7.4.De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de ingeroepen rechtsregel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseressen. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit wegens strijd hiermee wordt vernietigd. Gelet hierop ziet de rechtbank af van een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiseressen over de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
8. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog dat de vergunning niet had mogen worden verleend bij gebreke van regionale afstemming. In de “Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg” van april 2016 staat dat grootschalige initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect ter instemming worden voorgelegd aan de regiogemeenten. Het betreft een detailhandelsactiviteit die in afwijking is van het bestemmingsplan en die betrekking heeft op een bruto toevoeging of wijziging van de branchering van 1.000 m² vvo bij een lokaal verzorgend centrum. Daarvan is geen sprake. Ten opzichte van de op grond van het bestemmingsplan toegestane m² vvo, te weten 2.100 m², bedraagt de overschrijding van het op grond van het bestemmingsplan toegestane aantal m² vvo als gevolg van het bouwplan 637 m², hetgeen niet is betwist. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun stelling dat de toename gerelateerd dient te worden aan het feitelijke aantal m² vvo. Voor de toename van het aantal m² vvo is naar het oordeel van de rechtbank bepalend wat toegestaan is op basis van het bestemmingsplan en is niet de feitelijke situatie doorslaggevend. De rechtbank volgt eiseressen in dit verband ook niet in het betoog dat sprake is van een door verweerder gehanteerde ongeoorloofde “salamitactiek” doordat bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2013 in een vergroting van het maximale aantal m² van 970 vvo werd voorzien en nu met deze omgevingsvergunning nog eens 637 m² wordt vergund. Gelet reeds op het tijdsbestek tussen de vaststelling van het bestemmingsplan en verlening van de omgevingsvergunning moet worden geoordeeld dat het om op zichzelf staande ontwikkelingen gaat. Ten slotte is de rechtbank, anders dan eiseressen betogen, van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de regionale afstemmingsplicht op grond van artikel 3.1.1 van het Bro, nu genoemde bepaling betrekking heeft op overleg bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, terwijl het onderhavige geval een omgevingsvergunning betreft.
9. Over het betoog van eiseressen dat de parkeerberekeningen onjuist zijn, overweegt de rechtbank dat parkeernormen de omgeving van een voorziening of ontwikkeling beogen te beschermen tegen overlast als gevolg van onvoldoende parkeervoorzieningen (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1224). De onderhavige parkeernormen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor eiseressen in deze procedure bescherming zoeken, te weten zich te weren tegen concurrentie. Eiseressen hebben dit ter zitting ook erkend. Nu de dichtstbijzijnde vestiging van eiseressen is gelegen op meer dan 1 kilometer van het bouwplan en de supermarkten van eiseressen in andere winkelcentra zijn gevestigd, is niet aannemelijk dat ter plaatse van de supermarkten van eiseressen gevolgen van parkeren door het bouwplan kunnen worden ondervonden. Gelet hierop kan het betoog van eiseressen, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit. De rechtbank ziet dan ook af van een inhoudelijke beoordeling van het betoog over de juistheid van de parkeerberekeningen. 10. Eiseressen betogen voorts dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Zij voeren aan dat het aanwijzingsbesluit van 28 september 2010 van de gemeenteraad onverbindend is wegens strijd met de rechtszekerheid. In dat besluit is bepaald dat een verklaring van geen bedenkingen niet nodig is bij initiatieven die passen binnen het door de gemeenteraad vastgestelde beleid en die politiek en/of maatschappelijk niet als gevoelig moeten worden beschouwd. Eiseressen betogen dat beide voorwaarden die de gemeenteraad stelt op gespannen voet staan met de rechtszekerheid. De zinsnede “het door de gemeenteraad vastgestelde beleid” achten zij te ruim en te algemeen en deze laat volgens hen onder meer ruimte om daaronder niet bekend gemaakt beleid te scharen. De categorie “politiek en/of maatschappelijk niet gevoelige kwesties” laat volgens eiseressen in wezen de vrije hand aan verweerder om de gemeenteraad al dan niet om een verklaring te vragen.
De rechtbank overweegt over het betoog van eiseressen allereerst dat de Afdeling meermaals heeft geoordeeld (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:133) dat artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen vereisten stelt aan de aanwijzing van de gevallen die daarin opgenomen kunnen worden en evenmin een beperking inhoudt wat betreft de categorieën waarvoor de aanwijzing kan gelden. De Afdeling heeft daaraan wel toegevoegd dat dit niet betekent dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of nauwelijks nog onderscheidende betekenis meer valt toe te kennen. Een dergelijke aanwijzing zou niet voldoen aan de daaraan uit een oogpunt van rechtszekerheid te stellen eisen en maakt bovendien de in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor neergelegde hoofdregel zinledig. Over het eerste criterium van het aanwijzingsbesluit, inhoudende dat het initiatief past binnen het door de raad vastgestelde beleid, overweegt de rechtbank dat het bepaalbaar is of een voorgenomen ruimtelijk project in strijd is met het door de raad vastgestelde beleid. Anders dan eiseressen betogen kan het daarbij niet gaan om beleid dat niet kenbaar is. Uit de eis dat het om vastgesteld beleid gaat volgt immers dat dit moet zijn neergelegd in een document waarover de raad een besluit heeft genomen. Over de vraag welk door de raad vastgesteld beleid voor een bepaalde aanvraag in het kader van de Wabo relevant is, acht de rechtbank geen misverstand mogelijk. Wat betreft een initiatief voor een detailhandelsvestiging zijn dat bijvoorbeeld de in deze uitspraak besproken beleidsnota’s.
Betreffende het criterium dat een initiatief niet als politiek en/of maatschappelijk gevoelig moet worden beschouwd, stelt de rechtbank vast dat dit het karakter heeft van een bijkomende voorwaarde, namelijk dat de gemeenteraad de besluitvorming over initiatieven die op zichzelf in overeenstemming zijn met zijn beleid maar maatschappelijk en/of politiek gevoelig zijn, aan zich houdt.
Of van zodanige gevoeligheid sprake is, kan blijken uit signalen uit de gemeentepolitiek en de regionale en plaatselijke nieuwsmedia en is daarmee bepaalbaar. De rechtbank acht ook in dit opzicht voldoende omlijnd in welke gevallen geen vvgb vereist is, zodat niet kan worden gezegd dat aan verweerder in wezen de vrije hand wordt gegeven om dit zelf uit te maken. Daarbij betrekt de rechtbank dat het eerste criterium eraan in de weg staat dat verweerder een niet door de gemeenteraad gewenste koers vaart.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het door de gemeenteraad krachtens artikel 6.5, derde lid, van het Bor genomen aanwijzingsbesluit, wegens strijd met de rechtszekerheid, onverbindend is.
11. Eiseressen hebben nog betoogd dat, indien zou moeten worden geoordeeld dat het aanwijzingbesluit niet onverbindend is, een vvgb vereist was omdat volgens hen niet aan de voorwaarde is voldaan dat het initiatief past binnen het door de gemeenteraad vastgesteld beleid. Met name zou het beoogde project niet in overeenstemming zijn met de door de raad vastgestelde structuurvisie en het parkeerbeleid
.