ECLI:NL:RBLIM:2018:1517

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
04 6008844 CV EXPL 17-4608
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hypothecaire verplichtingen na echtscheiding afgewezen wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak vorderde de vrouw betaling van hypothecaire verplichtingen door de man na hun echtscheiding. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De vrouw stelde dat de man de verplichting had om de hypothecaire lasten van de echtelijke woning te blijven betalen, zoals afgesproken in een eerdere beschikking. Echter, de rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd om deze vordering te onderbouwen. De afspraken die de vrouw aanvoerde waren niet vastgelegd in een executoriale titel, en er was geen bewijs dat de man akkoord was gegaan met de betalingsverplichtingen zoals de vrouw stelde. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet aan haar stelplicht had voldaan, waardoor de vordering werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6008844 \ CV EXPL 17-4608
Vonnis van de kantonrechter van 21 februari 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.P.H.J. Hermans,
tegen:
P.P. SPANGENBERG, bewindvoerder over de goederen van [gedaagde partij],
Postbus 30113,
6370 KC Landgraaf,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.W.C. Vranken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 9 augustus 2017
  • de akte van gedaagde partij
  • de antwoordakte van eisende partij
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij en [gedaagde partij] zijn van elkaar gescheiden van echt ingevolge beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht d.d. 2 oktober 2014. De beschikking is op 24 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht.
2.2.
Op 31 oktober 2013 is een beschikking in het kader van getroffen voorlopige voorzieningen gegeven. In die beschikking is onder meer de door [gedaagde partij] te betalen kinderalimentatie vastgesteld. Verder staat onder de beoordeling onder meer het volgende vermeld:

De advocaat van de vrouw deelt verder mee dat de man de verplichting op zich heeft genomen om voorlopig de op de echtelijke woning rustende hypothecaire betalingsverplichting van € 453,78 per maand te blijven voldoen”.
2.3.
Bij beschikking van 20 juli 2016 is de omgangsregeling vastgelegd en de betaling door [gedaagde partij] aan eisende partij ten behoeve van de verzorging en opvoeding van een bedrag van € 227,00 per maand ten behoeve van de dochter en een bedrag van € 192,00 ten behoeve van de zoon.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 12.560,74, vermeerderd met rente en kosten.
Aan haar vordering legt eisende partij het volgende ten grondslag. De hoogte van de kinderalimentatie is tot stand gekomen in combinatie met de te betalen hypotheekverplichting. Dit is ook gebruikelijk in de rechtspraktijk. Eisende partij verwijst verder naar het verweerschrift van mr. Van Tilborg (productie 4 bij conclusie van repliek) waarin wordt verzocht de hypothecaire verplichting te koppelen aan de te bepalen kinderalimentatie. De beslissing in de voorlopige voorziening heeft haar kracht behouden tot de uitspraak van 20 juli 2016. [gedaagde partij] is de overeengekomen verplichting niet nagekomen, waardoor eisende partij vanaf oktober 2013 maandelijks het bedrag van € 453,78 heeft moeten voldoen.
Rekening houdend met de hypotheekaftrek heeft eisende partij een bedrag van € 12.560,74 van gedaagde partij te goed.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer en betwist dat de betaling van de hypothecaire geldlening is betrokken bij de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie. De vermelding in de beschikking voorlopige voorzieningen is bovendien niet in de beslissing van de beschikking opgenomen. Gedaagde partij heeft de hypotheek in 2013/2014 betaald en betwist gehouden te zijn tot betaling tot 20 juli 2016.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij vordert in deze procedure de door haar over de periode november 2013 tot 1 augustus 2016 betaalde hypothecaire betalingsverplichting. Zij baseert haar vordering op ter zake gemaakte afspraken die volgen uit de vermelding in de beschikking van 31 oktober 2013 en op de inhoud van het verweerschrift voorlopige voorzieningen van 15 oktober 2013 onder punt 8, 9 en 12 van mr. van Tilborg. Laatstgenoemde verzoekt verder om de hypothecaire verplichting te koppelen aan de te bepalen kinderalimentatie.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat – nu een en ander niet in het dictum is opgenomen – een executoriale titel ontbreekt. De vraag die dan beantwoord dient te worden is of er bewijs is van de kennelijke stelling dat een en ander is afgesproken tussen partijen. De beschikking draagt daartoe onvoldoende bij nu het hierbij immers gaat om een mededeling van de gemachtigde van eisende partij, terwijl [gedaagde partij] noch zijn gemachtigde aanwezig zijn geweest ter zitting. Of destijds een door [gedaagde partij] ondertekende akkoordverklaring met de inhoud van de ter zitting gedane mededeling voorhanden is geweest, kan niet worden afgeleid. In elk geval is een dergelijke verklaring thans niet in de procedure gebracht. Daarnaast geldt dat een en ander ook niet in het petitum van de beschikking is opgenomen, zodat in elk geval een executoriale titel ontbreekt en dit ook geen verdere duidelijkheid biedt.
4.3.
Het verweerschrift biedt evenmin voldoende onderbouwing. Weliswaar staat daarin dat de man een bedrag voldoet ter zake de hypothecaire betalingsverplichtingen, maar de (rechts)grond daarvan en daarmee de vraag van de rechtens afdwingbaarheid ervan ontbreekt en wordt niet beantwoord.
4.4.
De kantonrechter is op basis van het bovenstaande van oordeel dat eisende partij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en aangetoond. Hiermee heeft eisende partij niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen en de vordering wordt afgewezen.
4.5.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten gecompenseerd worden in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: