ECLI:NL:RBLIM:2018:185

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
6488030 AZ VERZ 17-148
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en re-integratie van een vestigingsmanager van een gerechtsdeurwaardersorganisatie

In deze zaak verzoekt de werkgever, een landelijke gerechtsdeurwaardersorganisatie, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van haar vestigingsmanager in Maastricht. De werkgever baseert het verzoek primair op de e-grond en subsidiair op de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW. De vestigingsmanager had zich ziek gemeld en er zouden veertien verklaringen van ondergeschikten zijn die een negatief beeld schetsen van haar functioneren. De kantonrechter oordeelt echter dat niet is komen vast te staan dat de vestigingsmanager verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek op de e-grond wordt afgewezen, en ook de g-grond leidt niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wijst op het belang van een goede re-integratie en de mogelijkheid voor de vestigingsmanager om terug te keren in haar functie zodra zij weer volledig arbeidsgeschikt is. Daarnaast worden nevenvorderingen van de vestigingsmanager, zoals de betaling van een achterstallige bonus en toegang tot haar e-mailaccount, toegewezen. De werkgever wordt veroordeeld tot het ontplooien van re-integratieactiviteiten en het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6488030 AZ VERZ 17-148
Beschikking van de kantonrechter van 9 januari 2018
MD
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
flanderijn en [naam verweerster] gerechtsdeurwaarders b.v.,
gevestigd en kantoor houdend te Maastricht,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde mr. C.N. van den Heuvel,
tegen:
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken],
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde mr. W.M.C.T. van den Bouwhuijsen.
Partijen zullen hierna Flanderijn en [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] genoemd worden.

1.De procedure

In het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift met producties;
- een verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken, met producties;
- de aanvullende producties van Flanderijn;
- de mondelinge behandeling d.d. 19 december 2017;
- de pleitaantekeningen van (de gemachtigde van) Flanderijn.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

In het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken

2.1.
Flanderijn is een incasso- en gerechtsdeurwaarders organisatie, met veertien kantoren in Nederland en één in België. Het hoofdkantoor van Flanderijn is gelegen in Rotterdam.
2.2.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , geboren op [geboortedag] 1960, is met ingang van 1 december 2007 krachtens arbeidsovereenkomst bij Flanderijn in dienst getreden als teammanager. Aanvankelijk in de Haarlemse vestiging van Flanderijn en later in de Amsterdamse vestiging.
2.3.
Met ingang van 1 mei 2011 is [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] werkzaam als vestigingsmanager van de Maastrichtse vestiging van Flanderijn, tegen een bruto maandloon van laatstelijk € 5.620,00 per maand, exclusief vakantiebijslag en emolumenten. Per die datum is de nieuwe vestiging van Flanderijn in Maastricht geopend.
2.4.
Met ingang van 4 augustus 2011 is de dochter van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , [naam dochter] (hierna: [naam dochter] ), krachtens arbeidsovereenkomst bij Flanderijn in Maastricht werkzaam. Laatstelijk als senior medewerker incasso.
2.5.
In augustus 2016 heeft de directie van Flanderijn besloten dat er een haalbaarheidsstudie komt naar de vestiging in Maastricht. Op 29 en 30 september 2016 heeft [naam] van Uitmuntend! daartoe intake gesprekken gevoerd met [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , [naam deurwaarder 1] (deurwaarder), [naam sales medewerker] (sales) en drie incasso medewerkers van de Maastrichtse vestiging.
2.6.
Eind oktober/begin november 2016 heeft [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de definitieve haalbaarheidsrapportage (productie 15 bij verweerschrift), die door [naam] is opgesteld, ontvangen. Daarin staat op pagina 10, onder kopje 8:
“ [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] [ [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ] is sinds de opening van vestiging Maastricht vestigingsmanager. Daarvoor had ze een leidinggevende rol op vestiging Haarlem. Door ‘haar’ medewerkers wordt [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] beschreven als een goede leidinggevende, een fijne teammanager. Ze is duidelijk in haar verwachtingen en weet wat er speelt in het team. Ze is op de hoogte van de werkvoorraden en spreekt medewerkers aan op hun inzet, houding en tempo wanneer nodig. [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] levert wat afgesproken is.
Ze geeft de indruk een echte teamleider te zijn en deze rol graag te vervullen. Ze spreekt bevlogen over de vestiging en de mensen, niet over kansen en mogelijkheden. [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] komt weinig commercieel over, ze lijkt geen bijzondere inspanning te leveren om (goede) klanten aan zich te binden, of met ze in contact te komen. Ze is lid van een business club, ik heb de indruk dat ze zich hier bescheiden opstelt. Het ‘hunten’ op nieuwe klanten en business is voor vestiging Maastricht in haar ogen meer de rol van de accountmanager.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geeft aan dat de kwantiteit en kwaliteit van de dossier behandeling erg goed is. Dit wordt bevestigd door de resultaten van de interne audits en gegevens van [naam manager operations] [manager operations, Flanderijn landelijk].
De vestiging Maastricht werkt voornamelijk voor andere vestigingen. Hiermee is Maastricht een soort ‘uitzendburo’ van Flanderijn. Op de vraag wat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] hiervan vindt zegt ze trots te zijn op deze rol en graag als ‘flying doctor’ te willen opereren voor alle vestigingen in Nederland. Ze krijgt alleen maar lovende reacties van andere kantoren over het werk dat in Maastricht verzet wordt. Deze rol zou ze graag uitbreiden als troubleshooter of iets dergelijks. Dan is het volgens [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wel nodig dat er met andere ogen (en een andere verrekening) gekeken wordt naar vestiging Maastricht. Dat Maastricht beoordeeld wordt op deze functie, niet op zelfstandige winstgevendheid.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geeft de voorkeur aan meer zelfstandigheid en vertrouwen in plaats van gecontroleerd en geïnformeerd worden door ‘Rotterdam’. Zelf kijkt ze met een andere blik naar de vestiging en haar eigen rol dan de blik vanuit het bedrijf als geheel. [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] lijkt meer een leidinggevende in een loondienst/werknemers rol dan een ondernemer van een ‘eigen’ vestiging die als semi-zelfstandige opereert”.
En op pagina 11, onder kopje 9:
“De dossierbehandeling door de medewerkers van vestiging Maastricht is over het algemeen goed. Bij controles en (interne) audits blijkt dat de medewerkers volgens alle protocollen en behandelpunten werken. Tevens wordt nu veel nauwlettender gelet op de hoeveelheid tijd die er in een dossier wordt gestoken afgezet tegen de klantafspraak (wat levert het op?). Uit de gegevens van [naam manager operations] blijkt dat vestiging Maastricht voor wat betreft de dossierbehandeling op orde is, zowel in termen van kwaliteit als kwantiteit.
In de gesprekken met de medewerkers van de vestiging Maastricht komt naar voren dat de medewerkers op de hoogte zijn van de rode cijfers van de vestiging. Ze weten dat er bezoeken op de vestiging zijn om te kijken wat verbeterd kan worden. Bijna alle medewerkers zeggen het frustrerend te vinden dat er weinig eigen klanten op de vestiging zijn en dat wanneer een potentieel goede klant (zoals AZL) relatie wordt, deze in Rotterdam behandeld wordt in plaats van in Maastricht.
De medewerkers zijn overtuigd van het feit dat wanneer de omzet die zij genereren uit dossiers niet aan de betreffende vestiging wordt toebedeeld maar in Maastricht zou vallen (ipv loonkosten verrekening), de cijfers er veel beter uit zouden zien (zie 4: cijfers & gegevens, blz. 6).
Er wordt 3 keer iets gezegd over de traagheid van zowel Pragma als FLIDS en dat er veel resultaat te halen is wanneer die snelheid verbetert.
De sfeer en collegialiteit bij de medewerkers Maastricht lijkt goed. Dit wordt zowel in gesprekken aangegeven als de waarneming op de vestiging. Opvallend is dat de medewerkers die ik gesproken heb allemaal weten van de financiële status van vestiging Maastricht en sommigen zich daar zorgen over maken of met ideeën komen”.
2.7.
Eind oktober/begin november 2016 heeft [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] contact gehad met [naam vestigingsdirecteur] , vestigingsdirecteur bij Flanderijn in Amsterdam, over een vacature van teammanager in die Amsterdamse vestiging. [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zag die functie wel zitten. Ook [naam directielid] , directielid bij Flanderijn, was positief over een overstap. Uiteindelijk is afgesproken dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] per februari 2017 in Amsterdam aan de slag zal gaan.
2.8.
Op 21 december 2016 meldt [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich ziek.
2.9.
In januari 2017 is zij weer hersteld gemeld en voltijds aan het werk gegaan.
2.10.
Niet veel later wordt voor [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] duidelijk dat de overstap naar de Amsterdamse vestiging van Flanderijn niet doorgaat.
2.11.
Op 23 januari 2017 heeft [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich wederom ziek gemeld. [naam deurwaarder 2] , deurwaarder en vestigingsdirecteur bij Flanderijn in Venray, gaat vervolgens op de Maastrichtse ‘winkel’ van Flanderijn passen. [naam deurwaarder 2] heeft de lopende zaken opgepakt en heeft met alle werknemers van Flanderijn Maastricht gesprekken gevoerd, onder andere over de stijl van leidinggeven van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Zijn bevindingen heeft hij gerapporteerd aan het Rotterdamse hoofdkantoor.
2.12.
In februari 2017 heeft Flanderijn aan [naam dochter] , die op dat moment bevallingsverlof had, in een gesprek met [naam directielid] en [naam hoofd P&O] (hoofd P&O Flanderijn Rotterdam) aangegeven dat Flanderijn de arbeidsovereenkomst met haar wil beëindigen. [naam dochter] krijgt de keuze: of een vaststellingsovereenkomst tekenen of een ontbinding van de arbeidsovereenkomst via de kantonrechter. Flanderijn heeft daartoe op 8 februari 2017 een ontbindingsverzoek bij deze rechtbank ingediend. Uiteindelijk hebben Flanderijn en [naam dochter] , voordat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden, een minnelijke regeling bereikt.
2.13.
Op 6 februari 2017 is [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] door de bedrijfsarts gezien. Die oordeelt dat sprake is van verzuim als gevolg van een medische aandoening. Einddoel is werkhervatting in eigen functie. Het advies van de bedrijfsarts luidt:
“Er is voor medewerker [ [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ] veel onduidelijkheid mbt werkgerelateerde zaken en de situatie mbt deze verzuimperiode. Ik adviseer medewerker en werkgever om zsm samen in gesprek te gaan om meer duidelijkheid te creëren voor medewerker. Hierbij moet ik wel vermelden dat medewerker door haar medische aandoening ondersteuning zal moeten hebben van een derde tijden het gesprek (of eventueel gesprekken)”.
2.14.
Op 17 april 2017 is [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wederom gezien door de bedrijfsarts, die als volgt terugkoppelt:
“Uw werknemer is op dit moment niet in staat om te werken, in de toekomst zijn er wel mogelijkheden. De belastbaarheid van medewerker is geleidelijk aan het toenemen. Gerichte behandeling zal begin juni van start gaan doordat er sprake is van een wachtlijst. Deze week zal medewerker een intensieve behandeling moeten ondergaan ivm een losstaande niet werkgerelateerde medische aandoening. Van deze behandeling zal medewerker naar verwachting 3 weken moeten herstellen. Hierna zal medewerker in staat zijn (indien er geen complicaties optreden) om in gesprek te gaan met de werkgever mbt de werkgerelateerde toekomst. Ik moet hierbij vermelden dat medewerker door haar werkgerelateerde medische aandoening ondersteuning nodig heeft tijdens het gesprek (bv van haar echtgenoot)”.
Verder geeft de bedrijfsarts aan de er sprake is van een re-integratie belemmerende factor, namelijk een verstoorde arbeidsrelatie.
2.15.
Op 22 mei 2017 verschijnt [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wederom op het spreekuur van de bedrijfsarts. Het advies van de bedrijfsarts is ongewijzigd ten opzichte van dat van 17 april 2017.
2.16.
Op 6 juni 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam directielid] , [naam huidige leidinggevende] (huidig leidinggevende van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) en [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . In dat gesprek is in ieder geval aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] meegedeeld dat Flanderijn bezig is met het invullen van de functie van vestigingsmanager in Maastricht.
2.17.
Op 3 juli 2017 oordeelt de bedrijfsarts dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in staat is om 4 uur per week te werken, in aangepaste werkzaamheden.
2.18.
Met ingang van 1 september 2017 is [naam vestigingsmanager] door Flanderijn aangesteld als vestigingsmanager in Maastricht.
2.19.
Op 14 augustus 2017 is [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wederom gezien door de bedrijfsarts, die in gelijke zin als op 3 juli 2017 oordeelt, met dien verstande dat hij vaststelt dat het werken op arbeidstherapeutische basis niet heeft plaatsgevonden.
2.20.
Tijdens een gesprek tussen [naam directielid] , [naam huidige leidinggevende] en [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op 23 augustus 2017 heeft Flanderijn kenbaar gemaakt dat zij afscheid wil nemen van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Op 12 september 2017 heeft Flanderijn daartoe een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gestuurd. Daarop heeft de gemachtigde van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gereageerd. Nadat de gemachtigden van partijen met elkaar overleg hebben gehad, concluderen zij op 31 oktober 2017 dat zij niet tot een minnelijke regeling gaan komen.
2.21.
Bij brief van 1 november 2017 heeft Flanderijn aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bericht dat zij op grond van de arbeidsvoorwaarden 70% van het loon zal uitbetalen over de uren die zij ziek is geweest. Verder is door Flanderijn in die brief bericht dat de leaseauto die aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ter beschikking is gesteld, op 6 november 2017 wordt opgehaald. De gemachtigde van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft daarop bij brief van 3 november 2017 gereageerd. De leaseauto is op 6 november 2017 opgehaald.
2.22.
Op 9 november 2017 oordeelt de bedrijfsarts dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in staat is om 4-6 uur per dag te re-integreren en stelt hij vast dat er nog altijd geen re-integratie heeft plaatsgevonden. De belemmerende factor van een verstoorde arbeidsverhouding is naar het oordeel van de bedrijfsarts nog altijd aanwezig.
2.23.
Op 25 oktober 2017 heeft [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd. In het deskundigenoordeel van 20 november 2017 concludeert het UWV als volgt:
“Als wij nogmaals de vraagstelling van belanghebbende bezien: Doet mijn werkgever voldoende om mij weer aan het werk te helpen?
Moet als volgt worden beantwoord:
De re-integratie inspanningen van de werkgever zijn thans met de huidige inzichten (de thans geldende medische situatie) als onvoldoende te kwalificeren”.
2.24.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft nadien nog met haar werkgever en het ministerie van Veiligheid en Justitie gecorrespondeerd over een door Flanderijn ingediend verzoek bij dit ministerie tot verlenging van de waarneming van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Flanderijn heeft verzocht om een verlenging van haar waarneming tot en met 31 december 2018, [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wil alleen akkoord gaan met een verlenging van haar waarneming tot en met februari 2018.
2.25.
Op 24 november 2017 is het onderhavige verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ter griffie ontvangen.
2.26.
Op 30 november 2017 heeft [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] telefonisch contact gehad met de bedrijfsarts. Die geeft aan dat er sprake is van een lichte terugval bij [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , maar dat hij haar nog wel in staat acht om werkzaamheden te verrichten in het kader van haar re-integratie.

3.Het verzoek, het verweer en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken

3.1.
Flanderijn verzoekt om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de eerst mogelijke datum te ontbinden, zonder toekenning van een transitievergoeding aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en met veroordeling van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Flanderijn verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te ontbinden:
- primair op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel e, BW;
- subsidiair op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel g, BW.
3.3.
Op de grondslagen van dat verzoek wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
3.4.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voert verweer en vraagt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
a. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
b. Flanderijn te voordelen tot het ontplooien van re-integratie activiteiten in spoor 1, haar in het kader daarvan ook arbeidstherapeutische werkzaamheden te laten verrichten bij Flanderijn in Maastricht en Flanderijn te veroordelen dat zij haar, zodra zij weer volledig arbeidsgeschikt is, terug laat keren als vestigingsmanager in Maastricht, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Flanderijn daaraan – binnen twee dagen na betekening van deze beschikking – geen gehoor geeft;
c. Flanderijn te veroordelen tot betaling van het achterstallige bedrag aan compensatie privé gebruik auto, tot en met november 2017 begroot op € 780,30 netto, te vermeerderen met wettelijke verhoging;
d. Flanderijn te voordelen tot het opstellen van een controleerbare en verifieerbare berekening van de achterstallige bonus over 2016, en te veroordelen tot betaling van die bonus over 2016, te vermeerderen met wettelijke verhoging onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
e. Flanderijn te veroordelen tot betaling van de achterstallige onkostenvergoeding, tot en met november 2017 begroot op € 575,00 netto, te vermeerderen met wettelijke verhoging.
II. Subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden:
a. bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden, zonder aftrek van de tijd tussen ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
b. aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een transitievergoeding toe te kennen van € 55.640,00 bruto;
c. aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een billijke vergoeding toe te kennen van:
- € 164.762,90 bruto plus € 6.575,40 bruto voor ieder maand dat de arbeidsovereenkomst eerder dan per 1 mei 2018 wordt ontbonden;
- € 10.312,50 bruto plus € 416,67 bruto voor iedere maand dat de arbeidsovereenkomst eerder dan per 1 mei 2018 wordt ontbonden;
- € 2.846,25 netto plus € 115,00 netto voor iedere maand dat de arbeidsovereenkomst eerder dan per 1 mei 2018 wordt ontbonden;
- € 22.968,00 netto plus € 708,00 netto voor iedere maand dat de arbeidsovereenkomst eerder dan per 1 mei 2018 wordt ontbonden;
- € 17.523,00 netto plus € 928,00 netto voor iedere maand dat de arbeidsovereenkomst eerder dan per 1 mei 2018 wordt ontbonden;
d. Flanderijn te veroordelen tot verstrekking van een correcte eindafrekening onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
e. te bepalen dat Flanderijn geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, althans het concurrentie- en relatiebeding (al dan niet gedeeltelijk) te vernietigen.
III. Primair en subsidiair, zowel in het geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst als in het geval dat die arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden:
a. Flanderijn te veroordelen tot doorbetaling van 100% van het loon met inbegrip van alle overeengekomen emolumenten, waaronder in ieder geval de dertiende maand, de vakantiebijslag, de bonus conform de bonusregeling, de onkostenvergoeding ad € 115,00 netto per maand, de pensioenbijdrage van € 708,00 netto per maand, de vergoeding voor het privégebruik van de auto ad € 928,00 netto per maand en betaling van de heffingsfacturen van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
b. Flanderijn te veroordelen tot overlegging van een schriftelijk vrijwaring van Flanderijn en Flanderijn Beheer B.V. waaruit blijkt dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wordt gevrijwaard voor alle huidige en toekomstige kosten, direct en indirecte schade, aanspraken van derden en alle andere schade en kosten van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] die voortvloeien uit, of verband houden met het feit dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in het Handelsregister staat ingeschreven als bestuurder terwijl daar geen rechtsgeldig benoemingsbesluit aan ten grondslag ligt, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Flanderijn daaraan – binnen twee dagen na betekening van deze beschikking – geen gehoor geeft;
c. Flanderijn te veroordelen tot het verlenen van onbeperkte toegang van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot haar
e-mailaccount, haar agenda en haar bestanden met inbegrip van de gearchiveerde bestanden opdat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] volledige toegang heeft tot al hetgeen zij in haar werkzame periode bij Flanderijn heeft opgesteld, heeft ontvangen, heeft verzonden, heeft geaccepteerd, heeft geweigerd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Flanderijn daaraan – binnen twee dagen na betekening van deze beschikking – geen gehoor geeft;
d. Flanderijn te veroordelen tot betaling aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen en de aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verschuldigde bedragen uit hoofde van loon, alles tot aan de dag der algehele voldoening;
e. Flanderijn te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand ad € 19.332,77;
f. Flanderijn te voordelen tot betaling van € 100,00 netto ter zake van het door [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aangevraagde deskundigenoordeel;
g. Flanderijn te voordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten en de wettelijke rente over die nakosten.
3.5.
Voor zover die grondslagen niet voortvloeien uit de hiervoor weergegeven omschrijvingen, wordt verwezen naar het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken

Opzegverbod
4.1.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft zich op 23 januari 2017 ziek gemeld. Niet is echter gebleken dat het verzoek van Flanderijn met die ziekmelding verband houdt. Het verzoek is immers gebaseerd op de e- en de g-grond, en staat los van de ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid wegens ziekte. Evenmin gelden er andere bijzondere opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift.
4.2.
Hierna zal de kantonrechter beoordelen of één van de door werkgever aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegde redenen toewijzing van dat verzoek
rechtvaardigt.
E-grond?
4.3.
De e-grond is vervuld indien er sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.4.
Ter zitting heeft [naam directielid] desgevraagd een inkijkje gegeven in de ‘opstapjes’ die aan het indienen van het onderhavige ontbindingsverzoek vooraf gingen. Allereerst was dat het onderbuikgevoel van [naam vestigingsdirecteur] , aangezien zij er niet van gediend was dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich met de Amsterdamse vestiging ging bemoeien voordat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de overstap (die immers pas op
1 februari 2017 gepland stond) naar die vestiging zou maken. [naam vestigingsdirecteur] heeft [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] hierover op 12 januari 2017 gemaild (productie 18 bij verweerschrift). Vervolgens was er ook nog de melding van mevrouw [naam kwaliteitsadviseur] (kwaliteitsadviseur Flanderijn) die uiteindelijk ook bij [naam directielid] terecht kwam. Flanderijn heeft een verklaring overgelegd (aanvullende productie 9) waarin [naam kwaliteitsadviseur] aangeeft dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tijdens een interne audit op 10 januari 2017 op het kantoor in Maastricht aan haar heeft verteld dat zij het in Amsterdam maar tot november 2017 hoefde vol te houden. Wanneer het dan niet goed zou gaan met haar functie en zij haar functie zou moeten neerleggen, dan had zij vanaf dat moment recht op een hogere transitievergoeding, omdat ze dan voldoende dienstjaren had gemaakt, aldus de verklaring van [naam kwaliteitsadviseur] . [naam kwaliteitsadviseur] heeft dit na een week met de vertrouwenspersoon binnen Flanderijn gedeeld en vervolgens – in overleg met die vertrouwenspersoon – met de directie van Flanderijn. [naam directielid] ging hierdoor twijfelen aan de motieven van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] om over te stappen. Ten slotte was er ook nog het door [naam] verrichtte haalbaarheidsonderzoek dat eind oktober/begin november 2016 gereed was, welk onderzoek was opgestart vanwege de rode cijfers die de Maastrichtse vestiging schreef. [naam directielid] heeft desgevraagd aan dat deze drie ‘opstapjes’, in samenhang met de ‘beerput’ die openging nadat [naam deurwaarder 2] gesprekken met de medewerkers in Maastricht had gevoerd, voor de directie van Flanderijn aanleiding was om kort daarna (dus omstreeks eind januari/februari 2017) te besluiten om niet meer met [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verder te gaan.
4.5.
Niet in geschil is dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] pas tijdens het gesprek op 23 augustus 2017 met dit besluit van Flanderijn is geconfronteerd. [naam directielid] heeft ter zitting dit tijdsverloop verklaard door te stellen dat Flanderijn zich heeft laten leiden door de bedrijfsarts. Vastgesteld moet echter worden dat na de ziekmelding van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op 23 januari 2017 niets door Flanderijn aan re-integratie (in spoor 1!) is gedaan. De stelling dat Flanderijn zich heeft laten leiden door de bedrijfsarts, vindt geen steun in de adviezen van de bedrijfsarts die hiervoor onder de feiten zijn geciteerd. Zo heeft de bedrijfsarts al op 3 juli 2017 geoordeeld dat hervatting voor 4 uur per dag en later (op 9 november 2017) voor 4-6 uur per dag in de eigen functie mogelijk was. Het UWV heeft op 20 november 2017 dan ook volkomen terecht geoordeeld dat Flanderijn onvoldoende inspanningen heeft verricht om [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te laten re-integreren. Dat is op zichzelf ook niet vreemd, aangezien [naam directielid] ter zitting heeft aangegeven dat Flanderijn toen al lang het besluit had genomen om afscheid te nemen van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] (en re-integratie in de ogen van Flanderijn dus zinloos was).
4.6.
Pas met de ontvangst van het ontbindingsverzoek werd [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geconfronteerd met de redenen voor dat besluit van Flanderijn. Dat is veel te laat. [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft voorafgaand aan deze procedure geen enkel moment haar kant van het verhaal kunnen doen. Het beginsel van hoor wederhoor – dat ook door een goed werkgever in acht dient te worden genomen – is door de handelswijze van Flanderijn op grovelijke wijze veronachtzaamt. Verder is [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet in de gelegenheid is gesteld om haar gedrag – voor zover dat niet correspondeerde met het gedrag dat van een vestigingsmanager verwacht mocht worden – te verbeteren. Een schriftelijk vastgelegd verbetertraject ontbreekt geheel. Weliswaar staat vast dat in 2015 [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een coaching heeft gevolgd onder leiding van [naam] , maar uit productie 62 bij verweerschrift maakt de kantonrechter op dat deze ‘coaching’ met name zag op de toekomst van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] binnen Flanderijn tot haar pensionering en het rendabeler maken van de vestiging in Maastricht. Dat die ‘coaching’ was opgestart ter verbetering van het in deze procedure aan haar tegengeworpen gedrag en houding, blijkt niet uit die productie, noch anderszins.
4.7.
Het verzoekschrift bestaat – naast de hiervoor reeds aangehaalde ‘opstapjes’, waarover later meer – louter uit veertien verklaringen van werknemers van Flanderijn, die
nade ziekmelding van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op 23 januari 2017 over haar hebben geklaagd. Volgens Flanderijn zijn die verklaringen zo schokkend dat daaruit volgt dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Er zou sprake zijn van een door haar gevoerd ‘schrikbewind’ en ‘terreur’. Pas na de ziekmelding van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] hebben werknemers het aangedurfd om een boekje open te doen over de manier waarop zij misbruik heeft gemaakt van haar leidinggevende positie, waarbij zij haar personeel volledig heeft uitgebuit, aldus Flanderijn. Het ontbindingsverzoek is gebaseerd op dit ernstig verwijtbare gedrag van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] .
4.8.
De kantonrechter kan dit gedrag op geen enkele wijze rijmen met het haalbaarheidsonderzoek dat door [naam] , nota bene enkele maanden voor het open gaan van de ‘beerput’ nadat [naam deurwaarder 2] op de Maastrichtse ‘winkel’ kwam passen, is verricht. Weliswaar zijn bij dat haalbaarheidsonderzoek niet alle medewerkers in Maastricht gesproken, maar gelet op de genuanceerde bevindingen die [naam] aan de directie van Flanderijn heeft gerapporteerd en de inhoud van de gesprekken die zij voerde, zouden er tijdens die gesprekken toch zeker wel signalen van een dergelijk ‘schrikbewind’ van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] naar voren moeten zijn gekomen. Dat is echter in het geheel niet het geval. In tegendeel: uit de hiervoor in rechtsoverweging 2.6 geciteerde passage uit het haalbaarheidsonderzoek komt het beeld naar voren van een bevlogen vestigingsmanager, die erg betrokken is bij haar werknemers. Daar zijn ook de vele foto’s van informele bijeenkomsten bij [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en werknemers thuis die door [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zijn overgelegd een bevestiging van. Ook anderszins is er in de periode voorafgaand aan dat haalbaarheidsonderzoek geen enkele productie of document overgelegd waaruit de door Flanderijn geschete gedragingen van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] volgen. Iedere onderbouwing daarvan ontbreekt, zodat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] – indien die verwijten terecht zijn – nimmer in de gelegenheid is gesteld om haar gedrag aan te passen en daar waar nodig te verbeteren.
4.9.
Dat er sprake was van zo’n ‘angstcultuur’ dat geen enkele werknemer het heeft aangedurfd om vóór de ziekmelding van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] daarover bij de directie in Rotterdam te klagen, gaat er bij de kantonrechter niet in. Uit de stukken blijkt dat er heel regelmatig collega’s van het hoofdkantoor (voor bijvoorbeeld audits) over de vloer in Maastricht kwamen. Voorts moesten de Maastrichtse medewerkers, zo blijkt eveneens uit de stukken, regelmatig in Rotterdam komen (bijvoorbeeld bij medewerkers van P&O om verlengingen van arbeidsovereenkomsten te formaliseren of het volgen van trainingen). Heeft geen enkele van die veertien werknemers – waarvan Flanderijn nu verklaringen in het geding heeft gebracht – het aangedurfd om signalen over het gedrag van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tijdens een van die ontmoetingen met ‘Rotterdam’ aan te kaarten? Een aantal van die verklaringen is nota bene afgelegd door (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders. Vanwege die functie moeten zij toch in staat worden geacht om communicatief vaardig te zijn en stevig in de schoenen te staan. Maar ook zij hebben het niet aangedurfd om eerder aan de bel te trekken? En waarom, als die gedragingen van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] echt zo ernstig zijn als Flanderijn wil doen geloven, zijn die pas eind januari/begin februari 2017 op tafel gekomen terwijl [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] al vanaf 1 mei 2011 leiding geeft aan de Maastrichtse vestiging?
4.10.
Voor wat betreft de door [naam directielid] geschetste ‘opstapjes’ geldt dat die niet als zodanig aan het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ten grondslag zijn gelegd. Zelfs indien dat wel zo moet worden begrepen, rechtvaardigen ook die ‘opstapjes’ geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. Dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] haar boekje te buiten is gegaan door te vroege inmenging met de Amsterdamse vestiging staat niet vast. Haar houding is te typeren als proactief. In de ogen van [naam vestigingsdirecteur] misschien te proactief, maar met de e-mail van
1 januari 2017 was dat punt door [naam vestigingsdirecteur] gemaakt. Niet gebleken is dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] daarna verwijtbaar heeft gehandeld door zich met de vestiging in Amsterdam te blijven bemoeien, terwijl haar te verstaan was gegeven dat niet meer te doen. Dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan [naam kwaliteitsadviseur] zou hebben aangegeven dat zij tot 1 november 2017 moest volhouden in Amsterdam om zo aanspraak te kunnen maken op een hogere transitievergoeding, kan de kantonrechter niet volgen. Immers, zij had een dienstverband voor onbepaalde tijd bij Flanderijn, zodat het in januari 2017 volstrekt in de lijn der verwachting lag dat haar dienstverband in ieder geval tot november 2017 gecontinueerd zou worden. Uit de stukken en toelichting blijkt niet dat de Maastrichtse vestiging dermate slecht presteerde dat Flanderijn voornemens was om die vestiging vóór 1 november 2017 te gaan sluiten (zodat de functie van vestigingsmanager zou komen te vervallen). Dat aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te wijten valt dat er rode cijfers werden geschreven in de Maastrichtse vestiging is niet door Flanderijn bepleit.
4.11.
Dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] door haar dochter (die inmiddels niet meer werkzaam is voor Flanderijn) aan te nemen en in korte tijd van junior tot senior medewerker incasso te promoveren verwijtbaar heeft gehandeld is evenmin komen vast te staan. Flanderijn heeft nagelaten om dit verder te concretiseren en te onderbouwen. Gelet op het voorgaande is dit ook niet het kernverwijt dat Flanderijn aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] maakt.
4.12.
De conclusie uit het vorenstaande is dat niet gebleken is dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, zodat de e-grond niet is voldragen en dus geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert.
G-grond?
4.13.
Vervolgens dient de subsidiair door Flanderijn aangevoerde g-grond te worden beoordeeld. Deze grond luidt: “een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”. Blijkens de wetsgeschiedenis is deze grond pas vervuld als sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46).
4.14.
Voor de vraag of sprake is van een voldragen g-grond, is in beginsel niet relevant aan wie te wijten is dat de verhoudingen verstoord zijn geraakt. Het gaat er dus in de eerste plaats om óf de verhoudingen ernstig en duurzaam zijn verstoord, niet door wie deze zijn verstoord. Op dit uitgangspunt is een uitzondering aan te nemen indien de werkgever een verstoring arbeidsverhouding heeft gecreëerd, met het enkele doel om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te forceren.
4.15.
De verklaringen van de veertien werknemers zijn, zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond te rechtvaardigen. Uit de hiervoor onder de e-grond weergegeven beoordeling, volgt dat de werkgever een verstoring van de arbeidsrelatie heeft willen creëren met het enkele doel om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te forceren. Daarvan is ook hier sprake, zodat het verzoek op de g-grond moet worden afgewezen. In dit verband weegt mee dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] naast vestigingsmanager tevens toegevoegd gerechtsdeurwaarder is en dat de door haar gewenste rehabilitatie het best bereikt kan worden door de arbeidsovereenkomst met Flanderijn in stand te laten en haar zo in staat te stellen ook die deurwaarderswerkzaamheden weer op te pakken (zodra zij weer volledig arbeidsgeschikt is). Ten slotte is weigering van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond aangewezen nu [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in haar verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken, en ter zitting expliciet heeft verzocht om terug te keren (zodra zij weer volledig arbeidsgeschikt is) als vestigingsmanager in Maastricht. De kantonrechter beseft terdege dat dit vanwege de inhoud en aard van de verklaringen van de veertien werknemers moeilijk zal zijn, maar daarmee nog niet onmogelijk. [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is pas na de indiening van het ontbindingsverzoek geconfronteerd met die verklaringen. Vooralsnog heeft Flanderijn geen enkele inspanning verricht om de door haar veroorzaakte verstoring van de arbeidsrelatie weg te nemen. Voorafgaand aan haar ziekmelding op 23 januari 2017 was van een verstoring in ieder geval nog geenszins sprake: de verklaringen zijn afgelegd in een periode dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gedurende langere tijd niet aanwezig was op de vestiging in Maastricht.
4.16.
De arbeidsovereenkomst zal mitsdien ook niet op de g-grond worden ontbonden.
Primair ingestelde overige vorderingen
Ontplooien re-integratie en terugkeer als vestigingsmanager in Maastricht
4.17.
Uiteraard betekent voortzetting van de arbeidsovereenkomst dat ook de re-integratie van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in (vooralsnog) spoor 1 opgepakt dient te worden. Deze vordering wordt op hierna te bepalen wijze toegewezen. Zodra [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] weer volledig arbeidsgeschikt is om die functie te vervullen, zal Flanderijn haar wederom als vestigingsmanager in Maastricht aan de slag moeten laten gaan. Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, die op hierna te bepalen wijze wordt gemaximeerd.
Compensatie privé gebruik auto
4.18.
Deze vordering is niet toewijsbaar. Het betoog dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de leaseauto ook tijdens haar ziekte mocht blijven gebruiken houdt geen stand. In de toepasselijke lease-regeling is namelijk in art. 13.2.E opgenomen dat het gebruiksrecht van een leaseauto eindigt of kan worden opgeschort wanneer de medewerker vier weken arbeidsongeschikt is. Dat Flanderijn er voor heeft gekozen om de leaseauto later dan in de lease-regeling is voorgeschreven bij [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft laten ophalen, maakt nog niet dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij die leaseauto gedurende haar hele periode van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte zou mogen blijven gebruiken.
Achterstallige bonus over 2016
4.19.
Deze bonus ziet over het gehele jaar 2016 en is opgebouwd in de periode voorafgaand aan de (tweede) ziekmelding van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in 2017. Dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aanspraak kan maken op een bonus over 2016 op grond van de binnen Flanderijn geldende bonusregeling staat vast. Flanderijn zal dan ook worden veroordeeld om die bonus uit te betalen aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , onder overlegging van een berekening. Voor toewijzing van de wettelijke verhoging bestaat geen aanleiding, nu [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet eerder te kennen heeft gegeven aanspraak te maken op die bonus over geheel 2016.
Achterstallige onkostenvergoeding tot en met november 2017
4.20.
Een redelijke uitleg van de in art. 13 van de arbeidsovereenkomst neergelegde onkostenvergoeding brengt mee dat die
onkostenvergoeding niet verschuldigd is tijdens een (langdurige) periode van ziekte wanneer de hier bedoelde onkosten dus niet door de werknemer worden gemaakt. Deze vordering van € 115,00 netto per maand wordt afgewezen.
Subsidiair ingestelde vorderingen
4.21.
Deze vorderingen zijn ingesteld onder de voorwaarde dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden. Nu die ontbinding wordt afgewezen, wordt aan de beoordeling van deze subsidiair ingestelde vorderingen niet toegekomen.
Primair en subsidiair ingestelde vorderingen
Doorbetaling 100% loon tijdens ziekte en vergoeding bijdrage KBvG
4.22.
Ook voor wat betreft deze vordering geldt dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] uit het enkele feit dat Flanderijn langer dan in de arbeidsvoorwaarden (eerste 26 weken 100%, daarna 70%) strikt genomen is voorgeschreven 100% van het loon tijdens ziekte heeft doorbetaald, er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij 100% van het loon gedurende ziekte zou blijven ontvangen. Deze vordering – met inbegrip van alle nevengevorderde emolumenten – wordt afgewezen. De kantonrechter gaat ervan uit dat Flanderijn de heffingsfacturen van KBvG voor haar rekening blijft nemen, zoals zij dat gedurende het gehele dienstverband (en lidmaatschap van de KBvG) van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook gedaan heeft. Voor een afzonderlijke veroordeling daartoe van Flanderijn bestaat thans geen noodzaak.
Schriftelijke vrijwaring
4.23.
Tussen partijen staat vast dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] als bestuurder van Flanderijn en [naam verweerster] Gerechtsdeurwaarders B.V. in Maastricht in het register van de Kamer van de Koophandel is ingeschreven. Uit een overgelegde e-mail van [naam directeur] (directeur Flanderijn) die als productie 78 bij verweerschrift is overgelegd, heeft hij als volgt geantwoord:
“Naar aanleiding van jullie [deze e-mail was aan alle vestigingsdirecteuren van Flanderijn gericht] inschrijving als bestuurder bij de Kvk is de vraag gesteld hoe de daaruit mogelijk voortvloeiende aansprakelijkheid is geregeld. Eerlijk gezegd had ik daar nog niet over nagedacht, maar Flanderijn beheer zal jullie in een dergelijk geval vrijwaren van de financiële gevolgen. Indien gewenst zal ik dit in een schriftelijke verklaring bevestigen”.
De kantonrechter is van oordeel dat deze reeds schriftelijk gedane vrijwaring volstaat. De enkele stelling dat deze vrijwaring van Flanderijn Beheer [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet vrijwaart tegen
mogelijkeaanspraken van
derden(welke derden?), kan zonder nadere toelichting niet worden gevolgd. Bij het ontbreken van een belang, moet deze vordering worden afgewezen.
Onbeperkte toegang e-mailaccount
4.24.
Re-integratie in spoor 1 betekent – uiteraard – ook dat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] weer toegang krijg tot haar e-mailaccount, haar agenda en haar (gearchiveerde) bestanden. Aangezien de kantonrechter uit de opmerking van Flanderijn onder punt 40 van haar pleitnota opmaakt dat Flanderijn daaraan mogelijk geen medewerking zal verlenen, zal hij Flanderijn daartoe op hierna te bepalen wijze veroordelen. De dwangsom zal daarbij in hoogte worden gemaximeerd.
Wettelijke rente
4.25.
In deze beschikking zijn, behoudens de bonus over geheel 2016, geen vergoedingen of loonbetalingen toegewezen, zodat de wettelijke rente daarover ook niet kan worden toegewezen. Nu niet is gesteld wanneer die bonus over geheel 2016 opeisbaar is geworden, zal de wettelijke rente daarover niet worden toegewezen.
Daadwerkelijk gemaakte kosten rechtsbijstand
4.26.
[verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] maakt aanspraak op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand.
4.27.
De kantonrechter kan in plaats van het liquidatietarief de werkelijk gemaakte proceskosten toewijzen, maar alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Daarvan is pas sprake als de indiening van het verzoekschrift, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als verzoekster of eiseres haar verzoek of vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat sprake is van evidente ongegrondheid van het door Flanderijn ingediende verzoekschrift. Het verzoek is namelijk op veertien verklaringen gebaseerd, die weliswaar door de kantonrechter te licht zijn bevonden, maar dat maakt dat verzoek daarmee nog niet evident ongegrond. Rechtsoverweging 3.5.2. van de New Hairstyle-beschikking van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) kan zonder nadere toelichting evenmin tot een ander oordeel leiden. Dit verzoek van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wordt afgewezen.
Kosten deskundigenoordeel UWV
4.28.
De enkele omstandigheid dat het UWV op 20 november 2017 heeft geoordeeld dat de door Flanderijn verrichtte re-integratie inspanningen onvoldoende zijn, maakt nog niet dat die kosten voor het aanvragen van dat oordeel voor rekening van Flanderijn komen. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu [naam verweerster] ervoor heeft gekozen om dat oordeel aan te vragen.
Proceskosten
4.29.
Flanderijn dient als de overwegend in het ongelijk gesteld partij te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten ((in het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken)). Die proceskosten worden aan de zijde van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot op heden begroot op
€ 400,00 aan salaris gemachtigde.
4.30.
De nakosten zijn op hierna in het dictum te bepalen wijze toewijsbaar, evenals de wettelijke rente daarover.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek en de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken
5.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
5.2.
veroordeelt Flanderijn om re-integratieactiviteiten in spoor 1 te ontplooien en [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in het kader daarvan arbeidstherapeutische werkzaamheden te laten verrichten bij de vestiging van Flanderijn in Maastricht en veroordeelt Flanderijn ertoe om [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , zodra zij weer volledig arbeidsgeschikt is, terug te laten keren als vestigingsmanager bij Flanderijn in Maastricht, het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat Flanderijn daaraan – binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking – geen gehoor aan geeft, met een maximum verbeurte van € 30.000,00;
5.3.
veroordeelt Flanderijn om aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de achterstallige bonus over geheel 2016 te betalen, onder overlegging van een berekening;
5.4.
veroordeelt Flanderijn om aan [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] onbeperkte toegang te verlenen tot haar (zakelijke) e-mailaccount, haar agenda en haar bestanden met inbegrip van de gearchiveerde bestanden opdat [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] volledige toegang heeft tot al hetgeen zij in haar werkzame periode bij Flanderijn heeft opgesteld, heeft ontvangen, heeft verzonden, heeft geaccepteerd, heeft geweigerd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Flanderijn daaraan – binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking – geen gehoor geeft, met een maximum verbeurte van € 10.000,00;
5.5.
veroordeelt Flanderijn tot betaling van de aan de zijde van [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gerezen proceskosten, tot heden begroot op € 400,00;
5.6.
veroordeelt Flanderijn, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot aan de dag der algehele voldoening;
- te vermeerderen, indien Flanderijn niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verweerster, tevens verzoekster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van deze beschikking heeft
plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.