dat zij na de zomervakantie 2017 met elkaar in gesprek zouden gaan om te bezien hoe de onderlinge communicatie tussen partijen aangaande de belangen van de kinderen kan worden verbeterd. Indien partijen dit nog niet hebben gedaan, acht de voorzieningenrechter het in het belang van de kinderen dat zij dit alsnog doen, zodat onduidelijke situaties en miscommunicatie omtrent de kinderen, zoals in het onderhavige kort geding naar voren is gekomen, in de toekomst zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen.
Voor een proceskostenveroordeling van de man bestaat gelet op het voorgaande geen grond, zodat de voorzieningenrechter ten slotte de proceskosten tussen partijen zal compenseren op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018 in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.