ECLI:NL:RBLIM:2018:1416

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
6456391 cv expl 17-8742
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van provisie na vernietiging van een verkooporder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een (ex-)werknemer en haar werkgever, SIJBEN WOONCENTER B.V. De werknemer vorderde terugbetaling van een provisie die zij had ontvangen voor de verkoop van een keuken, nadat deze verkooporder was vernietigd. De werknemer was in dienst bij de gedaagde partij en had op basis van de arbeidsovereenkomst recht op provisie over de omzet. De kantonrechter oordeelde dat de provisie niet verschuldigd was, omdat de order was vernietigd en er dus geen omzet was gerealiseerd. De kantonrechter benadrukte dat de werknemer niet kon terugvallen op een toezegging van de werkgever over het recht op provisie, omdat deze niet kon worden vastgesteld. Daarnaast werden ook vorderingen met betrekking tot verlofuren en vakantie-uren afgewezen, omdat de werknemer niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6456391 \ CV EXPL 17-8742
Vonnis van de kantonrechter van 14 februari 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.T.G.M. Heijnen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SIJBEN WOONCENTER B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de comparitie van 11 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is op 1 januari 2015 in dienst getreden bij gedaagde partij. Eisende partij vervulde laatstelijk voor 25 uur per week de functie van verkoopster keukens tegen een loon van € 1.712,75 bruto per maand, exclusief provisie en toeslagen.
2.2.
Partijen hebben de berekening van de provisie geregeld in de “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst”, d.d. 21 mei 2015.
2.3.
In oktober 2016 heeft eisende partij een provisie ter hoogte van € 1.212,52 ontvangen. Dit naar aanleiding van een verkochte keuken in september 2016, ordernummer 51954. Deze order is vernietigd.
2.4.
Op 31 januari 2017 heeft eisende partij haar dienstverband met gedaagde partij opgezegd. Met inachtneming van de opzegtermijn, is de arbeidsovereenkomst geëindigd per 1 maart 2017.
2.5.
Na einde dienstverband heeft gedaagde partij eind februari 2017 afgerekend. Op de eindafrekening wordt een bedrag van € 1.212,52 bruto aan provisie verrekend, met de toelichting “negatief provisiebedrag betreft verrekening provisie order 51954 [A] ”.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert
tot betaling aan eisende partij van de onterecht verrekende provisie over order 51954 een bedrag van € 1.212,52 bruto;
tot betaling aan eisende partij van de op 1 maart 2017 nog resterende, opgebouwde doch niet genoten verlofuren van € 277,47 bruto;
tot betaling aan eisende partij van de bij de eindafrekening onterecht verrekende vakantie-uren ad € 160,12 bruto;
tot verstrekking aan eisende partij van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie, waarin het bedrag en betaling van sub a tot en met c is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, voor elke dag na betekening van het vonnis dat gedaagde partij niet voldoet aan het vonnis;
tot betaling aan eisende partij van de buitengerechtelijke kosten ad € 245,98;
tot betaling aan eisende partij van de wettelijke verhoging over het sub a tot en met c gevorderde tot een maximum van 50% van het in sub a tot en met c gevorderde of een door de kantonrechte in goede justitie te bepalen bedrag;
tot betaling aan eisende partij van de wettelijke rente over het sub a tot en met c gevorderde telkens vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin gedaagde het salaris niet volledig heeft voldaan;
in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten voor de gemachtigde;
nakosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald, gedaagde partij daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij vordert (alsnog) uitbetaling van de (ten onrechte verrekende) provisie ten aanzien van order 51954. Daarnaast vordert zij uitbetaling van verlofuren en ten onrechte verrekende vakantie-uren.
4.2.
Gedaagde partij stelt zich op het standpunt dat nu order 51954 is vernietigd, zij geen provisie verschuldigd is aan eisende partij. Ten aanzien van de gevorderde uitbetaling van verlof- en vakantie-uren, stelt gedaagde partij dat alles waarop eisende partij recht heeft aan haar is uitgekeerd, hetgeen afgeleid kan worden uit de salarisstrook.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Provisie
4.3.1.
Eisende partij heeft in september 2016 een keuken verkocht aan de heer [A] . Spoedig na deze verkoop werd duidelijk dat er iets niet helemaal klopte en dat deze koop wel eens ongedaan dan wel geannuleerd zou worden.
Conform artikel 7 van de “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” wordt de provisie maandelijks in de maand na de verkoop aan eisende partij uitgekeerd. Dit gebeurde in de praktijk ook en hierover zijn partijen het eens.
Artikel 8 van de “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” bepaalt dat de maandelijkse provisieaanspraken in beginsel een voorschot betreffen dat jaarlijks of bij uitdiensttreding wordt vastgesteld en eventueel verrekend. Ter zitting heeft gedaagde partij verklaard dat deze aanvulling niet meer helemaal actueel is, nu de verrekeningen inmiddels, door de automatisering, maandelijks geschieden. Eisende partij stelt te dien aanzien dat zij hiervan niet op de hoogte is nu zij niet eerder met een verrekening te maken heeft gehad en zij bovendien de salarisstrookjes nooit heeft begrepen.
4.3.2.
Dit laatste maakt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet, dat het door gedaagde partij te dien aanzien gestelde onjuist is. Als onweersproken staat vast dat de “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” reeds enkele jaren geleden is opgesteld toen de provisies nog handmatig werden berekend. Inmiddels gebeurt deze berekening niet meer handmatig, zodat het naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk is dat de provisie ook maandelijks kan worden afgerekend. Bovendien acht de kantonrechter het op de weg van eisende partij liggen om zich, bij onduidelijkheid in de salarisstroken, tot gedaagde partij te wenden en aldaar om uitleg te vragen.
In het onderhavige geval is de provisie over de order van [A] in oktober, zoals gebruikelijk in de maand volgend op die van de verkoop, uitbetaald. Vast staat dat toen nog niet 100% zeker was dat de order geen doorgang zou hebben of hoe de order geen doorgang zou hebben (vernieting/annulering). Gesteld noch gebleken is dat provisies wel eens ‘vastgehouden’ werden in afwachting van de doorgang van een order, zodat dat ook thans niet van gedaagde partij behoefde te worden verwacht.
Vervolgens ontvangt gedaagde partij, onweersproken, eerst in januari 2017 een schriftelijke bevestiging dat de koop vernietigd dient te worden wegens een geestelijke stoornis aan de zijde van [A] , waarna zij de order uit het systeem haalt. Uitgaande van een verrekening van de provisie een maand achteraf, verrekent gedaagde partij de provisie dan ook terecht in februari 2017. Dat dit samen valt met de eindafrekening acht de kantonrechter een toevalligheid. Niet gebleken is immers van omstandigheden dat dit bij een voortzetting van het dienstverband dan niet ook zou hebben plaatsgevonden.
4.3.3.
Vervolgens beroept eisende partij zich op een toezegging die zijdens gedaagde partij zou zijn gedaan over het recht hebben op provisie. De heer [B] zou hebben gezegd dat eisende partij recht zou houden op provisie ook al wordt de order geannuleerd. Ter zitting heeft de heer [B] een dergelijk toezegging betwist en gesteld dat hij heeft gezegd dat gedaagde partij over het algemeen niet moeilijk doet over de uitbetaling van provisies. Dit laatste heeft naar het oordeel van de kantonrechter een andere betekenis dat een onomstotelijke toezegging over recht op een provisie. Op basis van de thans voorhanden zijnde stukken en verklaringen van partijen kan de toezegging waarop eisende partij haar eis baseert niet worden vastgesteld.
4.3.4.
Verder wordt overwogen dat artikel 6 van de “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” duidelijk is. De werknemer ontvangt provisie op basis van de omzet. Onderhavige order is vernietigd/uit het systeem gehaald en heeft dus geen omzet opgeleverd. Deze order kan daarom ook geen provisie opleveren. De stelling van gedaagde partij dat over een
geannuleerdeorder wel provisie betaald wordt, wordt ook door dit artikel onderbouwd, nu dan wel sprake is van (enige) omzet (annuleringskosten).
4.3.5.
Gelet op het voorgaande dient de vordering van eisende partij ten aanzien van de provisie te worden afgewezen.
Verlofuren
4.3.6.
Uit de stellingen van partijen leidt de kantonrechter af dat dit onderdeel ziet op gewerkte extra uren (overwerk) in december 2016. Eisende partij onderbouwt haar stelling met een afgetekende onkostendeclaratie en gedaagde partij stelt zich op het standpunt dat een onkostendeclaratie niet bedoeld is voor de afwikkeling van overuren, terwijl alles waarop eisende partij recht zou zijn uitbetaald.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de vordering van eisende partij op dit onderdeel niet, ook niet na een toelichting ter terechtzitting, duidelijk geworden. Eisende partij vordert vergoeding van verlofuren, niet zijnde tijd-voor-tijd of vakantie-uren. Daarvan wordt immers onder het kopje vakantie-uren vergoeding gevorderd.
Het is aan een eisende partij om haar vordering en haar stellingen duidelijk te onderbouwen. Eerst dan kan een tegenpartij zich voldoende tegen een vordering weren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eisende partij niet voldaan aan haar stelplicht, zodat ook niet wordt toegekomen aan bewijslevering. Dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen.
Vakantie-uren
4.3.7.
Bij de eindafrekening heeft gedaagde partij verlofuren uitbetaald en vakantie-uren ingehouden. Het verschil bedraagt € 3,64.
Eisende partij stelt na haar opzegging van de arbeidsovereenkomst aan mevrouw [C] nagevraagd te hebben hoeveel uren zij nog had om op te nemen, zodat ze die voor het einde van het dienstverband nog op kon nemen en ook op heeft genomen.
Niet is duidelijk geworden hoe de vraagstelling van eisende partij destijds heeft geluid (soorten uren), maar vast staat dat het opgenomen aantal uren en uitgekeerde aantal uren nagenoeg gelijk is. Ter zitting is gesproken over een negatief aantal van 0,23, die mogelijk correspondeert met eerdergenoemde verschil van € 3,64. 0,23 uur ziet op minder dan 15 minuten. De kantonrechter acht het niet onmogelijk dat een 10 tot 15 minuten meer dan waarop recht bestond zijn opgenomen. In dit uiterst kleine geldelijke belang ziet de kantonrechter aanleiding dit onderdeel af te wijzen.
De stelling van eisende partij dat vakantie-uren enkel mogen worden verrekend met instemming van de werknemer wordt, gelet op het voorgaande, verworpen. Eisende partij heeft naar de nog op te nemen uren gevraagd, deze medegedeeld gekregen en deze opgenomen. Dat gedaagde partij dit op de salarisstrook vertaalt in een uitkering en een inhouding, maakt niet dat zij zonder instemming heeft verrekend.
4.4.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.5.
Eisende partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 50,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 50,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: