3.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Op 30 juli 2016 kreeg verbalisant [verbalisant] de melding om te gaan naar de Kempkensberg te Ysselsteyn, waar een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse gekomen zag de verbalisant een slachtoffer op de grond liggen. Op enig moment werd door het traumateam doorgegeven dat het slachtoffer was overleden.
Het verkeersongeval, waarbij als voertuigen een landbouwtrekker van het merk Fendt en een fiets van het merk Bulls waren betrokken, had plaatsgevonden op de voor het verkeer openstaande weg, de Kempkensberg, gelegen buiten de bebouwde kom van Ysselsteyn, in de gemeente Venray. Vanuit de rijrichting van de Fendt had het ongeval plaatsgevonden kort na een flauwe bocht naar rechts. De rijbaan had daar een breedte van circa drie meter en was niet verdeeld in rijstroken. Naast het asfalt lag aan beide zijden een strook, variërend tussen 0,6 à 0,7 meter, bestaande uit zand en grint. Naast die betreffende stroken was een grasberm met struiken en bomen.
Voor landbouwvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 25 kilometer per uur.
Aan de achterzijde van de Fendt was een zaaimachine aangebracht.
Op de buitenzijde van de profilering en de ‘wang’ van de linker voorband van de Fendt werden recente veegsporen aangetroffen, waarschijnlijk veroorzaakt door het contact met de wielrenfiets, dan wel de bestuurster van de fiets.
De wielrenfiets had de volgende schade:
- de rechter kromming van het wielrenstuur was dubbel gevouwen;
- de linker kromming van het wielrenstuur was ontzet;
- de rem-/schakelhendels aan de voorzijde van het stuur waren naar binnen verdraaid;
- het zadel was beschadigd;
- de linker zijde van de snelspanner van de achteras was bekrast.
Op de voorzijde van het balhoofd van de Bulls werd een zwart veegspoor aangetroffen. Dit was waarschijnlijk veroorzaakt door contact met de linker voorband van de Fendt. Het veegspoor vertoonde optisch qua substantie en kleur overeenkomsten met de samenstelling van de linker voorband van de Fendt.
Met de Fendt is een remproef gehouden op een weg met een soortgelijke weg- en bermverharding als op de locatie van het ongeval. Aan de hand van de aangetroffen vage bandenprofielsporen met een lengte van ongeveer 1,2 meter, het aangetroffen remblokkeerspoor met een lengte van ongeveer 5,5 meter, en de uitloop tot de eindpositie met een afstand van ongeveer 2,4 meter, werd een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat het landbouwvoertuig over de afstand van de aangetroffen sporen en uitloop, met een totale lengte van ongeveer 9,1 meter, waarschijnlijk een snelheid tussen de ongeveer 35,3 en 36,6 kilometer per uur zou hebben afgebouwd.
De bestuurder van de Fendt had voldoende zicht in de richting van en op de naderende groep fietsers. De wegverharding is ongeveer drie meter breed. De breedte van de Fendt, in casu de zaaimachine, was drie meter. Naast de weg stonden aan beide zijden bomen in de berm. Om ruimte aan de fietsers te laten moest de bestuurder van de Fendt met de rechter wielen in de berm gaan rijden. Uit de reconstructie, aan de hand van de aanvang van het aangetroffen remblokkeerspoor, bleek dat de Fendt tussen het rechter voorwiel en de in de berm staande boom ongeveer 1,1 meter ruimte had. De ruimte op de wegverharding ter hoogte van het linker voorwiel van de Fendt, ter beschikking voor de fietsers, was ongeveer 1,05 meter. Dit is onvoldoende voor twee fietsers naast elkaar en zelfs erg smal voor één fietser. Ter hoogte van de achter de Fendt gekoppelde zaaimachine zou de vrije ruimte nog beperkter worden.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard. Op 30 juli 2016 reed hij met een tractor over de Kempkensberg in Ysselsteyn. Hij reed harder dan de toegestane maximumsnelheid. Toen hij een groepje fietsers hem over de weg tegemoet zag komen, is hij naar rechts uitgeweken en heeft hij het gas losgelaten. Hij heeft niet geremd.Op het moment dat hij zag dat er fietsers ten val kwamen, heeft hij een noodstop gemaakt.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 30 juli 2016 fietste [getuige 1] met zes andere personen over de Kempkensberg in Ysselsteyn. Zij fietsten twee aan twee. Op het moment dat zij de tractor zagen, zijn ze gaan invoegen, zodat ze allemaal achter elkaar zouden fietsen. [getuige 1] fietste als tweede koppel aan de linkerkant met naast hem [slachtoffer] . Bij het invoegen reed [getuige 1] als vierde. [slachtoffer] fietste als derde. De tractor kwam hard aanrijden en vlak voor de fietsers verminderde deze nog steeds geen vaart.Doordat de snelheid van de tractor hoog was, moesten de fietsers versneld achter elkaar gaan fietsen. [getuige 1] zag dat [slachtoffer] met haar voorband de achterband van de persoon voor haar raakte en hierdoor ten val kwam en richting de tractor viel.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard.
Op de desbetreffende dag fietste hij met zes andere personen in de formatie 2-2-2-1. [getuige 2] fietste in zijn eentje achteraan. Op enig moment zag hij dat er vooraan gezwaaid werd dat er een tegenligger kwam en dat men moest ritsen. Hij zag de tractor voor het eerst toen deze 15 meter van hem vandaan was. De tractor was er ineens. [getuige 2] kon de hele groep overzien en dacht nog dat ze mooi in een rij zaten.
De tractor kwam grotendeels over de helft van de weg. Ze konden niet met tweeën naast elkaar fietsen.
[getuige 2] zag dat de tractor in de berm reed, maar dat deze voor een boom in de berm moest uitwijken, waardoor deze weer de weg op kwam.
[getuige 2] zag dat [slachtoffer] opzij viel richting de tractor. Zij viel tegen het voorwiel van de tractor aan. Ze werd door het wiel van de tractor meegenomen.
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de bevindingen en berekeningen van de VOA vast dat de verdachte bij naderen en passeren van de groep fietsers met een snelheid heeft gereden van minimaal 35,3 kilometer per uur, terwijl voor het door hem bestuurde voertuig een maximumsnelheid geldt van 25 kilometer per uur. Bij het naderen van een groepje fietsers is hij naar rechts uitgeweken. Hij heeft toen niet geremd, maar wel het gas losgelaten. Deze gedragingen zijn als onvoorzichtig aan te merken, gelet op de volgende, uit de bewijsmiddelen voortvloeiende, feiten:
- De verdachte kwam net uit een flauwe bocht naar rechts.
- De rijbaan had een breedte van circa drie meter. Naast de rijbaan lag een strook met zand en grint. Hiernaast stonden struiken en bomen in het gras.
- De breedte van het door de verdachte bestuurde landbouwvoertuig met zaaimachine bedroeg drie meter. De groep fietsers had – ondanks uitwijken door de verdachte - slechts een beperkte ruimte (ongeveer 1,05 meter) om het landbouwvoertuig te passeren.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat de verdachte op 30 juli 2016 met het door hem bestuurde landbouwvoertuig op de Kempkensberg te Ysselstein een tegemoetkomende groep fietsers is genaderd. Deze fietsers bevonden zich ten opzichte van de verdachte links van de weg, twee aan twee fietsend. Verdachte heeft zijn voertuig deels rechts de berm in gestuurd zodat de fietsers hem konden passeren.
Uit de bevindingen van de VOA volgt dat deze ruimte, gelet op de breedte van de Kempkensberg, de breedte van de zaaimachine en de benodigde ruimte voor een passerende fietser beperkt was, te weten 1,05 meter. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt dat het slachtoffer – derde in rij na invoegen van de daarvoor twee aan twee rijdende fietsers – tijdens het passeren van de tractor met haar voorband de achterband van de persoon voor haar raakte en hierdoor ten val kwam en richting de tractor viel.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte te hard heeft gereden. Op grond van de bevindingen en berekeningen van de VOA kan worden aangenomen dat de verdachte bij passeren van de groep fietsers met een snelheid heeft gereden van minimaal 35,3 kilometer per uur, terwijl 25 kilometer per uur de maximum snelheid bedroeg.
Voorts staat vast dat verdachte is uitgeweken voor de groep naderende fietsers. Daarbij heeft verdachte de fietsers ruimte gelaten te passeren, zij het beperkte ruimte. De mate van de door de rechtbank bewezen geachte snelheidsoverschrijding acht de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van ‘zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend’ verkeersgedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit.
Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde. Verdachte heeft te hard gereden en heeft de hem tegemoetkomende fietsers, gelet op de omstandigheden ter plaatse, weinig ruimte gelaten om hem te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee gevaar op de weg veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich verwezenlijkt in het noodlottige ongeval waarbij het slachtoffer [slachtoffer] is overleden