Op 6 maart 2018 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een vordering van het openbaar ministerie tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden ondergaat, had eerder al een uitstel van 700 dagen voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling gekregen. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens een openbare zitting op 20 februari 2018, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren.
De officier van justitie handhaafde de vordering, terwijl de verdediging verzocht om afwijzing van de vordering, stellende dat de melding van een incident onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vordering, aangezien deze tijdig was ingediend. De inhoudelijke beoordeling toonde aan dat de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan ernstige misdragingen, waaronder agressie tegen personeel van de penitentiaire inrichting, wat leidde tot lichamelijk letsel bij een medewerker. De rechtbank concludeerde dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op grond van artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht achterwege moest blijven, gezien de ernst van de misdragingen en het eerdere uitstel.
De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft voor de resterende periode van 242 dagen. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.