Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- dagvaarding € 98,91
- griffierecht 223,00
- salaris gemachtigde
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en een verhuurder over de terugbetaling van een borgsom. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Gommans, vorderde een bedrag van € 1.088,96 van de gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eiser had bij aanvang van de huur op 26 juni 2015 een borgsom van € 900,00 betaald aan de gedaagde partij, die de kamers huurde van de eigenaar van het pand. De huurovereenkomst tussen de gedaagde en de eigenaar eindigde medio augustus 2015, waarna de eiser een nieuwe overeenkomst met de eigenaar sloot. De gedaagde partij weigerde de borg terug te betalen, met het argument dat de eiser zich tot de nieuwe verhuurder moest wenden.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij de borgsom aan de eiser moest terugbetalen, omdat de huurovereenkomst tussen de partijen was geëindigd en er geen afspraken waren gemaakt over de borg met de nieuwe verhuurder. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde partij en stelde vast dat de gedaagde de verschuldigdheid van de borg erkende in een e-mail. De kantonrechter wees de vordering van de eiser toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.