ECLI:NL:RBLIM:2018:1735

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
03/659330-16 + 03/046774-17 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieagenten tijdens achtervolging met vrachtwagen

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige verdachte, die op 8 september 2016 met zijn vrachtwagen zes politieagenten heeft geprobeerd te doden. De verdachte werd bijgestaan door mr. A.S. van der Biezen. De zaak werd behandeld in Roermond, waar de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en andere verkeersdelicten. Tijdens de achtervolging negeerde de verdachte stoptekens van de politie en ramde hij meerdere politievoertuigen, wat leidde tot een levensgevaarlijke situatie voor de agenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op dodelijke afloop en dat hij deze kans opzettelijk had aanvaard. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van het voorarrest, en kreeg een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieagenten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/659330-16 + 03/046774-17 (ttzgev)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein te Nieuwegein.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.S. van der Biezen, advocaat kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 6 maart 2017 en 8 februari 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03/659330-16 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 8 september 2016 met opzet heeft getracht de verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] te doden, door met zijn vrachtwagen de dienstvoertuigen waarin de verbalisanten zich bevonden te rammen dan wel dat de verdachte met opzet heeft getracht de voornoemde verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdenking in de zaak met parketnummer 03/046774-17 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 8 september 2016 geen medewerking heeft verleend aan een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 2:op 8 september 2016 heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs.
In de aan de verdachte uitgebrachte dagvaarding met parketnummer 03/659330-16 is voorts opgenomen het volgende ad informandum gevoegde feit:
op 8 september 2016 aanwezig hebben van 1,4 gram cocaïne, op de [adres 1] te Milsbeek, in de gemeente Gennep.
De dagvaarding met parketnummer 03/046774-17 is ter terechtzitting gevoegd bij de dagvaarding met parketnummer 03/659330-16.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
03/659330-16
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Gelet op de processen-verbaal van bevindingen en de verklaringen van de getuigen ter terechtzitting moet het voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat hij te maken had met politievoertuigen. De verbalisanten hadden zich voldoende kenbaar gemaakt. De verdachte had de keus om te stoppen, maar in de plaats daarvan heeft hij de politievoertuigen geramd met alle risico´s van dien. De verdachte heeft door zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten op de koop toegenomen.
03/046774-17
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en verwijst met betrekking tot feit 1 naar het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] . Met betrekking tot feit 2 verwijst de officier van justitie naar de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaring met betrekking tot verificatie rijbewijsgegevens van 9 maart 2017.
3.2
Het standpunt van de verdediging
03/659330-16
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet om een ander te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er zijn geen letsels bij de verbalisanten waargenomen en bovendien kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het leven wilde laten; hij wilde ook veilig thuiskomen. Het feit dat de airbags van de dienstvoertuigen niet zijn opengegaan, in combinatie met het gegeven dat de verbalisanten geen letsel hebben opgelopen betekent aldus de raadsman dat de botssnelheid niet groot is geweest. Hieruit moet worden geconcludeerd dat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was, laat staan op de dood. Evenmin is door de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten dan wel de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten aanvaard. De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een beroep op putatief noodweer, ingegeven door een verontschuldigbare dwaling omtrent de feiten. De verdachte was in de veronderstelling dat hij werd gevolgd door criminelen.
De raadsman heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de procedure tot staande houding niet rechtmatig is geweest. Het enkele feit dat het einde van de diensttijd van de verbalisanten naderde geeft nog geen reden om over te gaan tot een staande houding. De verbalisanten hadden overigens de verdachte eerder bij het tankstation kunnen aanspreken.
03/046774-17
De raadsman refereert zich ten aanzien van deze feiten aan het oordeel van de rechtbank
.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
03/659330-16
De verbalisanten, [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden hoofdagent van de Landelijke Eenheid, verklaren het volgende -zakelijk weergegeven-:
Op donderdag 8 september 2016 omstreeks 03.55 uur waren wij belast met onopvallende surveillance. Wij reden in een onopvallend dienstvoertuig. Wij reden met drie andere onopvallende voertuigen in deze omgeving en hadden contact met elkaar via de portofoon.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , was de bestuurder van ons onopvallende dienstvoertuig. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , was de bijrijder. Wij waren eenheid [eenheid 1] .
Om 03.58 uur reden wij op de [adres 2] . Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag een bakwagen rijden. Ik zag dat deze wit van kleur was en voorzien van kenteken [kenteken 1] . Ik heb het voertuig bevraagd in de politiesystemen via mijn diensttelefoon. Ik zag dat het voertuig op naam stond van het bedrijf [naam bedrijf 1] b.v. uit Oss. Op het kenteken van het voertuig een aandachtsvestiging in de politiesystemen. Ik las deze aandachtsvestiging door en zag dat dit voertuig recent vaker werd gebruikt door criminelen. Ik deelde mijn bevindingen met mijn andere collega's via de portofoon.
Toen wij, verbalisanten, het voertuig inhaalden zagen wij dat er één persoon, een man, in het voertuig zat. Wij besloten het betrokken voertuig een klein stukje te volgen om te kijken wat de bestuurder zou gaan doen. De andere onopvallende voertuigen zijn bij ons aangesloten om het voertuig te volgen. Wij reden op de [adres 1] richting Milsbeek. Wij zagen dat het voertuig op de [adres 1] stopte bij een [naam tankstation] tankstation welke gelegen was net na de kruising met de [adres 3] te Molenhoek. Wij, verbalisanten, zijn gestopt op de [adres 4] te Mook. Deze weg loopt, rechts, parallel langs de [adres 1] . Tussen de [adres 1] en de [adres 4] zat een bossage.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben uit mijn dienstvoertuig gestapt en kon tussen de bossages door het tankstation zien waar het betrokken voertuig was gestopt. Ik kon goed zien wat er op het tankstation gebeurde. Ik had zicht op de bijrijderszijde van het voertuig. Ik hoorde dat de motor van het voertuig werd uitgezet. Ik hoorde dat er één portier van een voertuig werd geopend. Ik zag een man achter het voertuig vandaan lopen. Ik zag dat de man even achter het voertuig liep. Ik zag dat hij daarna weer terug liep en verdween achter het voertuig. Ik hoorde vervolgens een portier dicht slaan uit de richting van het tankstation. Ik hoorde dat de motor van het voertuig weer werd gestart. Ik zag dat het voertuig weer in beweging kwam en de [adres 1] weer op reed in de richting van Milsbeek. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , gaf mijn bevindingen door via de portofoon aan mijn collega's. Wij zijn achter het voertuig blijven rijden richting Milsbeek.
Wij, verbalisanten, hebben via de portofoon met onze collega's besloten dat wij het voertuig staande wilden houden ten einde de identiteit van de bestuurder vast te stellen. Omstreeks 04.20 uur reden wij op de [adres 1] ter hoogte van de [adres 5] te Plasmolen. Wij, verbalisanten, haalden het voertuig in en gingen voor het voertuig rijden. Wij hoorden onze collega's met de roepnummers [eenheid 2] en [eenheid 3] zeggen dat zij direct achter het betrokken voertuig reden teneinde ons te ondersteunen met de controle. Wij gaven aan de achterzijde van ons dienstvoertuig, met het politietransparant een "volg-teken". Op dit moment reden wij ongeveer 70 kilometer per uur.
Hierop zagen wij, verbalisanten, dat de bestuurder van het voertuig, zijn voertuig naar links stuurde, de tegemoetkomende rijstrook op. Wij zagen dat het voertuig dichterbij de achterzijde van ons voertuig kwam waaruit wij opmaakten dat het voertuig gas gaf. Wij trokken hieruit de conclusie dat het voertuig niet voldeed aan het volgteken. Hierop stuurde ik, verbalisant [verbalisant 3] , ons dienstvoertuig eveneens naar links, om zo opnieuw het volgteken te laten zien en het voertuig mee te nemen ter controle. Hierop zag ik, verbalisant [verbalisant 3] , dat het voertuig de achterzijde van ons dienstvoertuig snel naderde en ik stuurde ons dienstvoertuig daarom naar rechts om een aanrijding te voorkomen. Hierdoor kwamen wij in de berm terecht en moest ik ons dienstvoertuig naar het fietspad sturen. Op dat moment hadden alle politie voertuigen de optische en geluidsignalen al aangezet. Wij zagen dat de hele omgeving blauw verlicht was door onze optische signalen.
Toen wij op het fietspad terecht waren gekomen zag ik, verbalisant [verbalisant 3] , dat de collega's van de eenheid [eenheid 3] via de linkerzijde, het voertuig probeerden in te halen. Ik heb vervolgens ons dienstvoertuig, door de berm weer naar de rijbaan gestuurd en kwam hierbij aan de rechterzijde van het voertuig terecht. Toen ik terug naar de rijbaan stuurde zagen wij, verbalisanten, dat het voertuig scherp naar links stuurde en hoorde ik dat de collega's van de eenheid [eenheid 3] door de portofoon heen riepen; "wij zijn geramd!". Toen wij weer op de rijbaan reden kwamen wij bij de rechter achterzijde van het voertuig terecht. Wij reden nu rechts naast het voertuig, ter hoogte van de laadruimte. Hierop zagen wij dat het voertuig scherp naar rechts stuurde.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag de bakwagen heftig slingerend over de weg heen rijden. Toen de bakwagen op ons in reed en ik zag dat een aanrijding niet te voorkomen was. Ik was bang dat ik de aanrijding niet zou overleven. Ik zag de grote bakwagen richting ons kleine dienstvoertuig komen. Ik bedacht me dat wij altijd aan het kortste eind zouden trekken.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat wij ook niet konden uitwijken richting de berm rechts langs de weg omdat daar een hele rij bomen dicht langs de weg stond.
Vervolgens kwamen wij in botsing met het voertuig. Wij hoorden iets knappen en het geluid van metaal op metaal. Wij zagen dat de linker buitenspiegel werd geraakt en hierdoor afbrak van ons voertuig. Wij voelden dat ons voertuig met kracht naar de rechter berm werd gedrukt richting de rij bomen.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , voelde mij zeer bedreigd en angstig. Ik voelde, door de moedwil van het voertuig om ons van de weg te rijden, dat de aanrijding fatale gevolgen kon hebben, ook mede omdat ik niet naar rechts kon uitwijken vanwege de grote bomen die daar stonden.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb met alle macht mijn voertuig geprobeerd naar links te sturen om de bomen in de berm te ontwijken. Ik heb met veel kracht ons dienstvoertuig geprobeerd uit te remmen om te zorgen dat, als wij een boom zouden raken, dit met zou min mogelijk snelheid en gevolg zou gebeuren. Tot mijn grote verbazing lukte het mij de bomen in de berm te ontwijken en achter het voertuig, veilig op de weg, terecht te komen. Wij hadden het gevoel dat de bestuurder van het voertuig, ten koste van ons en ten koste van alles probeerde te ontkomen.
Door de aanrijding geraakten wij achter het voertuig maar konden de achtervolging wel voortzetten. Op dat moment zagen wij dat de eenheid [eenheid 3] inmiddels voor het voertuig was gekomen en dat de [eenheid 2] aan de linkerzijde naast het voertuig was gekomen teneinde het voertuig alsnog te laten stoppen. Op dat moment zag ik dat het voertuig scherp naar links stuurde en daarbij in aanrijding kwam met de [eenheid 2] . Hierbij kregen wij allebei wederom het gevoel dat het voertuig ten koste van onze levens wilde ontkomen en daarom de [eenheid 2] probeerde van de weg te rijden.
De [eenheid 2] konden ook de achtervolging voortzetten. Vervolgens zagen wij dat het voertuig scherp naar links en vervolgens naar rechts stuurde om zo tussen de [eenheid 3] en de [eenheid 2] uit te komen. Op dat moment kwam de [eenheid 3] bij de rechtervoorzijde van het voertuig terecht en wij zagen dat het voertuig en de [eenheid 3] wederom in aanrijding kwamen en tegen elkaar aan bleven rijden. De [eenheid 3] en het voertuig reden tegen elkaar aan, naar de linkerkant van de rijbaan. Hierbij zagen wij het voertuig hevig schudden alsof deze naar rechts wilde uitwijken maar niet kon, dit met de kennelijke bedoeling te ontkomen. Ik, verbalisant, [verbalisant 4] , zei tegen collega [verbalisant 3] dat de bestuurder in het voertuig voor niets zou stoppen en dat wij moesten zorgen dat wij weer veilig thuis zouden komen. Vervolgens zagen wij dat het voertuig in de berm raakte. Daarbij kwam het voertuig in aanrijding met een boom.
Ook zagen wij dat de eenheid [eenheid 3] doorschoof richting de berm en daar, zwaar gehavend, tot stilstand kwam.
Toen ik, verbalisant [verbalisant 3] , uit het dienstvoertuig stapte zag ik een manspersoon uit de bakwagen stappen. Ik zag dat deze manspersoon richting een naastgelegen erf-hek rende. De persoon [verdachte] , bestuurder van het voertuig, werd aangehouden. [2]
De verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid en [verbalisant 2] , brigadier van politie Landelijke Eenheid, verklaren het volgende -zakelijk weergegeven-:
Wij reden op 8 september 2016 in een onopvallend politievoertuig. Wij waren belast met het toezicht en opsporing van ladingdiefstallen. Ons roepnummer was [eenheid 3] .
Op voornoemde datum, omstreeks 04:00 uur, hoorden wij via onze portofoon dat collega's van ons, ingemeld onder roepnummer [eenheid 1] , dat zij een bestelbus zagen rijden welke op naam stond van een autoverhuurbedrijf in Oss. Dit voertuig was voorzien van Nederlandse kentekenplaten voorzien van de letter/cijfer combinatie [kenteken 1] . Dit betrof een witte bestelauto van het merk Volkswagen, type Crafter. Ambtshalve is ons bekend dat de voertuigen van dit verhuurbedrijf, zijnde [naam bedrijf 1] B.V. te Oss, veelvuldig worden gebruikt door criminelen. Onze collega's van de [eenheid 1] reden eveneens in een niet als zodanig herkenbaar politievoertuig.
Omstreeks 04.23 uur hoorden wij via de portofoon van collega's, onder roepnummer [eenheid 2] , dat voornoemd voertuig gecontroleerd diende te worden teneinde de identiteit van de bestuurder vast te stellen.
Omstreeks 04:30 uur reden wij met de collega's met roepnummer [eenheid 1] over de [adres 1] , komende uit de richting van Malden en rijdend in de richting van Gennep. Wij reden met 2 voertuigen achter de witte bestelauto. Wij zagen ter hoogte van de kruising met de [adres 5] dat de collega's van de [eenheid 1] de witte bestelauto inhaalden. Wij zagen tijdens de inhaalmanoeuvre van de [eenheid 1] dat zij het politietransparant aan de achterzijde van hun voertuig hadden ingeschakeld met daar de in rood knipperende tekst "POLITIE" en "VOLGEN". Wij zagen dat de inhaalmanoeuvre was gelukt en dat de collega's van de [eenheid 1] voor de witte bestelauto reden.
Vervolgens zien wij dat de witte bestelauto een stuurmanoeuvre naar links maakt waarbij de bestelauto op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer komt. Hierdoor kregen wij de indruk dat de bestuurder van de witte bestelauto geen opvolging wilde geven aan het gegeven volgteken. Vervolgens zagen wij dat de witte bestelauto weer terug reed naar de rechterrijstrook. Hierop probeerde ik, [verbalisant 1] , de witte bestelauto via de linkerrijstrook in te halen. Op het moment dat wij naast de witte bestelauto reden heb ik, [verbalisant 2] , de optische en geluidsignalen van ons dienstvoertuig ingeschakeld. Dit om de bestuurder van de witte bestelauto extra duidelijk te maken dat wij in politievoertuigen reden. Terwijl wij naast de witte bestelauto reden keek ik, [verbalisant 2] , het voertuig in. Ik zag dat de bestuurder een man betrof. Ik zag dat de bestuurder mij meerdere keren in de ogen keek. Tijdens deze inhaalmanoeuvre zag ik, [verbalisant 2] , dat de witte bestelauto dichter naar ons toe kwam. Vervolgens hoorden wij een knal vanuit de rechterzijde van ons voertuig en tegelijkertijd voelden wij dat ons voertuig geraakt werd. Ik, [verbalisant 1] , moest tijdens deze botsing ons voertuig corrigeren om te voorkomen dat wij van de weg zouden raken. Ik, [verbalisant 2] , zag dat de ruit van het rechterachterportier van ons voertuig volledig versplinterd was. Ons werd duidelijk dat de bestuurder van de witte bestelauto geenszins enige medewerking wilde verlenen aan het gegeven volgteken en zich probeerde te onttrekken aan zijn staande houding. Hierop heb ik, [verbalisant 1] , extra gas gegeven waardoor wij met ons voertuig voor de witte bestelauto kwamen te rijden.
Ik, [verbalisant 1] , zag via de binnenspiegel, dat de witte bestelauto naar de linkerrijstrook reed. Ik ben toen ook op de linkerrijstrook gaan rijden om de doorgang te belemmeren. Hierop heb ik geremd met ons voertuig om de snelheid van de bestelauto te doen verminderen. Vervolgens zag ik, [verbalisant 1] , dat de witte bestelauto een abrupte stuurbeweging naar rechts maakte waardoor hij weer op de rechterrijstrook kwam te rijden. Doordat de witte bestelauto geen snelheid minderde kwam de witte bestelauto rechts naast ons te rijden. Ik, [verbalisant 2] , opende het raam van het rechter voorportier en schreeuwde naar de bestuurder "stop, politie". Tijdens het aanroepen van de bestuurder wees ik met mijn rechterarm naar de bestuurder om mijn woorden meer kracht bij te zetten en hem duidelijk te maken dat hij moest stoppen. Terwijl verbalisant [verbalisant 2] tegen de bestuurder van de bestelauto riep, heb ik, [verbalisant 1] , tijdens het rijden het overzicht gehouden. Ik heb tijdens de conversatie van verbalisant [verbalisant 2] diverse malen de afstand tussen ons voertuig en de bestelauto moeten corrigeren om een aanrijding te voorkomen.
Doordat er aan de beide zijde van de [adres 1] grote bomen staan had ik, [verbalisant 1] , de angst dat we door de bestuurder van de bestelauto tegen één van deze bomen gedrukt zouden worden en dit mogelijke fatale gevolgen voor ons zou kunnen hebben.
Vervolgens gaf ik, [verbalisant 1] , gas bij en kwamen wij voor de witte bestelauto op de rechterrijstrook te rijden. Ik, [verbalisant 1] , zag via de linkerbuitenspiegel dat de collega's van de [eenheid 2] naast de witte bestelauto, op de linker rijstrook gingen rijden. Vervolgens zag ik dat de witte bestelauto naar linkerrijstrook reed en daarbij met de linkerzijde van de bestelauto tegen de rechterzijde van het voertuig van de collega's van de [eenheid 2] botste. Ik zag dat de witte bestelauto probeerde de collega's van de [eenheid 2] van de weg te rammen. Ik dacht dit is menens en de bestelauto moet nu tot stoppen gedwongen worden. Hierop heb ik ons voertuig naar de linkerrijstrook gestuurd met de bedoeling de doorgang van de bestelauto te verhinderen. Direct daarop voelden wij dat de bestelauto met de rechtervoorzijde tegen de linkerzijkant, ter hoogte van het bestuurdersportier, botste. Wij voelden dat deze botsing een grote impact op ons voertuig had. Wij hadden het gevoel dat de bestuurder van de bestelauto kostte wat kost wilde ontkomen en hierbij zeer grote risico's nam en daarbij schade aan voertuigen en de daarin zittende personen voor lief nam. Ik, [verbalisant 1] , zag ter hoogte van het bestuurdersportier de grote voorzijde van de bestelauto tijdens deze botsing. Ik, [verbalisant 1] , was bang dat de bestuurder ons van de weg zou drukken. Gezien het enorme gewicht van de bestelauto en de grote impact waarmee het gepaard ging.
Ik, [verbalisant 1] , voelde dat ons dienstvoertuig door de botsing een ongewilde beweging maakte. Hierbij stuurde ik ons voertuig tegen om niet in een slip te raken. Vervolgens zag ik over mijn linkerschouder dat de witte bestelauto in de linkerberm terecht kwam en hoorde ik een luid, krassend geluid. Wij kwamen met ons voertuig, eveneens in de linkerberm tot stilstand. Hierop wilden wij uit ons voertuig stappen om de bestuurder aan te houden. Wij merkten beiden dat de voorportieren van ons voertuig niet open konden. Door beide botsingen met de witte bestelauto waren beide portieren ontzet. [3]
De verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] verklaren het volgende -zakelijk weergegeven-:
Op donderdag 8 september 2016 omstreeks 04.00 uur, waren wij belast met algemene surveillance. Wij reden in een onopvallend politievoertuig. Ons roepnummer was [eenheid 2] . Omstreeks 04.00 uur hoorden wij portofonisch van onze collega's met roepnummer [eenheid 1] dat ze een voertuig voorzien van kenteken [kenteken 1] zagen rijden. Wij hoorden de [eenheid 1] zeggen dat het voertuig op naam stond van verhuurbedrijf [naam bedrijf 1] B.V. uit Oss. Wij kennen het bedrijf [naam bedrijf 1] B.V. uit Oss, ambtshalve als een autoverhuurbedrijf waar veel criminelen, auto's huren en deze gebruiken voor criminele activiteiten. Tevens hoorden wij de [eenheid 1] zeggen dat dit voertuig recent gebruikt is door criminelen. Hierop besloten wij om dit voertuig kort te volgen. Wij zagen dat het voertuig stopte bij een tankstation [naam tankstation] gelegen aan de [adres 1] , net na de kruising [adres 1] met de [adres 3] in Molenhoek. Hier is het voertuig even gestopt. Wij verbalisanten reden aan het voertuig voorbij. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag bij het passeren dat er één persoon in het voertuig zat. Wij hoorden dat de [eenheid 1] zicht had op het voertuig. Wij hoorden dat het voertuig kort is blijven staan en daarna zijn weg vervolgde over de [adres 1] verder in de richting van Mook. Wij hoorden dat de eenheid [eenheid 3] ook was aangesloten. Wij hoorden dat de eenheden [eenheid 1] en [eenheid 3] voornemens waren om het voertuig staande te houden om te onderwerpen aan een controle om de identiteit van de bestuurder vast te stellen. Wij hoorden portofonisch dat het voertuig niet wilde volgen. Wij hoorden dat het voertuig ervandoor wilde gaan. Wij hoorden dat het een achtervolging werd. Hierop zijn wij aangesloten bij de gaande achtervolging. Wij hebben meteen onze optische- en geluidssignalen aangezet. Wij zagen dat de [eenheid 1] en de [eenheid 3] dit ook al hadden gedaan. Wij zagen dat het verdachte voertuig tussen de [eenheid 1] en de [eenheid 3] in reed. Wij zagen dat het verdachte voertuig van links naar rechts over de weg ging. Wij zagen dat het verdachte voertuig slingerend over de weg ging. Wij zagen dat de [eenheid 1] rechts van het verdachte voertuig reed en dat de [eenheid 3] links van het verdachte voertuig reed. Wij zagen dat het verdachte voertuig naar rechts stuurde richting de [eenheid 1] . Wij zagen dat de [eenheid 3] hierdoor iets voor het verdachte voertuig kwam te rijden. Hierdoor kwamen wij naast het verdachte voertuig te rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag hierdoor de bestuurder goed. Ik zat als bijrijder in het politievoertuig. Ik zag dat de bestuurder mij recht in mijn ogen aankeek. Ik zag dat de bestuurder een stuurbeweging maakte in de richting van ons voertuig. Ik zag dat het verdachte voertuig op ons af kwam. Ik zag dat het verdachte voertuig met zijn linkervoorzijde naar onze rechtervoorzijde stuurde. Wij zagen en voelden dat het verdachte voertuig ons ramde. Wij hoorden een harde klap. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat het raam aan mijn zijde versplinterde. Ik zag dat het glas over mij heen vloog. Ik voelde het versplinterde glas over mij heen vallen. Ik merkte dat deze situatie me angstig maakte. Ik riep naar mijn collega: 'pas op daar komt ie aan'. Ik wist niet wat me overkwam.
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , zag van rechts het verdachte voertuig aankomen. Ik zag links een rij met dikke bomen. Ik voelde angst en de bomen kwamen wel heel dichtbij. Ik kon niet anders dan te remmen. Ik moest de snelheid eruit halen om niet tussen de bomen en het verdachte voertuig te komen. Hierna zien wij, verbalisanten, dat het verdachte voertuig de [eenheid 3] ramt. Dit ging zo hard, dat we niet wisten hoe het met de collega's van [eenheid 3] zou zijn. Hierna zagen wij dat het verdachte voertuig tegen een boom aan knalde. [4]
Blijkens het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse heeft het incident plaatsgevonden op de [adres 1] (Rijksweg), gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Milsbeek. De rijbaan was door middel van een dubbele onderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een vrij liggend fietspad dat door middel van een grasberm met bomen was gescheiden van de rijbaan. [5]
De verdachte heeft verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik ben de bestuurder geweest van de Volkswagen Crafter. Ik zag dat een auto links voorbij kwam rijden en ik zag dat deze een politie stopteken gaf. Ik wilde hem links inhalen, maar die auto bleef voor mij rijden. Een andere auto ging links naast mij rijden, ter hoogte van de bak. Er ging ook nog een auto rechts van mij rijden. Er waren dus drie auto’s. Na de eerste klap keek ik in de spiegels en toen zag ik zwaailichten. [6]
Conclusie
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of dit handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat bij de verdachte sprake is geweest van het oogmerk of de intentie om de verbalisanten daadwerkelijk van het leven te beroven. Dat neemt evenwel niet weg dat de verdachte wel in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van de verbalisanten. Van dergelijk voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat door zijn handelen een dodelijk ongeval zou ontstaan. Daartoe is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval en hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, zijn daarbij van belang.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De verdachte heeft bij herhaling met opzet en met een behoorlijke snelheid de politieauto’s geramd en afgesneden, terwijl hij zich daarbij met een zwaar voertuig slingerend over beide rijstroken bewoog. De betrokken politiemensen hebben telkens onmiddellijk corrigerend moeten ingrijpen om hun voertuig niet te laten verongelukken, terwijl naar algemene ervaringsregels ongelukken met een behoorlijke snelheid gemakkelijk fatale gevolgen voor de inzittenden kunnen hebben. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Rijksweg [adres 1] aan beide kanten wordt geflankeerd door dikke grote bomen met een dikke stam. Een botsing met een dergelijke boom, leidt in veel gevallen tot de dood of (zwaar) lichamelijk letsel. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn de gedragingen van de verdachte zozeer gericht op het veroorzaken van een dodelijk ongeval dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de betreffende zes politieagenten heeft aanvaard.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de procedure tot staande houding onrechtmatig zou zijn geweest, verwerpt de rechtbank dit verweer omdat het aan de politie is om te bepalen wanneer zij overgaat tot een daadwerkelijke controle in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 of anderzijds. Het enkele gegeven dat het tijdstip van de controle mede is ingegeven door het naderende einde van de diensttijd, maakt dat niet anders en derhalve acht de rechtbank de controle niet onrechtmatig in de uitvoering van de taak van de verbalisanten.
03/046774-17
Feit 1
Door de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen is, naar het oordeel van de rechtbank, het tenlastegelegde bewezen:
- het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 30 januari 2017 (niet doorgenummerd);
- het proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 7] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, d.d. 11 september 2016 (niet doorgenummerd).
Feit 2
Door de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen is, naar het oordeel van de rechtbank, het tenlastegelegde bewezen:
- de (bekennende) verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2018;
- het geschrift, zijnde de verklaring met betrekking tot verificatie rijbewijsgegevens van 9 maart 2017 (niet doorgenummerd).
3.4
Noodweer(-exces)
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben verklaard dat op een bepaald moment werd besloten het voertuig van de verdachte staande te houden teneinde de identiteit van de bestuurder vast te stellen;
- de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] gingen met hun voertuig (Audi A3) voor de vrachtwagen van de verdachte rijden en gaven hem met het politietransparant het volgteken;
- de verdachte gaf daar geen gehoor aan en probeerde het politievoertuig te passeren;
- de verbalisanten gingen wederom voor de vrachtwagen van de verdachte rijden om hem alsnog te bewegen gehoor te geven aan het volgteken;
- de verdachte heeft vervolgens de Audi A3 geraakt.
- de politievoertuigen hebben nadat de Audi A3 werd geraakt de optische signalen aangezet.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens het lijf van de verdachte.
Op het moment dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voor de vrachtwagen gingen rijden met het doel hem staande te houden, was er geen enkele sprake van een gewelddadig optreden van de verbalisanten jegens de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank strookt het volgteken met de gebruikelijke gang van zaken wanneer de politie overgaat tot het staande houden van voertuigen in het verkeer. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dat het incident escaleert komt geheel voor rekening van de verdachte die op het volgteken heeft gereageerd met het rammen van de auto van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . De verbalisanten hebben op diens handelingen gereageerd door hem trachten aan te houden. Bij gebreke van een noodtoestand voorafgaande aan het eerste geweld van verdachte, slaagt het beroep op noodweer niet. Waar door het ontbreken van een noodweer situatie een beroep op noodweer aan de verdachte niet toekomt, geldt die conclusie eveneens voor het beroep op noodweerexces.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer
03/659330-16bewezen dat de verdachte
primair
op 8 september 2016 te Milsbeek, in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meer zich in dienstvoertuigen van politie bevindende verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd oogmerk, rijdende in een vrachtwagen (gekentekend [kenteken 1] ) over de [adres 1] de zich op die weg bevindende dienstvoertuigen van politie met de roepnummers [eenheid 3] (Audi A3 met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) en [eenheid 1] (Volvo V40 met verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ) en [eenheid 2] (Seat Leon met verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] ) waarin die verbalisanten zich bevonden heeft geramd, althans tegen die dienstvoertuigen is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer
03/046774-17bewezen dat de verdachte
1.
op 8 september 2016, in de gemeente Gennep, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
op 8 september 2016 in de gemeente Gennep, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [adres 1] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
primair (03/659330-16):
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
feit 1 (03/046774-17):
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
feit 2 (03/046774-17):
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Putatief noodweer
De rechtbank dient bij een beroep op zogenoemde putatieve noodweer(exces) te onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Voor de rechtbank is het - gelet op de eerder onder 3.4 beschreven feiten en omstandigheden - niet aannemelijk geworden dat de verdachte kon of mocht vrezen dat hij zichzelf tegen de verbalisanten moest verdedigen. Het enkele feit dat de verdachte dacht dat hij met criminelen te maken had, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces). Het staat voor de rechtbank vast dat de verbalisanten zich tijdig, en op diverse manieren (zichtbaar en hoorbaar) kenbaar hebben gemaakt als politieagenten. De verdachte is ondanks die omstandigheden niet gestopt en is doorgegaan met zijn dollemansrit. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van het voorarrest voor het primair tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 03/659330-16 en voor het tenlastegelegde feit 1 in de zaak met parketnummer 03/046774-17. Daarnaast vordert de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 jaar. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 03/046774-17 vordert de officier van justitie toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de strafeis disproportioneel en verwijst naar het strafblad van de verdachte, waarop geen veroordelingen staan voor soortgelijke strafbare feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de misdrijven poging tot doodslag in het verkeer, meermalen gepleegd, het niet meewerken aan een bloedproef en het rijden zonder rijbewijs.
Als verklaring voor zijn gedrag heeft de verdachte gesteld dat hij dacht dat hij te maken had met criminelen en aan hen wilde ontkomen en daarom niet wilde stoppen. Door stoptekens te negeren en een achtervolging te ontketenen heeft de verdachte met zijn vrachtwagen, als rijdend in een botsauto, geprobeerd politieauto’s aan de kant te drukken om voor zichzelf vrij baan te maken. De verdachte heeft door zo te handelen onvoldoende oog gehad voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. Aldus heeft de verdachte een levensgevaarlijke situatie gecreëerd, niet alleen voor de verbalisanten in de politieauto’s, maar ook voor het mogelijke overige verkeer. Het ’handelen van de verdachte had fatale gevolgen kunnen hebben. Het is niet aan de verdachte te danken dat bij de door hem ontketende achtervolging geen doden of gewonden zijn gevallen. Dergelijk gedrag is onaanvaardbaar en getuigt van een stuitende onverschilligheid tegenover de (verkeers-)veiligheid in het algemeen en de lichamelijke en mentale integriteit van de betrokken personen in het bijzonder. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ter terechtzitting zijn de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuige gehoord. Uit het dossier en de verklaringen ter terechtzitting kwam naar voren dat het gebeuren een grote impact heeft gehad op hen en met name voor [verbalisant 1] doorwerking heeft gehad op zijn dagelijks functioneren in zijn dienstbetrekking.
Blijkens het strafblad van de verdachte van 5 december 2017 is hij meerdere malen eerder voor geweldsdelicten veroordeeld tot gevangenisstraffen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, vervat in het dossier met het parketnummer 03/659330-16, ter zake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten: op 8 september 2016 aanwezig hebben van 1,4 gram cocaïne, in Milsbeek, in de gemeente Gennep op de [adres 1] .
Gelet op de ernst van met name het primair bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 03/659330-16, acht de rechtbank geen andere strafmodaliteit passend dan een vrijheidsstraf. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat er gelukkig nauwelijks lichamelijk letsel is ontstaan en dat er geen sprake is geweest van bloot opzet bij de verdachte. Dat leidt ertoe dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 7 jaar met aftrek van het voorarrest.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 03/659330-16 primair bewezenverklaarde feit voor een duur van 5 jaren aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 in de zaak met parketnummer 03/046774-17 zal de rechtbank artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toepassen, omdat de rechtbank
-gelet op de gevangenisstraf die zij zal opleggen- geen toegevoegde waarde ziet om de verdachte voor de overtreding een aparte straf op te leggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] vorderen elk een immateriële schadevergoeding van
€ 870.Daarnaast vorderen [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een materiële schadevergoeding van € 50 respectievelijk € 200, ter zake van het in de zaak met parketnummer 03/659330-16 ten laste gelegde.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen integraal voor toewijzing vatbaar.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat in de zaak met parketnummer 03/659330-16 aan [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] door het primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich op 8 september 2016 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
De verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben 870 euro aan immateriële schade gevorderd. De verbalisant [verbalisant 3] heeft 920 euro gevorderd (bestaande uit 870 euro aan immateriële schade en 50 euro aan materiële schade) en de verbalisant [verbalisant 4] heeft 1070 euro gevorderd (bestaande uit 870 euro aan immateriële schade en 200 euro aan materiële schade). De vorderingen worden niet betwist en liggen daarom voor toewijzing gereed, evenals de wettelijke rente. De rechtbank zal tevens voor de bedragen de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.

8.Het beslag

De rechtbank zal van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
de teruggave aan de beslagene gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 163, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
3.5is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor het primair bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 03/659330-16 en voor het bewezenverklaarde feit 1 in de zaak met parketnummer 03/046774-17 tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte voor het primair bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 03/659330-16 voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
5 jaar;
Rechterlijk pardon
- bepaalt dat ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03/046774-17 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[verbalisant 4], domicilie kiezende te [gemeente 1] , te betalen
€ 870,00 aan immateriële schade en € 200,00 aan materiële schade(broek en rugzak), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
8 september 2016tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
18 dagenhechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf
8 september 2016tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene:
1. sokken (880092)
2 1 kabel (880104)
3 1 shag (880108)
4 1 aangebroken pak sigaretten (880112)
5 1 stuk gereedschap (880115)
6 1 hamer (880120)
7 1 stuk gereedschap (880123)
8 1 broek (880127)
9 1 paar schoeisel (880128)
10 1 jas (880130)
11 1 jas (880134)
12 1 jas (880138)
13 1 shirt (880140)
14 1 pet (880142)
15 1 hoed (880147).
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. W.A.M. de Loo en
mr. A.H. Hamm-van de Water, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
22 februari 2018.
Buiten staat
Mr. A.H. Hamm-van de Water is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak
03/659330-16ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 september 2016 te Milsbeek, in de gemeente Gennep, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer zich in dienstvoertuigen van politie bevindende verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd oogmerk, rijdende in een vrachtwagen (gekentekend [kenteken 1] ) over de [adres 1] de zich op die weg bevindende
dienstvoertuigen van politie met de roepnummers [eenheid 3] (Audi A3 met verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ) en/of [eenheid 1] (Volvo V40 met verbalisanten [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] ) en/of [eenheid 2] (Seat Leon met verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] ) waarin die verbalisanten zich bevonden heeft geramd, althans tegen een of meer van die dienstvoertuigen is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 september 2016 te Milsbeek, in de gemeente Gennep, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer zich in dienstvoertuigen van politie bevindende verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voornoemd oogmerk, rijdende in een vrachtwagen (gekentekend [kenteken 1] ) over de [adres 1] de zich op die weg bevindende dienstvoertuigen van politie met de roepnummers [eenheid 3] (Audi A3 met verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ) en/of [eenheid 1] (Volvo V40 met verbalisanten [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] ) en/of [eenheid 2] (Seat Leon met verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] ) waarin die verbalisanten zich bevonden heeft geramd, althans tegen een of meer van die dienstvoertuigen is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan de verdachte is in de zaak
03/046774-17ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 september 2016, in de gemeente Gennep, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige
redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te
onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 08 september 2016 in de gemeente Gennep, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [adres 1] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2016166076, gesloten d.d. 31 oktober 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 109.
2.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 13, 14, 15 en 16, in samenhang met het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 3] , doorgenummerde dossierpagina’s 39 en 40 en met het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 4] , doorgenummerde dossierpagina 41.
3.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 18 en 19 in samenhang met het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] , doorgenummerde dossierpagina’s 34 t/m 36 en met het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] , doorgenummerde dossierpagina 37 en 38.
4.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 21 en 22 in samenhang met het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 5] , doorgenummerde dossierpagina’s 43 en 44 en met het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 6] , doorgenummerde dossierpagina 46 en 47.
5.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 26 oktober 2016, niet doorgenummerd.
6.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 2 december 2016, niet doorgenummerd.