Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
CAK (voorheen Centraal Administratie Kantoor)
1.De procedure
2.De vordering en het daartegen gerichte verweer
vordert bij exploot (in de hoedanigheid van ‘eiseres’)de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 164,37, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag in hoofdsom van € 115,00 vanaf dinsdag 10 oktober 2017 tot de datum van volledige voldoening. Verder vorderde het CAK / hij de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van aan de zijde van CAK te liquideren proceskosten. Volgens CAK had [gedaagde] buiten rechte de vordering onbetwist gelaten. Als [gedaagde] echter in rechte alsnog verweer voert, dan ‘verzoekt eiseres U.E.A. eerbiedig haar in staat te stellen bij nadere akte ter instructie voorafgaande aan een eventueel te houden comparitie verdere bewijsstukken in het geding te brengen’. Eiser had - anders dan art. 111 lid 3 Rv voorschrijft - niet alleen geen enkel (schriftelijk) bewijs aan het exploot toegevoegd, maar ook nagelaten de bewijsmiddelen waarover hij kon beschikken en de getuigen die hij kon doen horen, te vermelden. Bijgevolg kon een comparitie van partijen na antwoord bij een zo gebrekkige instructie van de zaak niet aan de orde zijn en moest - zonder mondelinge behandeling - schriftelijk verder geprocedeerd worden.
[gedaagde]heeft in zijn
verweer bij antwoord en in dupliekconsequent voortgeborduurd op het ook al buiten rechte aan CAK en vervolgens gemachtigde ‘Bosveld’ bij herhaling benadrukte punt dat een eigen bijdrage voor niet (meer) ontvangen begeleiding ongerijmd is. Hij heeft op 6 december 2017 ten bewijze daarvan een kopie overgelegd van een op 21 februari 2017 opgemaakt formulier met afstempeling van Stichting Okkasie waarin de beëindiging per 2 januari 2017 van de zorgovereenkomst neergelegd is. Daarom kon [gedaagde] in voortgezet debat tot de uitspraak komen dat de inhoud van de conclusie van repliek ‘niet klopt’ en dat hij volhardt bij zijn verweer dat hij CAK niets verschuldigd is.
3.De beoordeling
kanzijn op een onderzoek naar de feitelijke juistheid van de bewering dat de zorgverlening waarvoor het pgb (en dus de eigen bijdrage) bestemd was, met ingang van het jaar 2017 stopgezet was. De backoffice medewerkster van CAK zegt immers niet meer dan dat er nu eenmaal een formeel besluit ligt en dat dit onaantastbaar geacht moet worden. Dat aan ‘Okkasie’ dan wel aan het intermediaire lokale zorgkantoor nadere informatie en/of een bevestiging dan wel falsificatie van het door [gedaagde] keer op keer benadrukte einde van de zorgrelatie gevraagd is, schrijft [naam] in haar bericht niet. Evenmin is iets dergelijks bij repliek door of namens CAK betoogd, laat staan met stukken onderbouwd. CAK heeft het uiterst relevante punt simpelweg genegeerd of weggeredeneerd. Omdat CAK verder in zijn beide processtukken slechts in uiterst globale zin (naar object en middelen) bewijs aanbiedt, zal hij ook geen gelegenheid krijgen met nader bewijs alsnog zijn gelijk proberen te halen. Die kans is door het eigen processueel tekortschieten verkeken. De vordering van CAK wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag voor de gevorderde hoofdsom afgewezen. De argumentatie ten aanzien van de beide nevenvorderingen behoeft daarom geen bespreking, al zou ook daarover het een en ander op of aan te merken zijn.