ECLI:NL:RBLIM:2018:142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
6335674 CV EXPL 17-7192
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Identiteitsfraude en betalingsverzuim bij telefooncontract in belwinkel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Direct Pay Services B.V. en een consument, aangeduid als [opposerende, oorspronkelijk gedaagde]. Direct Pay vorderde betaling van een bedrag van € 997,32, dat voortkwam uit een telefoonabonnement dat volgens hen door de consument was aangegaan bij T-Mobile. De consument betwistte echter de rechtsgeldigheid van de overeenkomst, stellende dat zij slachtoffer was van identiteitsfraude. De procedure begon met een dagvaarding op 19 juni 2017, waarna de consument niet verscheen op de rolzitting, wat leidde tot een verstekvonnis op 2 augustus 2017. De consument stelde verzet in tegen dit vonnis, wat leidde tot de huidige procedure.

De kantonrechter heeft de vordering van Direct Pay gedeeltelijk toegewezen. De rechter oordeelde dat Direct Pay onvoldoende bewijs had geleverd voor de cessie van de vordering van T-Mobile en dat de consument niet voldoende had aangetoond dat zij niet betrokken was bij de overeenkomst. De rechter concludeerde dat de consument in gebreke was gebleven met de betaling, maar dat Direct Pay niet had aangetoond dat er sprake was van betalingsverzuim vóór de datum van de dagvaarding. De rechter heeft de consument veroordeeld tot betaling van € 844,58, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 753,51. Het vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

De zaak benadrukt de complexiteit van identiteitsfraude in het kader van consumentenovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6335674 CV EXPL 17-7192
Vonnis van de kantonrechter van 10 januari 2018 (bij vervroeging)
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRECT PAY SERVICES B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te (2993 LD) Barendrecht aan Oslo 9
verder aan te duiden als “Direct Pay”
geopposeerde / oorspronkelijk eisende partij
gemachtigde een ongenoemd gelaten persoon ten kantore van “WebCasso B.V.” (“Web
Casso”) te Barendrecht aan Oslo 15
tegen
[opposerende, oorspronkelijk gedaagde]
wonend te [woonplaats 1] aan de [adres 1]
verder aan te duiden als “ [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ”
opposerende / oorspronkelijk gedaagde partij
gemachtigde mr. P.M.H. Cruts, advocaat te [woonplaats 1] (toevoeging 1IA8771)

1.De procedure

Direct Pay heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] bij dagvaarding van 19 juni 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee waren enige ongeordende / ongenummerde en in het exploot niet concreet besproken producties betekend.
[opposerende, oorspronkelijk gedaagde] is op de rolzitting van 19 juli 2017 waar de zaak aangebracht is, niet verschenen zodat tegen haar verstek verleend is.
Bij vonnis van kantonrechter Maastricht d.d. 2 augustus 2017 onder zaaknummer 6156614 CV EXPL 17-5766 is [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] tot betaling van een bedrag in hoofdsom plus rente alsmede tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
Bij dagvaardingsexploot d.d. 15 september 2017 (inclusief vijf aan het exploot gehechte producties) heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] verzet ingesteld en op vernietiging van het veroordelend vonnis aangedrongen.
Vervolgens heeft Direct Pay op 1 november 2017 bij antwoord in oppositie haar oorspronkelijke vordering gehandhaafd onder verwijzing naar vier - deels meervoudige - producties. Hoewel niet te bepalen is welke natuurlijke persoon dit processtuk van een handtekening voorzag, is deze met art. 83 Rv op gespannen voet staande conclusie door de rolrechter geaccepteerd en aan Direct Pay toegerekend.
Ter afsluiting van het schriftelijk voortgezette debat heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] op 29 november 2017 van repliek in oppositie gediend.
Op de rol van 6 december 2017 is vonnis bepaald, zodat vandaag - bij vervroeging - uitspraak gedaan kan worden.

2.Het geschil

de vordering van Direct Pay
2.1
Direct Pay vorderdeveroordeling van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 997,32, met wettelijke rente over de totale som (hoofdsom, vervallen rente en incassokosten) vanaf 19 juni 2017 (datum dagvaarding) tot de datum van voldoening. Tot het in totaal gevorderde bedrag rekent Direct Pay naast een hoofdsom van € 844,58 bedragen van € 26,05 aan vervallen geachte rente en € 126,59 aan vergoeding van incassokosten. Ten slotte vroeg en vraagt zij veroordeling van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] tot betaling van de te liquideren proceskosten zonder btw (Direct Pay zegt die laatste stelpost te kunnen verrekenen).
2.2
Direct Pay duidde zichzelf in de aanhef van het exploot aan als ‘rechtsopvolger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T-Mobile Netherlands B.V.’ te [plaats] (verder aan te duiden als ‘T-Mobile’). Zij legde aan de vordering ten grondslag dat zij door cessie zijdens T-Mobile eigenaar is van een vordering uit twee summier beschreven overeenkomsten van ongenoemde datum voor een abonnement op de levering van (mobiele) telecommunicatiediensten en voor een mobiel toestel. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] is volgens Direct Pay in de hoedanigheid van consument op enig moment met T-Mobile deze overeenkomsten voor een periode van 24 maanden aangegaan onder de werking van algemene voorwaarden T-Mobile ‘abonnee consument’ en/of de specifieke ‘toestelvoorwaarden’ in de zin van twee aan het exploot gehechte producties (vier respectievelijk twee gefotokopieerde pagina’s van een setje dat als datum van gelding ‘vanaf 13 juni 2014’ respectievelijk ‘vanaf 6 mei 2015’ vermeldt). Behoudens schriftelijke opzegging met inachtneming van een termijn van een maand wordt een abonnement als het onderhavige na afloop van de ‘initiële contractduur’ stilzwijgend voortgezet. De tijdens de looptijd maandelijks aan de afnemer in rekening te brengen kosten bestaan uit een vast bedrag voor het abonnement en een variabel bedrag voor ‘eventuele aanvullende diensten (
gebruikskosten)’. De actuele vordering van Direct Pay als cessionaris is gebaseerd op vijf volgens T-Mobile openstaande facturen uit het tweede halfjaar van 2015 tot een totaalbedrag van
€ 844,58, met inbegrip van een op de slotfactuur toegepaste creditering in verband met anticipatie op het rechterlijke matigingsrecht ten aanzien van een schadevergoeding in geval van ontbinding van een duurovereenkomst (in dit geval het abonnement). Conform de ‘toestelvoorwaarden’ heeft T-Mobile na ontbinding van de abonnementsovereenkomst per 3 december 2015 de resterende termijnen van de toestelvergoeding direct en volledig opeisbaar verklaard. Voor zover de kantonrechter niet meegaat in de redenering van contractueel bedongen opeising, claimt Direct Pay ‘de resterende toestelprijs’ op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] . Volgens Direct Pay weigert [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] de facturen te betalen, terwijl zij op basis van de Algemene Voorwaarden van T-Mobile ‘na verloop van de betalingstermijn’ bij nalatigheid in de betaling zonder nadere ingebrekestelling in verzuim geraakte. Daarom heeft T-Mobile met een beroep op de voorwaarden de gebruiksovereenkomst met ingang van 3 december 2015 ontbonden en de resterende abonnementsbedragen bij wijze van schadevergoeding via een eindfactuur in rekening gebracht. Direct Pay zegt evenwel na de cessie en in het kader van het instellen van deze vordering de aanspraak op schadevergoeding te matigen conform de geldende norm bij ambtshalve rechterlijke toetsing. Zij suggereert in de exploottekst dat die matiging correspondeert met een bedrag van € 89,58 en dat het daarbij gaat om 50% exclusief btw onder aftrek van de post btw.
Direct Pay beweert verder [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] een ‘zogenaamde 14-dagen brief’ (bedoeld zal zijn: zogenoemde veertiendagenbrief) ‘gestuurd’ te hebben en haar daarna ‘nogmaals om betaling verzocht en de incassokosten in rekening gebracht’ te hebben. Zij volstaat in dit onderdeel van het exploot ook weer met verwijzing naar ongenummerde producties zonder duidelijk te maken om welk stuk het gaat en welke betekenis daar aan toekomt. Wel claimt zij deswege een incassokostenvergoeding ten belope van
€ 126,69naast een rentebedrag van
€ 26,05over een tijdvak dat Direct Pay laat ingaan op de verder niet geadstrueerde noch geconcretiseerde ‘verzuimdatum’ en laat lopen tot of tot en met de datum van dagvaarding.
2.3
In voortgezet debat heeft Direct Payhaar in eerste instantie (veel te) algemeen gehouden betoog enigermate geconcretiseerd en voor het overige volhard bij haar inleidende stellingen. Zij heeft haar vordering ondanks een bij verstekvonnis gegeven terechtwijzing over het vorderen van rente over rente ten volle gehandhaafd. Direct Pay verwerpt de argumentatie van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ten aanzien van het aangaan van de overeenkomst(en) die Direct Pay nu op de datum 13 augustus 2015 situeert. Bij gelegenheid van die transactie in de ‘T-Mobile winkel’ heeft de klant zich moeten legitimeren met een bankpas en identiteitsbewijs en deze identiteit moeten bevestigen door een bedragje te pinnen. Er was geen sprake van contactloos pinnen en Direct Pay acht het onwaarschijnlijk dat een onbekende derde naast de bankpas en de legitimatie op naam van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] beschikte over haar pincode, althans niet zonder medeweten van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] zelf. Daarbij komt dat in de winkel op identiteit gecontroleerd wordt. Ook acht Direct Pay het vreemd dat de partner van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] in februari 2017 een kopie van een proces-verbaal van vermissing inzond, maar op nader gestelde vragen er vier maanden lang het zwijgen toe deed. Het bevreemdt haar verder dat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] op 26 juni 2017 reageerde op betekening van het dagvaardingsexploot door middel van het bij het aangaan van het contract gebruikte account [accountnaam] @hotmail.com, maar vervolgens ter zitting van 19 juli 2017 geen verweer leverde noch om uitstel verzocht (maar verstek liet gaan).
2.4
Zowel bij exploot als in haar repliek heeft Direct Pay volstaan met een uiterst globaal bewijsaanbod, zowel naar onderwerp als naar de te hanteren middelen (‘Eiseres biedt aan om al haar stellingen (….) te bewijzen door alle middelen rechtens’).
het verweer van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] in verzet tegen het vonnis van 2 augustus 2017
2.5
Voor het eerst via een brief van 13 februari 2017 (prod.3 bij verzetsexploot d.d. 15 september 2017) zegt [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] kennis te hebben gekregen van het bestaan van een vordering van T-Mobile / Direct Pay. Tot dan toe leefde zij in de veronderstelling dat het verlies van haar ‘identiteitspapieren’ op 18 augustus 2015 (zie proces-verbaal aangifte politie Parkstad-Limburg van die datum, prod.2) en de ‘directe blokkade’ van haar eveneens ‘kwijtgeraakte en/of gestolen’ bankpas geen andere schadelijke gevolgen gehad hadden dan de kosten van vervanging. Navraag leerde dat Direct Pay / WebCasso in navolging van T-Mobile zich op het standpunt stelde dat zij (althans iemand op haar naam) in augustus 2015 een telefoonabonnement aangegaan was. Die persoon wordt door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] aangemerkt als ‘een voor haar onbekende derde’, die kennelijk (gelet op de adressering van facturen en aanmaningen) gebruik gemaakt heeft van een of meer adressen waar [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ‘nooit gewoond’ heeft (vergelijk uittreksel basisregistratie personen, prod.4). Tevergeefs heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (althans ‘haar man’ die [naam echtgenoot] blijkt te heten) eerst telefonisch en vervolgens (na het uitbrengen van de dagvaarding d.d. 19 juni 2017) in e-mailverkeer met WebCasso getracht Direct Pay er van te overtuigen dat hier sprake geweest moet zijn van ‘identiteitsfraude’ en dat zij niets van doen had met de bewuste overeenkomst(en). Na haar vakantie bleek dat een door WebCasso toegezegd nader onderzoek er niet toe geleid had dat de procedure bij de kantonrechter opgeschort was en dat bij verstek vonnis gewezen was. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] is van oordeel dat Direct Pay de rechter over het verweer had moeten informeren en door dit na te laten de rechtbank ‘valselijk ingelicht’ heeft door te verzwijgen dat zij wel degelijk op de hoogte was ‘van het feit dat [naam echtgenoot] (???) de onderliggende overeenkomst niet heeft gesloten’. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat tussen haar en T-Mobile nooit een overeenkomst gesloten is en dat de overeenkomst waarop Direct Pay zich baseert, aangegaan is door een ‘onbekende derde, die valselijk gebruik heeft gemaakt van de verloren of gestolen papieren van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ’. De handtekening onder de overeenkomst is niet de hare en T-Mobile had zowel beter moeten controleren op identiteit als moeten ontdekken dat de gebruikte bankpas ‘direct geblokkeerd’ was. Door zulke handelingen had T-Mobile haar schade kunnen en moeten (vergewisplicht) beperken. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] vraagt haar te ontheffen van de bij verstekvonnis uitgesproken veroordeling, algehele ontzegging van de vordering aan Direct Pay en verwijzing van Direct Pay in de kosten van zowel de verstek- als de verzetsprocedure, de laatstbedoelde kosten nog te vermeerderen met rente indien deze niet binnen veertien dagen vergoed mochten worden.
2.6
In voortgezet debat (repliek in oppositie) heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] de nadere stellingen van Direct Pay weersproken. Zij beweert nu dat zij ‘haar beurs met hele hebben en houden (is) kwijtgeraakt (met zekerheid gestolen)’. Dat zij zich bij de aangifte d.d. 18 augustus 2015 beperkte tot het noemen van haar ID-kaart als ‘vermist’, is volgens haar te verklaren omdat zij vernomen had dat zij slechts in aanmerking kon komen voor verstrekking van een nieuw identiteitsbewijs als zij over een proces-verbaal van vermissing beschikte. Zij houdt echter vol dat zij ‘wel degelijk’ ook haar bankpas kwijt was en die daarom heeft ‘geblokkeerd’. Dit laatste zou moeten blijken uit het feit dat zij ‘kort daarop’ (2 september 2015 volgens een aan de nadere conclusie van 29 november 2017 als prod.6 gehechte fotokopie) haar JongerenRekening [rekeningnummer] heeft laten beëindigen. Verder moet het volgens [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] zo zijn dat haar pincode via ‘skimming’ of ‘meekijken’ achterhaald is, terwijl het ook niet zo moeilijk geacht moet worden om een e-mailadres als dat van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] te ontdekken. Het feit dat T-Mobile er niet in geslaagd is al bij de eerste factuur de vordering via automatische incasso of andere betaling te innen, had haar alert moeten maken (‘dat er iets niet klopte’). Bovendien heeft T-Mobile al die tijd nooit gebruik gemaakt van het haar kennelijk wel bekende e-mailadres van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] om berichten door te geven of [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] te attenderen op een openstaande schuld. Ook Direct Pay heeft geen gebruik gemaakt van dit adres. Tot slot wijst [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] er op dat pas na anderhalf jaar een GBA-check plaatsvond, toen al vele facturen onbetaald gebleven waren en er kennelijk nooit op gereageerd was.

3.De beoordeling

Wel of niet gecedeerde vordering
3.1
Direct Pay heeft op gebrekkige wijze onderbouwd dat zij gerechtigd is een vordering die oorspronkelijk in handen van T-Mobile geweest is, jegens [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] uit te oefenen. Omtrent een eventuele akte van cessie is iedere detaillering (naar datum, grondslag, wijze van totstandkoming en inhoud) uitgebleven en er zijn ook geen stukken over ingebracht. Omdat er verder van uitgegaan moet worden dat de brief d.d. 4 februari 2016 waarbij Direct Pay getracht heeft mededeling van cessie aan [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] te doen op een adres in [plaats] , laatstgenoemde hoogstwaarschijnlijk niet bereikt heeft waar dit evident niet haar woonadres blijkt te zijn, is ook dat onderdeel van een voor de vordering van Direct Pay essentiële leveringshandeling uitermate gebrekkig verantwoord. Nu [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] echter van de beweerdelijk plaatsgevonden hebbende cessie geen punt gemaakt heeft, doch een verweer voert dat zich concentreert op de claim van T-Mobile als zodanig, zal de kantonrechter aan de vraag of de cessie rechtsgeldig geacht kan worden, voorbijgaan en Direct Pay als potentieel gerechtigde aanmerken.
De binding van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] aan enigerlei overeenkomst
3.2
De door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] als min of meer vanzelfsprekend in enige door haar genoemde ‘feiten’ gelezen ‘identiteitsfraude’ is minder voor de hand liggend dan zij doet voorkomen. Of het moet een vorm van fraude zijn waarin haar rol niet die van een volledig willoos slachtoffer is. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] was ten tijde van de transactie waarop T-Mobile en Direct Pay zich beroepen, 13 augustus 2015, volgens de GBA-uitdraai die zij zelf verschafte, formeel woonachtig in [woonplaats 2] . Zij veranderde echter zeer kort daarna van adres en liet zich per 1 september 2015 in [woonplaats 3] inschrijven om na een goed kwartaal eerst terug te keren naar [woonplaats 2] en zich per 4 maart 2016 te laten inschrijven in de gemeente [woonplaats 4] . Een opvallend verhuispatroon voor een eerst achttienjarige, later negentienjarige, die op dit moment (als twintigjarige) in [woonplaats 1] woont. Dat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] niet ingeschreven gestaan heeft op het adres [adres 2] in [woonplaats 4] dat door de T-Mobile Shop in [woonplaats 4] genoteerd is op het contractformulier d.d. 13 augustus 2015, vormt geen bewijs dat zij in het geheel niet betrokken was bij de transactie waarvan in dat formulier sprake was. Net zo min levert het feit dat de persoon die het contractformulier tekende, dit deed door het zetten van een handtekening die (naar haar zeggen) niet zou corresponderen met de hare, een doorslaggevende aanwijzing op dat hier door een onbekende gefraudeerd is. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] heeft zelf ter vergelijking geen volgens haar authentieke handtekening in het geding gebracht of het moest de signatuur zijn die onder het proces-verbaal van 18 augustus 2015 staat. Maar juist die handtekening vertoont opvallend veel gelijkenis met de handtekening van 13 augustus 2015: zelfde letteropbouw en lettercombinatie en identieke krabbel door de naam heen. Op zijn minst opmerkelijk is verder dat alle andere gegevens op het formulier kloppen, dat de aanvraagster (vrouw immers) van het abonnement tevens koopster van het bij de transactie betrokken (dure) mobiele toestel het correcte e-mailadres van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] verschafte en de op haar naam staande ID-kaart en bankpas getoond én - voor wat de laatste betreft - daadwerkelijk gebruikt heeft onder toepassing van de juiste pincode.
3.3
En dan is er nog het een en ander dat tegen de lezing pleit die [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] er op na houdt. Als het al zo is dat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] op 6 augustus 2015 om 23:50 uur (het tijdstip dat zij met grote precisie in het verhoor bij de politie noemde) ‘bestolen’ is van ‘haar beurs met haar hele hebben en houden’, waarom wachtte zij dan tot 18 augustus 2015 met het doen van aangifte en waarom beperkte zij zich uitdrukkelijk tot het noemen van de ‘vermissing’ van een ID-kaart? Wellicht mede door de prominent in het proces-verbaal opgenomen verzekering dat ‘met haar medeweten geen strafbare handelingen zijn verricht of strafbare feiten zijn gepleegd of dat zij strafbare feiten heeft doen plegen met haar als vermist opgegeven identiteitsbewijs’, heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] zich ten aanzien van hetgeen in haar visie en ervaring gebeurd is, opvallend op de vlakte gehouden. Zij zei zelfs niet te weten ‘wanneer dit (vermiste) goed voor het laatst in bezit was’. Dat is toch bepaald minder ferm dan de interpretatie die haar gemachtigde ruim twee jaar na dato aan de feiten geeft. En welke rol vervulde (op de achtergrond) ‘de heer [naam echtgenoot] ’, die volgens het verzetsexploot als ‘de man’ van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] aan te merken is? Datzelfde exploot bevat immers de intrigerende zin waarin de gemachtigde van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] Direct Pay verwijt verzwegen te hebben dat zij er wel degelijk van op de hoogte was ‘dat [naam echtgenoot] de onderliggende overeenkomst niet heeft gesloten’. De suggestie dat het [naam echtgenoot] was, is echter in geen enkel processtuk te vinden. Frappant is daarentegen dat deze [naam echtgenoot] zich opwerpt of opwierp als ‘de wettelijk vertegenwoordiger’ van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] , getuige het document dat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] als zesde productie aan haar repliek toegevoegd heeft. Dat stuk bevat de naam en de handtekening van [naam echtgenoot] die namens de rekeninghouder [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] op 2 september 2015 de JongerenRekening omzette in een bankrekening bij ING. Dat het hier ging om een opheffing na een eerdere blokkade van de rekening blijkt uit dit stuk niet. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (haar gemachtigde) heeft verder nagelaten een verklaring van de kant van Rabobank in te brengen dat zo’n blokkade op verzoek van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (en het tijdstip waarop dit gebeurd zou zijn) bevestigt. Klaarblijkelijk is die handeling, als er al geblokkeerd is, nagelaten tot na de transactie van 13 augustus 2015, want bij die gelegenheid is - bij wijze van controle in de belwinkel - voor een bedrag van € 0,01 gepind op de bankpas en met de pincode van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] . En dat zou dan weer kunnen wijzen op directe betrokkenheid van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] bij de handelingen die zij zo hardnekkig blijft betwisten. In elk geval heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] de zeer sterke aanwijzingen die T-Mobile en Direct Pay hebben voor haar volledige aansprakelijkheid ten aanzien van de nakoming van de twee gekoppelde overeenkomsten van 13 augustus 2015 in de verste verte niet ontkracht. Omdat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] slechts in haar eerste processtuk - en dan nog veel te globaal naar onderwerp en middelen - bewijs aangeboden heeft, kan zij niet toegelaten worden tot verdere bewijslevering.
De toewijsbaarheid van (onderdelen van) de hoofdvordering en nevenvorderingen
3.4
De concentratie op het hoofdpunt van geschil heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] kennelijk doen besluiten zich niet te verweren tegen omvang en samenstelling van de hoofdvordering van Direct Pay. De kantonrechter verbindt geen consequenties aan de schending van de waarheidsverplichting door Direct Pay ten aanzien van berichten die haar buiten rechte van de kant van [naam echtgenoot] / [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] bereikt hadden en die zij klaarblijkelijk niet overtuigend achtte. De vordering ten belope van € 844,56 is daarom bij gebreke van betwisting als niet onrechtmatig en evenmin ongegrond ook in verzet toewijsbaar. Dat geldt echter niet voor de beide nevenvorderingen ten aanzien van vervallen rente en vergoeding van kosten van incasso. Dat, wanneer en op welke grond betalingsverzuim aan de kant van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] aanwezig geacht moet worden, heeft Direct Pay immers onvoldoende beargumenteerd en met stukken onderbouwd. De overgelegde facturen stipuleren weliswaar dat bedragen via automatische incasso van de rekening van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] afgeschreven zouden worden, maar vermelden zelf geen fatale betalingsdatum of vervaltermijn. Omdat Direct Pay nalaat uitdrukkelijk beroep te doen op een beding in de relatie T-Mobile / [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] dat voorziet in verzuim op de voet van art. 6:83 aanhef en sub a. BW, kan daar niet van uitgegaan worden. Bij gebreke van zulk verzuim van rechtswege had Direct Pay dus gemotiveerd moeten stellen dat, hoe en wanneer [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] in gebreke gesteld is (art. 6:82 BW) om langs die weg op een bepaalde datum betalingsverzuim te bewerkstelligen. Er zijn in haar wijze van zien facturen ‘verzonden’ (die niet betaald zijn), er zijn brieven ‘gestuurd’ en er is van alles ondernomen, maar dat dit alles (de ingrijpende stappen die gezet zijn) op concreet betalingsverzuim van de debiteur berustte, heeft Direct Pay opvallenderwijs nagelaten aannemelijk te maken. Deze nalatigheid maakt dat een slechts op zulk verzuim te stoelen vordering tot vergoeding van buiten rechte vervallen wettelijke rente en/of incassokosten niet gehonoreerd kan worden. Bijkomende omstandigheid (maar niet van minder belang) is dat Direct Pay ook nergens stelt dat bepaalde op een te bewerkstelligen rechtseffect gerichte brieven door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ontvangen zijn, waar art. 3:37 lid 3 BW die ontvangst en niet de verzending als voorwaarde stipuleert. De onjuiste adressering van facturen en (incasso)brieven die niet zonder meer aan [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] toegeschreven kan worden, maakt het tot een vrijwel zekerheid dat geen van de in 2015 aan [adres 2] [woonplaats 4] dan wel aan [adres 3] [plaats] (hoe kwam T-Mobile overigens aan dit adres; speelde [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] zelf dan wel een derde bij deze wijziging een actieve rol?) gestuurde facturen de bestemming bereikt heeft. T-Mobile had dit kunnen voorkomen door - zoals [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] benadrukt heeft - het haar bekende e-mailadres te gebruiken voor de communicatie met de debiteur. Hetzelfde kan opgemerkt en geoordeeld worden ten aanzien van de in 2016 door Direct Pay verzonden brieven (inclusief de eerder aangeroerde brief van 4 februari 2016 die de mededeling van een gerealiseerde cessie bevatte). De aan het toenmalige adres van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] in [woonplaats 4] gerichte brief van deurwaarderskantoor Van den Bergh & Partners met dagtekening 13 februari 2017 is te zien als de eerste juist geadresseerde en wel door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ontvangen incassobrief. Deze brief voldoet echter niet aan de eisen die art. 6:96 lid 6 BW stelt aan een veertiendagenbrief die een titel zou kunnen opleveren voor een aanspraak op vergoeding van incassokosten. Conclusie van deze rechtsoverweging is dat Direct Pay eerst door het instellen van een vordering in rechte betalingsverzuim aan de zijde van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] bewerkstelligd heeft en wel per 19 juli 2017 (de datum waartegen zij opgeroepen is) en dus geen recht heeft op vergoeding van tot en met 19 juli 2017 vervallen rente en incassokosten. In zoverre leent het verstekvonnis zich voor correctie, zodat een nieuwe beslissing daarvoor in de plaats gesteld wordt.
De proceskosten
3.5
Als merendeels in het ongelijk te stellen partij dient [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] verwezen te worden in de proceskosten zowel bij verstek als in verzet. Aan de zijde van Direct Pay worden die kosten tezamen begroot op € 753,51:
- exploot van dagvaarding 19 juni 2017 € 83,51
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde € 200,00 (2 x € 100,00).

4.De beslissing

De kantonrechter komt, onder terzijdestelling van het op 2 augustus 2017 bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 6156614 CV EXPL 17-5766, tot het volgende oordeel:
- De vordering van Direct Pay wordt ten dele toegewezen.
- [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] wordt veroordeeld om aan Direct Pay tegen bewijs van kwijting € 844,58 te betalen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 juli 2017 tot de datum van volledige voldoening.
- [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] wordt verder veroordeeld tot betaling van de totale proceskosten (verstek én verzet), hetgeen betekent dat zij aan Direct Pay een bedrag van € 753,51 dient te vergoeden.
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS