ECLI:NL:RBLIM:2018:236

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
C/03/243517 / KG ZA 17-619
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onthouding van inbreuken op erfdienstbaarheid van overpad

In deze zaak, die op 10 januari 2018 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eiseressen, gezamenlijk eigenaar van een onroerende zaak, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die een lunchroom exploiteert. Eiseressen vorderen dat gedaagde zich onthoudt van inbreuken op hun recht van erfdienstbaarheid, specifiek het recht van overpad. Dit recht is gevestigd bij akte van levering in 1957 en houdt in dat eiseressen toegang hebben tot hun onroerende zaak via een strook grond. Gedaagde parkeert echter voertuigen op deze strook, wat volgens eiseressen in strijd is met hun recht van overpad. Ondanks sommatie heeft gedaagde geweigerd de strook vrij te houden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een onrechtmatige daad door gedaagde, aangezien het parkeren op de strook grond de toegang van eiseressen belemmert. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseressen een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, ondanks dat gedaagde stelt dat er voldoende ruimte overblijft om te passeren. De rechter wijst de vordering van eiseressen toe en legt gedaagde een dwangsom op van € 500 per overtreding, met een maximum van € 25.000. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die op € 1.202,20 zijn begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/243517 / KG ZA 17-619
Vonnis in kort geding van 10 januari 2018
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats eiseres sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats eiseres sub 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [X],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.N. van Geenen te Venlo.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de brief van 28 december 2017 van de advocaat van [eiseressen] met 3 producties
  • de brief van 3 januari 2018 van de advocaat van [eiseressen] met 1 productie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseressen]
  • de pleitnota van [gedaagde] met 9 producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een ondernemer die een lunchroom exploiteert onder de naam [X] in de door hem gehuurde bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres lunchroom] te [plaats lunchroom] .
2.2.
[eiseressen] zijn gezamenlijk eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie + nr.] , groot 1 are en 60 centiare, bestaande uit woonruimte en bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [gemeente] . De onroerende zaak is verkregen bij akte van verdeling van 21 januari 1998.
2.3.
In vorenbedoelde akte blijkt dat er ten behoeve van de onroerende zaak een erfdienstbaarheid is gevestigd bij akte van levering van 4 juni 1957. In laatstbedoelde akte is bepaald:
“4. Tot gebruik en ten nutte van het bij deze akte verkochte(de huidige eigendom van [eiseressen] ; voorzieningenrechter)
en ten laste van het aan de verkoopster gebleven gedeelte van gemeld perceel nummer [perceelnummer](thans eigendom van de verhuurder van het pand van [gedaagde] ; voorzieningenrechter)
wordt gevestigd het recht van overpad van-en naar de bedrijfsstraat, uit te oefenen over een strook grond ter breedte van ongeveer twee meter, gelegen buitenlangs de ongeveer Noord-oostelijke grensscheiding van het bij deze akte verkochte, zoals bij gemeld Raadsbesluit nader aangeduid terzake van welk recht de koper aan de Gemeente Venlo is verschuldigd de som van honderd zestig gulden, welk bedrag aan Gemeente Venlo is voldaan, waarvoor de heer [A] , voornoemd, in hoedanigheid als voormeld, verklaarde kwijting te geven.”
2.4.
[gedaagde] (en mogelijk zijn personeelsleden) parkeren auto’s op de met het recht van erfdienstbaarheid belaste strook grond. Ondanks sommatie is [gedaagde] niet bereid gebleken de strook vrij te houden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert bij vonnis, bij wege van voorlopige voorziening, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om zich te onthouden van inbreuken op het recht van erfdienstbaarheid zijnde een recht van overpad van [eiseressen] , dat wil zeggen zich te onthouden van onrechtmatige handelingen jegens [eiseressen] , althans [gedaagde] te verbieden voertuigen in de Bedrijfsstraat te Venlo te (laten) parkeren, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per overtreding voor iedere keer dat [gedaagde] na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de veroordeling niet nakomt, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiseressen] zijn gebaseerd op de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad, bestaande uit inbreuk op een recht van erfdienstbaarheid (een recht van overpad). Gelet op die grondslag heeft [eiseressen] naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de aard der zaak een spoedeisend belang bij het gevorderde. Dat [eiseressen] mogelijk het parkeren van voertuigen op de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust gedurende langere tijd hebben gedoogd (hetgeen overigens door [eiseressen] uitdrukkelijk is betwist) doet aan het vorenstaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets af, temeer niet nu [eiseressen] voldoende gemotiveerd hebben toegelicht dat en waarom van dat gestelde gedogen thans niet langer sprake kan zijn.
4.2.
Vast staat - zijnde enerzijds gesteld en anderzijds erkend - dat door [gedaagde] (en mogelijk soms door zijn medewerkers) op de strook grond, waarop het recht van erfdienstbaarheid rust, wordt geparkeerd en dat op die strook door [gedaagde] soms wordt gebruikt voor opslag. Reeds die feiten brengen met zich mee dat door [gedaagde] inbreuk wordt gemaakt op het recht van erfdienstbaarheid, die immers bestaat uit een recht van overpad: wanneer er op de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust wordt geparkeerd, kan die strook niet - volledig - worden gebruikt om te komen en te gaan naar de [adres 1] . Parkeren en opslag op die strook grond is dus per definitie in strijd met de gevestigde erfdienstbaarheid, bestaande uit een recht van overpad. Het vorenstaande geldt ook in het geval dat niet alleen aan [eiseressen] , maar ook aan [gedaagde] (die zulks weliswaar heeft gesteld maar niet heeft onderbouwd) het recht toekomt om gebruik te maken van de strook. Het verweer van [gedaagde] dat er - ook als zijn auto op de strook grond is geparkeerd - voor [eiseressen] voldoende ruimte overblijft om te komen van en te gaan naar de [adres 1] doet aan het vorenstaande niets af, niet alleen omdat de strook volledig benut moet kunnen worden voor het gebruik waarvoor het recht is gevestigd, maar ook omdat de erfdienstbaarheid rust op een strook van slechts ongeveer 2 meter, niet vanaf de noordoostelijke gevel van de onroerende zaak van [eiseressen] maar vanaf de (meer noordoostelijk van die gevel gelegen) erfgrens. Dat betekent dat de strook grond, waarop het recht rust, ook in het geval [gedaagde] zijn auto zo dicht mogelijk langs de muur ten noordoosten van de strook parkeert, (nagenoeg) volledig wordt geblokkeerd, nu de breedte van een auto toch al gauw 1,70 m bedraagt.
4.3.
Op grond van het vorenstaande ligt het primair door [eiseressen] gevorderde voor toewijzing gereed; aan het subsidiair gevorderde (“althans”) wordt niet toegekomen.
4.4.
Aan het verzoek van [gedaagde] om, bij een veroordelend vonnis, in dat vonnis op te nemen dat het [gedaagde] enkel is toegestaan om zijn bedrijfsauto als enige auto in de bedrijfsstraat te mogen parkeren gaat de voorzieningenrechter voorbij, niet alleen op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen over het parkeren op een strook grond waarop een recht van overpad rust, maar ook omdat [gedaagde] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat en op welke grond aan hem het recht toekomt om gebruik te maken van de strook grond.
4.5.
Ook aan het verzoek van [gedaagde] om, bij een veroordelend vonnis, te bepalen dat de veroordeling komt te vervallen indien niet binnen 30 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis door [eiseressen] ter zake van dit geschil een bodemprocedure aanhangig is gemaakt, gaat de voorzieningenrechter voorbij, nu een grondslag en een noodzaak voor het opnemen van een dergelijke bepaling ontbreekt: indien (een van) partijen zich niet kan/kunnen vinden in deze uitspraak, staat het deze vrij daartegen hoger beroep aan te tekenen dan wel een bodemprocedure te starten.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt in die zin, dat deze zal worden bepaald op een bedrag van € 500,= per overtreding en aan een maximum zal worden verbonden.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,20
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.202,20

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om zich te onthouden van inbreuken op het recht van erfdienstbaarheid zijnde een recht van overpad van [eiseressen] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseressen] een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,= is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 1.202,20,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MvA