ECLI:NL:RBLIM:2018:140

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
6282573 CV EXPL 17-6727
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van artikel 21 Rv door schuldeiser Direct Pay in telecomgeschil met consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Direct Pay Services B.V. en een consument, aangeduid als [opposerende, oorspronkelijk gedaagde]. Direct Pay had de consument bij dagvaarding van 9 mei 2017 in rechte betrokken met een vordering tot betaling van een bedrag van € 175,80, inclusief rente en incassokosten, voortvloeiend uit een vermeende overeenkomst voor mobiele telecommunicatiediensten. De consument was niet verschenen op de rolzitting van 31 mei 2017, waardoor verstek werd verleend. Bij vonnis van 14 juni 2017 werd de consument veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. De consument heeft echter verzet ingesteld tegen dit vonnis, stellende dat zij nooit een overeenkomst met Direct Pay of T-Mobile had gesloten.

Tijdens de procedure in verzet heeft Direct Pay haar vordering niet langer gehandhaafd, wat leidde tot de conclusie dat er geen rechtsgeldige overeenkomst bestond. De kantonrechter oordeelde dat Direct Pay in strijd had gehandeld met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door relevante feiten niet volledig en waarheidsgetrouw aan te dragen. De rechter heeft vastgesteld dat de consument nooit de intentie had om een overeenkomst aan te gaan en dat de door Direct Pay ingediende stukken niet voldoende bewijs boden voor de vordering.

De kantonrechter heeft de vordering van Direct Pay afgewezen en deze veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de consument, die zijn begroot op € 300,00. Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie en waarheidsgetrouwe informatie in juridische procedures, vooral in gevallen van consumentenbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6282573 CV EXPL 17-6727
Vonnis van de kantonrechter van 10 januari 2018 (bij vervroeging)
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRECT PAY SERVICES B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te (2993 LD) Barendrecht aan Oslo 9
verder aan te duiden als “Direct Pay”
geopposeerde / oorspronkelijk eisende partij
gemachtigde een ongenoemd gelaten persoon ten kantore van “WebCasso B.V.” (“Web
Casso”) te Barendrecht aan Oslo 15
tegen
[opposerende, oorspronkelijk gedaagde]
wonend te [woonplaats] aan de [adres]
verder aan te duiden als “ [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ”
opposerende / oorspronkelijk gedaagde partij
gemachtigde [naam gemachtigde] (haar echtgenoot)

1.De procedure

Direct Pay heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] bij dagvaarding van 9 mei 2017 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee waren enige ongeordende / ongenummerde en in het exploot niet concreet besproken producties betekend.
[opposerende, oorspronkelijk gedaagde] is op de rolzitting van 31 mei 2017 waar de zaak aangebracht is, niet verschenen zodat tegen haar verstek verleend is.
Bij vonnis van kantonrechter Maastricht d.d. 14 juni 2017 onder zaaknummer 6012386 CV EXPL 17-4412 is [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] tot betaling van een bedrag in hoofdsom plus rente alsmede tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
Bij dagvaardingsexploot d.d. 5 juli 2017 (inclusief elf aan het exploot gehechte ‘bijlagen’ of producties) heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] verzet ingesteld en op vernietiging van het veroordelend vonnis aangedrongen.
Vervolgens heeft Direct Pay - na herhaald uitstel - op 8 november 2017 bij antwoord in oppositie aangekondigd haar oorspronkelijke vordering niet te willen handhaven en daarom in overleg te willen treden met [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] / [naam gemachtigde] over een minnelijke oplossing.
Ter rolzitting van 6 december 2017 heeft de gemachtigde van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] om vonnis gevraagd en aangedrongen op een ‘reële proceskostenvergoeding, te begroten op EUR 750,00’.
Op de rol van 6 december 2017 is vonnis bepaald, zodat vandaag - bij vervroeging - uitspraak gedaan kan worden.

2.Het geschil

de vordering van Direct Pay
2.1
Direct Pay vorderdebij inleidend exploot d.d. 9 mei 2017 naast een verklaring van recht de veroordeling van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een totaalbedrag van € 175,80, met de wettelijke rente over de totale som (hoofdsom, vervallen rente en incassokosten) vanaf de datum van dagvaarding tot de datum van voldoening. Tot het in totaal gevorderde bedrag rekende Direct Pay naast een hoofdsom van € 124,83 bedragen van € 10,97 aan vervallen contractuele rente en € 40,00 aan vergoeding van incassokosten. Ten slotte vroeg zij veroordeling van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] tot betaling van de te liquideren proceskosten zonder btw (Direct Pay zegt die laatste stelpost te kunnen verrekenen).
2.2
Direct Pay duidde zichzelf in de aanhef van het exploot aan als ‘rechtsopvolger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T-Mobile Netherlands B.V.
h.o.d.n. Simpel’ te Den Haag (verder aan te duiden als ‘T-Mobile’ of ‘Simpel’). Zij legde aan de vordering ten grondslag dat zij door cessie zijdens T-Mobile eigenaar is van een vordering uit een overeenkomst van 6 januari 2014 voor een abonnement op de levering van (mobiele) telecommunicatiediensten. [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] was volgens Direct Pay in de hoedanigheid van consument via de website van T-Mobile / Simpel deze overeenkomst voor een periode van 24 maanden aangegaan onder de werking van algemene voorwaarden zoals deze in kopie aan het exploot toegevoegd waren. Behoudens schriftelijke opzegging met inachtneming van een termijn van een maand wordt een abonnement als het onderhavige na afloop van de overeengekomen abonnementsperiode van 24 maanden stilzwijgend voortgezet. De tijdens de looptijd aan de afnemer in rekening te brengen kosten bestaan uit een vast bedrag voor het abonnement en een bedrag aan verbruikskosten. De ingestelde vordering van Direct Pay als cessionaris was gebaseerd op zes volgens T-Mobile openstaande facturen uit 2013 en 2014 alsmede een in 2015 op de slotfactuur toegepaste creditering in verband met anticipatie op het rechterlijke matigingsrecht ten aanzien van een schadevergoeding wegens voortijdige ontbinding van de duurovereenkomst (in dit geval het abonnement) per 28 mei 2014 wegens een aanhoudende betalingsachterstand. Volgens Direct Pay weigert [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] de facturen te betalen en is zij - bij gebreke van een door T-Mobile zelf per factuur bepaalde termijn van betaling - zonder nadere ingebrekestelling in verzuim geraakt omdat ‘de wettelijke betaaltermijn van dertig dagen heeft te gelden’ (mogelijk is hier gedoeld op art. 6:119a BW, doch gesteld noch gebleken is dat het hier zou gaan om een handelsovereenkomst in de zin van dat wetsartikel). Daarom maakte Direct Pay met een beroep op de door T-Mobile bedongen algemene voorwaarden aanspraak op de contractuele rente naar 1% per maand over de achterstallige hoofdsom en op vergoeding van buitengerechtelijke kosten wegens noodzakelijk gebleken incassowerkzaamheden. Het ging daarbij ten tijde van dagvaarding om bedragen van € 10,97 aan vervallen rente en om een minimumbedrag van € 40,00 aan incasskosten. De bij wijze van schadevergoeding via een eindfactuur in rekening gebrachte ‘afkoopsom’ van het abonnement zegt Direct Pay na de cessie en in het kader van het instellen van deze vordering gematigd te hebben conform de geldende norm bij ambtshalve rechterlijke toetsing. Zij suggereerde in de exploottekst dat die matiging correspondeert met een bedrag van € 93,88 en dat het daarbij gaat om 50% exclusief btw. Berekeningen van de posten rente en ‘matiging’ zijn niet bijgevoegd.
Direct Pay beweerde verder [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] een zogenoemde veertiendagenbrief te hebben doen toekomen en verwees daarvoor zonder concrete aanduiding van een specifieke brief naar een reeks aan het exploot toegevoegde producties.
2.3
Het exploot vermeldde weliswaar een door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (als mannelijk persoon aangeduid) buiten rechte gevoerd verweer van betwisting van enige abonnmentsrelatie met T-Mobile / Simpel, maar vervolgde met de in dit verband onbegrijpelijke zinsnede “Nu eiseres niet bekend is met enig verweer van gedaagde kan zij ook geen verweer weerleggen”. Ook is nagelaten ter zake van dit wel degelijk bij T-Mobile én Direct Pay bekende althans bekend te veronderstellen verweer (wel gevoerde) correspondentie in het geding te brengen.
2.4
In voortgezet debat heeft Direct Payin zekere zin het boetekleed aangetrokken door het in verzet naar voren gebrachte verweer van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (nu wel) als voldoende overtuigend te beschouwen. Zij getuigt daarvan door op te merken dat zij uit de argumentatie van partij [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (door Direct Pay steeds toegeschreven aan gemachtigde [naam gemachtigde] ) afleidt dat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] nooit beoogd heeft een overeenkomst te sluiten en er door retournering van de simkaart binnen de wettelijke termijn van veertien dagen ook blijk van gegeven heeft nooit gebruik te hebben gemaakt / te hebben kunnen maken van ‘de diensten van Simpel.nl’. Direct Pay komt op basis van deze vaststelling tot het besluit ‘om de onderhavige procedure niet voort te zetten’. Zij concludeert dan ook tot het niet handhaven van haar vordering. Gemachtigde WebCasso zegt ‘gepoogd (te hebben) om in contact te treden met de gemachtigde van [naam gemachtigde] om te overleggen over een minnelijke oplossing voor de proceskosten’. Ten tijde van het antwoord in oppositie was die poging nog niet geslaagd, maar het initiatief zou - via een brief - bij [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] gelegd worden (met het verzoek aan haar / aan [naam gemachtigde] om ‘contact op te nemen’. De uitkomst van overleg zou aan de rechtbank medegedeeld worden.
het verweer van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] in verzet tegen het vonnis van 14 juni 2017
2.5
[opposerende, oorspronkelijk gedaagde]erkent in december 2013 de website van Simpel.nl bezocht te hebben ter bestudering van de abonnementsvoorwaarden voor gebruik van mobiele telefonie. In plaats van volledig inzicht kreeg [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] echter in het te doorlopen schema een betalingsverzoek voorgeschoteld, waarop zij besloot af te haken (na ook nog de helpdesk van Simpel.nl om raad gevraagd te hebben). De gang van zaken was voor [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] aanleiding haar heil elders te zoeken en een abonnement bij een andere provider af te sluiten. Enige wilsuiting tot contracteren met T-Mobile / Simpel valt uit haar handelingen op internet niet af te leiden. Toen zij tegen iedere intentie van haar kant in desondanks twee weken later, op 8 januari 2014, van Simpel een simkaart toegstuurd kreeg, heeft zij deze niet geactiveerd en per aangetekend verzonden brief van 11 januari 2014 geretourneerd. In correspondentie met Simpel, Direct Pay en/of WebCasso is de ontvangst van die brief bevestigd. Een in weerwil van het ontbreken van een betalingsopdracht verrichte (‘niet legale’) afschrijving van € 28,00 van de bankrekening van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] d.d. 28 januari 2014 is na enig gedoe ongedaan gemaakt. Het heeft er volgens [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ook nog eens de schijn van dat Simpel met de vertraagde toezending van de simkaart trachtte de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen te omzeilen. Direct Pay op haar beurt heeft niet aangetoond dat zij door cessie rechten van Simpel / T-Mobile verkregen heeft (gesteld dat deze onderneming al enig recht uit overeenkomst jegens [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] zou hebben). Dit alles is zowel in 2014/2015 als nadien in uitvoerige correspondentie (per gewone post dan wel per e-mail) onder de aandacht van de wederpartij gebracht. Toen [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] desondanks per brief van 24 april 2017 (!) door WebCasso in kennis gesteld werd van een ‘aan u betekende dagvaarding’ voor de zitting van 31 mei 2017, heeft zij (onder de naam [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ) per brief d.d. 12 mei 2017 om een uitstel van vier weken voor antwoord verzocht. Deze brief is door de griffie van de rechtbank op 1 juni 2017 geretourneerd met de mededeling dat de daarin genoemde procedure niet ter zitting van 31 mei 2017 aangebracht was. Vervolgens is wel op 14 juni 2017 bij verstek vonnis gewezen. In verzet wenst [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ontheven te worden van de in dat vonnis uitgesproken veroordeling, onder afwijzing alsnog van het door Direct Pay gevorderde en verwijzing van Direct Pay in de kosten van zowel het verzet als die in eerste aanleg.
2.6
In voortgezet debat (repliek in oppositie) heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] met genoegen vastgesteld dat Direct Pay en WebCasso nu eindelijk erkennen dat er geen sprake geweest is van een overeenkomst waaraan zij rechten dachten te kunnen ontlenen, zodat voor (handhaving van) een vordering jegens haar geen grond aanwezig is. Hoewel Direct Pay en haar gemachtigde ruimschoots gelegenheid hadden met [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] tot een vergelijk te komen over te vergoeden kosten, heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] (of haar echtgenoot) dienaangaande niets vernomen. Zij vraagt dan ook om vonnis waarbij zij primair aanspraak maakt op ‘een reële proceskostenvergoeding’ die zij begroot op € 750,00, subsidiair een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan proceskosten. Daarbij geeft zij in overweging, zonder een berekening bij te voegen, dat zij jarenlang ‘lastig gevallen’ (lastiggevallen) is met ‘dreigbrieven’ en deurwaarders, hoewel van meet af aan duidelijk geweest moet zijn dat de schuldeiser geen been had om op te staan. Waar dit mogelijk bij ‘minder weerbare burgers’ zoveel indruk maakt dat aan de druk toegegeven wordt, heeft [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] niet willen zwichten. Dat heeft er toe geleid dat zij ‘de nodige kosten’ moest maken. Verder acht [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] het in het ‘algemeen belang’ dat in reactie op de proceshouding van Direct Pay en de door deze gehanteerde ‘tactieken’ een fors kostenbedrag vastgesteld wordt dat preventief zou kunnen werken.

3.De beoordeling

Wel of niet gecedeerde vordering en/of binding van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] aan enigerlei overeenkomst
3.1
Als Direct Pay bij antwoord in oppositie zelf al niet besloten had haar vordering niet langer te handhaven, zou de uitkomst van deze procedure in verzet niet anders geweest zijn: op basis van de door de gezamenlijke partijen in één procesronde bijeengebrachte stukken zou in de verste verte niet hebben kunnen blijken van een op enige overeenkomst en vervolgens op een cessie van T-Mobile aan Direct Pay stoelende reële vordering jegens [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] . Dat Direct Pay evident in het inleidende processtuk de in art. 21 Rv verwoorde verplichting tot waarheid en volledigheid van de voor de rechterlijke beslissing relevante aan te dragen feiten geschonden heeft, is onontkoombaar duidelijk geworden uit de helaas eerst in verzet (bij exploot) door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ingebrachte stukken. Direct Pay heeft in een aantal intern tegenstrijdige passages van het exploot d.d. 7 mei 2017, dat wel degelijk ter zitting van de kantonrechter Maastricht op dec rol van 31 mei 2017 aangebracht is, de werkelijkheid verhuld en verdraaid. Haar was immers alleszins bekend (of had dit bij zorgvuldige raadpleging van het van T-Mobile verkregen ‘incasso’dossier kunnen / moeten zijn) dat er van alles mankeerde aan de veronderstelling van een perfecte overeenkomst ter zake van mobiele telefonie. Een ‘overeenkomst’ waaromtrent bij exploot beweerd was dat deze op 6 januari 2014 aangegaan was, maar ten aanzien waarvan iedere indicatie dat op die dag substantiële wilsuitingen van twee partijen in die richting uitgewisseld waren, ontbraken. Enige schriftelijke vastlegging van een kennelijk onderbroken / afgebroken poging tot verkenning van de website van ‘Simpel.nl’ door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] op (volgens haarzelf) 24 december 2013 dan wel (volgens een raadselachtige ‘factuur’ van Simpel) 22 december 2013, maar dus in ieder geval niet 6 januari 2014, die in de optiek van Direct Pay had moeten leiden tot wilsovereenstemming van T-Mobile en [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] , is ver te zoeken. Uit niets blijkt ook dat een (veel te laat en zonder basis in een opdracht van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] ) verzonden simkaart alsnog een overeenkomst bewerkstelligd heeft, zoals er ook geen betaling geweest is waaruit eventueel achteraf een bekrachtiging van een imperfecte deal af te leiden geweest zou zijn. Verder is de vrijwel terstond per aangetekende brief door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] geretourneerde want ongewenst geachte simkaart nooit geactiveerd, zodat ook daar geen bewijs voor het aangaan van een overeenkomst aan ontleend had kunnen worden. En alsof dat alles Direct Pay er nog niet van had moeten overtuigen dat zij ten onrechte aan een van T-Mobile als onderdeel van een pakket gekocht / verkregen incassosdossier rechten dacht te kunnen ontlenen, had raadpleging van de volledige in 2014 /2015 gevoerde correspondentie over de vermeende vordering haar zeker op andere gedachten moeten brengen. Uiteindelijk heeft zij die informatie klaarblijkelijk pas na de verzetsdagvaarding tot zich genomen en dat valt haar kwalijk te nemen. Haar opstelling buiten rechte én in rechte ten opzichte van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] is als onrechtmatig aan te merken omdat zij tegen beter (kunnen / moeten) weten in is blijven volharden in haar ongelijk en daarmee onnodig kosten veroorzaakt heeft. Die te vermijden kosten zullen daarom in volle omvang en niet slechts als te liquideren forfaitaire proceskosten vergoed dienen te worden.
De proceskosten
3.2
De vraag is wel of het door [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] min of meer met de natte vinger aangeduide bedrag van € 750,00 een reële afspiegeling vormt van de voor haar verweer redelijkerwijs noodzakelijk gebleken kosten. De procesbijstand van haar echtgenoot (die haar mogelijk ook buiten rechte met raad en daad bijstond) kan voor wat betreft de daaraan te verbinden kosten niet gelijkgesteld worden met de betaalde assistentie van een juridisch adviseur of advocaat. Een nota of kostenbegroting ter zake van telefoon-, porto- en andere kosten is niet ingebracht, terwijl ook geen schatting gemaakt is van de tijd die de echtgenoten in diverse werkzaamheden geïnvesteerd hebben om hun verweer te vervolmaken.Wel is bekend dat zij de gerechtsdeurwaarder € 106,38 hebben moeten betalen voor het uitbrengen van de dagvaarding in verzet. Dat verzet ingesteld moest worden en dat het op 14 juni 2017 tot een veroordeling bij verstek is gekomen, was een gevolg van het feit dat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] zich onder de naam [naam gemachtigde] en zonder medezending van een exemplaar van het dagvaardingsexploot d.d. 7 mei 2017 tot de griffie van de rechtbank gewend had. Daardoor is niet onderkend dat het ging om de zaak Direct Pay tegen [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] die wel degelijk op de rol van 31 mei 2017 aangebracht was. Bij een beter / informatiever / vollediger bericht (of bij verschijning op de rolzitting) zou haar verzoek om uitstel voor antwoord zonder meer gehonoreerd zijn en had het dagvaarden in verzet vermeden kunnen worden. Desondanks zal de kantonrechter in dit bijzondere geval de extra kosten van dit exploot niet voor rekening van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] doen komen, maar aan Direct Pay toerekenen. Zoals Direct Pay ook verwezen zal worden in de andere kosten van zowel de verstek- als de verzetsprocedure. Eerstens omdat Direct Pay de aanstichter is van dit overbodige processuele schijngevecht, maar in de tweede plaats omdat de verwarring over de naam van [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] veroorzaakt is door Direct Pay, die het nu eens over [naam gemachtigde] dan weer over [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] heeft, doch [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] en niet [naam gemachtigde] gedagvaard heeft.
3.3
De overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden getaxeerd op een bedrag van om en nabij € 200,00, zodat Direct Pay een afgerond bedrag van € 300,00 aan [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] dient te vergoeden. Of een dergelijk bedrag de preventieve functie kan vervullen die [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] er graag aan verbonden zou willen zien, valt te betwijfelen. Maar het door haar primair gevraagde bedrag van € 750,00 kan moeilijk als vergoeding van ‘reële’ kosten aangemerkt worden, nu die realiteit niet aangetoond wordt.
Omdat [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] nalaat uitvoerbaarheid bij voorraad te vragen ten aanzien van dit uitgelokte kostenoordeel, zal deze achterwege (moeten) blijven.

4.De beslissing

De kantonrechter komt, onder terzijdestelling van het op 14 juni 2017 bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 6012386 CV EXPL 17-4412, tot het volgende oordeel:
- De vordering van Direct Pay wordt alsnog in volle omvang afgewezen.
- Direct Pay wordt veroordeeld tot betaling van de totale proceskosten (die bij verstek zo goed als die in verzet), hetgeen betekent dat zij aan [opposerende, oorspronkelijk gedaagde] een bedrag van in totaal € 300,00 aan reëel te achten kosten van verweer dient te vergoeden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS