ECLI:NL:RBLIM:2018:1826

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/03/245893 / HA RK 18-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 26 februari 2018 een verzoek tot wraking behandeld van SCB REAL ESTATE B.V., WDL REAL ESTATE B.V., KEIZER VAN DOORNE B.V. en KEIZER VAN DOORNE INITIATIEVEN B.V. tegen mr. F.J.F. Gerard, rechter in dezelfde rechtbank. Het verzoek tot wraking werd ingediend door advocaat mr. A.J.G. Bisscheroux op 31 januari 2018, naar aanleiding van een afwijzende beslissing van de rechter op een verzoek van de verzoeksters om een conclusie te mogen nemen in plaats van een akte. Verzoeksters voerden aan dat de toonzetting van de afwijzing en eerdere beslissingen van de rechter hen de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid gaven.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat de afwijzing van het verzoek en de procedurele beslissingen niet de conclusie rechtvaardigen dat hij vooringenomen is. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeksters en de rechter zorgvuldig gewogen. De wrakingskamer benadrukte dat wraking niet bedoeld is om onwelgevallige beslissingen van de rechter te herzien, maar om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat het enkele feit dat de rechter beslissingen in het nadeel van verzoeksters had genomen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/245893 / HA RK 18-19
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.
SCB REAL ESTATE B.V.,
2.
WDL REAL ESTATE B.V.,
3.
KEIZER VAN DOORNE B.V.,
4.
KEIZER VAN DOORNE INITIATIEVEN B.V.,
allen gevestigd te Heerlen,
verzoeksters,
advocaat mr. A.J.G. Bisscheroux te Kerkrade,
indiensters van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. F.J.F. Gerard, rechter in deze rechtbank, hierna aan te duiden als “de rechter”.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft op 31 januari 2018 een verzoek tot wraking ontvangen waarin
mr. Bisscheroux namens verzoeksters verzoekt de rechter te wraken in de zaak met nummer C/03/219387 HA ZA 16-209 tussen verzoeksters als eisers en gedaagden [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] .
De rechter heeft de wrakingskamer op 31 januari 2018 bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust en hij heeft op 5 februari 2018 een schriftelijke reactie ingediend. Tevens heeft hij bericht niet ter zitting te zullen verschijnen tenzij de wrakingskamer hem wil horen.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 7 februari 2018. Ter zitting is namens verzoeksters de advocaat verschenen. De rechter is niet verschenen.

2.Het standpunt van verzoeksters

2.1
Namens verzoeksters wordt gesteld dat de toonzetting van de afwijzende beslissing op hun verzoek om in de plaats van de in het vonnis van 20 december 2017 toegestane akte een conclusie te mogen nemen de directe aanleiding is voor het verzoek tot wraking.
2.2
Daarnaast hebben zich voorafgaand aan die beslissing in de loop van de procedure meerdere keren voorvallen voorgedaan die – ieder op zich beschouwd – geen aanleiding geven om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter maar die – gezamenlijk beoordeeld – wel degelijk gegronde vrees voor partijdigheid van de rechter opleveren. Verzoeksters onderbouwen het vorenstaande door feiten en omstandigheden van zowel procedurele als materiële aard te noemen die hebben meegewogen bij de gerezen overtuiging dat mr. Gerard verzoeksters in meerdere opzichten ernstig heeft benadeeld. Daardoor is bij hen de objectief gerechtvaardigde vrees gerezen dat de onpartijdigheid van de rechter schade heeft geleden.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter stelt in zijn schriftelijke reactie dat de enkele afwijzing van het verzoek tot het mogen nemen van een conclusie en de motivering daarvan niet de conclusie rechtvaardigen dat hij vooringenomen is. Dat geldt eveneens voor de procedurele beslissing tot uitstel van de comparitie, de enige procedurele beslissing die niet is beslist conform het standpunt van verzoeksters.
3.2
De rechter stelt voorts dat het verzoek tot wraking overigens alleen maar ingaat op overwegingen en (eind)beslissingen in het vonnis waar verzoeksters het niet mee eens zijn. Dit zijn punten die geen grond voor wraking kunnen zijn.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
4.2
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
4.3
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoekers relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoeker gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.4
De directe aanleiding voor het verzoek tot wraking is gelegen in de toonzetting van de gemotiveerde afwijzende beslissing van de rechter van 30 januari 2018 op het verzoek van verzoeksters om een conclusie te mogen nemen, aldus verzoeksters. Verzoeksters hadden in plaats van een akte, zoals in het vonnis van 20 december 2017 is bepaald, een conclusie willen nemen. Andere feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd betreffen (andere) processuele beslissingen in het verloop van de procedure en (eind)beslissingen in het vonnis van 20 december 2017.
4.5
Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissingen van de rechter inhoudelijk te toetsen, wraking is niet het middel om onwelgevallige beslissingen terug te draaien, daarvoor zijn de normale rechtsmiddelen aangewezen.
4.6
De vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Van een dergelijke onbegrijpelijke beslissing is in onderhavig verzoek niet gebleken. Het standpunt van verzoeksters dat deze beslissing – in samenhang bezien met de overige in de procedure genomen beslissingen– wel tot de conclusie dient leiden dat van vooringenomenheid van de rechter sprake is deelt de wrakingskamer evenmin.
4.7
Het feit dat dat de rechter eerder in de procedure beslissingen in het nadeel van verzoeksters heeft genomen, brengt niet met zich dat sprake is van partijdigheid waartegen artikel 6 EVRM bescherming biedt (vgl. HR 16 januari 2009, NJ 2009/562). Het is immers de taak van de rechter in een civiele procedure over de juistheid dan wel aannemelijkheid van de vaak talrijke stellingen en standpunten van partijen te oordelen. Het uitspreken van een vermoeden ten gunste van een van de partijen in een tussenbeslissing kan evenmin grond zijn voor de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bij de betrokken rechter. Grond voor zodanige vrees kan tenslotte ook niet worden gevonden in het enkele feit dat de partij in wiens nadeel dat vermoeden is aangenomen zich met het desbetreffende oordeel niet kan verenigingen.
4.8
Het voorgaande overziend betekent dat er geen sprake is van vooringenomenheid zodat het verzoek moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. F.J.F. Gerard af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. R.A.J. van Leeuwen leden, in het openbaar uitgesproken
op 26 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: