ECLI:NL:RBLIM:2018:133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
5593049 \ CV EXPL 16-12180
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade door onrechtmatig handelen en eigen schuld

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, staat de aansprakelijkheid van de gedaagde partij centraal voor waterschade die is ontstaan in de tuin van de eisende partij na hevige regenval op 12 juni 2015. De eisende partij, die sinds april 2006 aan de [adres eisende partijen] woont, heeft schade geleden aan zijn tuin, zwemvijver en tuininrichting door wateroverlast. De gedaagde partij, die sinds juni 2013 naast de eisende partij woont, heeft aanpassingen aan zijn tuin gedaan, waaronder het plaatsen van een tegelrij, die volgens de eisende partij heeft bijgedragen aan de wateroverlast.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat 75% van de schade voor rekening van de gedaagde partij komt, terwijl 10% van de schade voor rekening van de eisende partij blijft vanwege eigen schuld. De eisende partij had onvoldoende maatregelen getroffen ter bescherming van zijn pompinstallatie. De kantonrechter heeft de totale schade vastgesteld op € 8.527,34, waarvan de gedaagde partij € 6.395,51 moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 10 januari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5593049 \ CV EXPL 16-12180
Vonnis van de kantonrechter van 10 januari 2018
in de zaak van:

1.[eisende partij sub 1] ,wonend [adres eisende partijen] ,[woonplaats eisende partijen] ,

2.
[eisende partij sub 2],
wonend [adres eisende partijen] ,
[woonplaats eisende partijen] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.P.J. Oudenhoven,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde ASR Schadeverzekering N.V..
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als [eisende partij] (mannelijk enkelvoud) en [gedaagde partij] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 22 februari 2017, waarbij een descente/comparitie van partijen is bevolen.
  • de descente/comparitie van partijen van 25 april 2017,
  • het tussenvonnis van 31 mei 2017, waarbij aan [gedaagde partij] bewijs is opgedragen,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 september 2017,
  • het door [gedaagde partij] overgelegde deskundigenbericht van G. van Straaten, verbonden aan Lengkeek, Laarman & De Hosson te Zwolle,
  • de conclusie na enquête van [gedaagde partij] ,
  • de conclusie na enquête van [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is sinds april 2006 woonachtig aan de [adres eisende partijen] te [woonplaats eisende partijen] . [gedaagde partij] woont sinds 1 juni 2013 naast [eisende partij] op het adres [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] . De percelen – dus ook de respectievelijke achtertuinen – grenzen aan elkaar.
2.2.
[gedaagde partij] heeft op enig moment – partijen verschillen van mening over het tijdstip – aanpassingen aan de achterzijde van de tuin aangebracht. [gedaagde partij] heeft daar een afrastering geplaatst en op een later tijdstip tegen deze afrastering een rij stoeptegels geplaatst.
2.3.
Op 12 juni 2015 is er sprake geweest van een hevig noodweer, hetgeen heeft geleid tot een overstroming van de tuin van [eisende partij] . Hierdoor is er schade ontstaan aan de tuin, de zwemvijver en de tuininrichting van de tuin van [eisende partij] .
2.4.
[eisende partij] heeft vervolgens zijn opstal en/of inboedelverzekeraar ingeschakeld (NH1816 Verzekeringen). Het door de verzekeraar ingeschakelde expertisebureau, KakesWaal B.V. heeft de schade beraamd op een bedrag van € 10.643,00, inclusief btw.
2.5.
De verzekeraar biedt echter geen dekking en de door [eisende partij] ingediende schadeclaim wordt afgewezen.
2.6.
Bij brief van 18 juni 2015 en 16 juli 2015 (alsmede bij brief van 15 februari 2016) heeft [eisende partij] [gedaagde partij] aansprakelijk gesteld voor de schade die op 12 juni 2015 is ontstaan. [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de schade is ontstaan door onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] . De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde partij] –ASR Schadeverzekering N.V.– wijst iedere aansprakelijkheid van [gedaagde partij] van de hand.
2.7.
[eisende partij] heeft vervolgens taxatiebureau VP Taxatie en Expertise B.V. ingeschakeld. Dit bureau stelt zich op het standpunt dat [gedaagde partij] aansprakelijk te houden is voor de ontstane schade en zij beraamt deze schade op een bedrag van € 11.733,00, inclusief btw.
2.8.
[gedaagde partij] heeft in het kader van een aan hem gegeven bewijsopdracht een deskundigenbericht doen uitbrengen door Lengkeek, Laarman & De Hosson. Dit bureau komt tot de slotsom dat de invloed van de door [gedaagde partij] aangebrachte aanpassingen in de tuin op de water- en modderoverlast in de tuin van [eisende partij] zeer gering en marginaal te achten is.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert in deze procedure – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van de schade ter grootte van € 11.733,00, de expertisekosten van VP Taxatie en Expertise B.V. ter hoogte van 1.105,34, de reeds verschenen rente ad € 1.310,00 en de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van 903,00. [eisende partij] vordert tevens veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

Causaliteit
4.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2017 is aan [gedaagde partij] bewijs opgedragen van: “
feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat op 12 juni 2015 het water en zand/slib in dezelfde of nagenoeg dezelfde mate ook in de tuin van [eisende partij] zou zijn gestroomd, indien de door [gedaagde partij] geplaatste tegelrij er niet gestaan zou hebben”.
4.2.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [gedaagde partij] zich zelf laten horen als getuige. Daarnaast is een deskundigenbericht d.d. 6 september 2017 van Lengkeek, Laarman & De Hosson in het geding gebracht.
Voor zover in deze zaak van belang heeft [gedaagde partij] – zakelijk weergegeven – verklaard:
“Op 12 juni 2015 heb ik gezien dat [eisende partij] , kort na de regenbui, tegels verwijderde uit de tegelrij. Het water dat door het gat liep dat daardoor ontstond, liep mijn terrein op en liep daarna richting het terrein van [eisende partij] . ….. het water ….. liep het terrein van [eisende partij] op”en
“ Op 25 april 2014 is er ook een heftige regenbui geweest. In mijn watermeter ving ik toen 25 mm water op. De tegelrij was op dat moment nog niet aanwezig. …… ik zag dat zich onder de coniferenhaag op de grens met mijn buurman sporen van graszaden bevonden. Mijn conclusie is dat dat graszaad door de regen is meegevoerd, richting mijn buurman”.
4.3.
Het betoog van [gedaagde partij] begrijpt de kantonrechter aldus, dat de aanwezigheid van de door hem geplaatste tegelrij er niet toe doet. Ook zonder die tegels zou het water immers via zijn tuin naar de tuin van [eisende partij] zijn gestroomd. De kantonrechter acht echter van belang of, zo al waar, dat in dezelfde mate zou zijn gebeurd als het geval is geweest na het plaatsen van de tegelrij. Naar het oordeel van de kantonrechter geeft [gedaagde partij] daar in zijn verklaring zelf antwoord op. Hij verklaart immers dat – nadat een aantal tegels uit de rij waren verwijderd – er water zijn tuin instroomde. Met ander woorden, de tegels hielden dat water tegen en voorkwamen dat het zijn tuin instroomde. Pas toen de tegels verwijderd werden stroomde het weer zijn tuin in.
4.4.
De kantonrechter acht het dan ook zeer aannemelijk dat de geplaatste tegels een wezenlijke invloed op de oorspronkelijke waterafloop hebben gehad, in die zin dat zij (een deel van) het water hebben omgeleid waarna het als gevolg van de plaatselijke gesteldheid en contouren van de grond rechtstreeks de tuin van [eisende partij] is ingestroomd. Was dat niet gebeurd, dan zou dat omgeleide water in ieder geval eerst op het terrein van [gedaagde partij] zijn gestroomd.
4.5.
[gedaagde partij] heeft er op gewezen dat bij een eerdere regenbui op 25 april 2014, toen de tegelrij er nog niet stond, ook water over zijn terrein naar de tuin van [eisende partij] is gestroomd. Ook daaruit zou volgen dat de aanwezigheid van de tegelrij geen wezenlijke rol heeft gespeeld. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dat oordeel echter niet uit deze constatering getrokken worden. Zo al waar blijkt uit die constatering immers nog niet hoeveel van het water dat de tuin van [gedaagde partij] is ingelopen daar is geabsorbeerd, waardoor het niet naar [eisende partij] is gestroomd.
4.6.
Het deskundigenbericht d.d. 6 september 2017 van Lengkeek, Laarman & De Hosson is een rapport dat is opgesteld in opdracht van [gedaagde partij] . Partij [eisende partij] heeft geen enkele mogelijkheid gehad om hier invloed op uit te kunnen oefenen. Daarnaast is het opgesteld zonder dat de deskundige de situatie ter plaatse heeft gezien. Die omstandigheden brengen op zich nog niet met zich mee dat het rapport terzijde zou moeten worden gesteld. Maar de kantonrechter verlangt van een dergelijk rapport wel dat de conclusies goed zijn onderbouwd en logisch uit de feiten volgen.
4.7.
Als de kantonrechter het rapport goed begrijpt worden er twee conclusies getrokken, te weten:
De “goot” voor de tegelrij zal als gevolg van het vele zand in het water binnen zeer korte tijd zijn dichtgeslibd, waarna er geen water meer omgeleid kon worden maar het over de tegels in de tuin van [gedaagde partij] stroomde;
Doordat de bodem na enige tijd geen water meer kan opnemen en de hemelwaterafvoersystemen overvol raken zal het water dat de tuin van [gedaagde partij] instroomt in ongeveer vergelijkbare omvang doorstromen naar de tuin van [eisende partij] .
4.8.
Met betrekking tot de eerste aanname merkt de kantonrechter op dat deze nergens uit blijkt. Uit de hem getoonde foto’s ter gelegenheid van de descente, die gemaakt waren direct na de overstroming, is geenszins op te maken dat de ruimte vóór de tegels (nagenoeg) geheel was opgevuld met modder zodat het water gemakkelijk over de tegels kon stromen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de rij tegels gedurende de gehele bui er voor heeft gezorgd dat (een deel van het) water dat afstroomde van de akker niet de tuin van [gedaagde partij] instroomde maar direct afstroomde naar de tuin van [eisende partij] .
4.9.
Ook de tweede bevinding is nauwelijks of niet gemotiveerd. Natuurlijk neemt het absorptievermogen van de grond bij hevige regenval na verloop van tijd af en kunnen de systemen voor hemelwateropvang het water niet meer aan. Maar hoeveel water kan het terrein van [gedaagde partij] absorberen voordat daarvan sprake is? Het rapport geeft er geen antwoord op en zo blijft de vraag open of, als de tegelrij er niet gestaan had, een wezenlijk deel van het water niet gewoon zou zijn opgenomen door het terrein van [gedaagde partij] . Water dat nu door de tegelrij is omgeleid naar de tuin van [eisende partij] .
De conclusies van het rapport voldoen daarmee niet aan de inhoudelijke eisen die de kantonrechter daaraan stelt en hij zal er daarom aan voorbij gaan.
4.10.
Alles afwegende acht de kantonrechter [gedaagde partij] niet geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de door [gedaagde partij] aangebrachte rij tegels aanmerkelijk meer met modder vervuild regenwater de tuin van [eisende partij] is ingestroomd dan gebeurd zou zijn als die tegelrij er niet gestaan zou hebben. Daarmee staat vast dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor (een deel van) de schade van [eisende partij] .
4.11.
In zijn vonnis van 31 mei 2017 heeft de kantonrechter reeds overwogen dat het als gevolg van de plaatselijke omstandigheden niet waarschijnlijk is dat een grote hoeveelheid van het met modder vervuild water dat de tuin van [eisende partij] is ingestroomd afkomstig is van de akker die direct achter zijn tuin ligt (en waarvan het water dus geheel los van de tegelrij zijn tuin ingestroomd is). Feit is echter wel dat op de plek waar het water dat was omgeleid door de tegelrij de tuin van [eisende partij] instroomde ook water dat afkomstig was van de akker achter de tuin van [eisende partij] de tuin in kon stromen. Gelet op de hevigheid van de bui is het ook alleszins aannemelijk dat dat zal zijn gebeurd. Omdat dit water ook van de omgeploegde akker afstroomde zal het even vervuild zijn geweest met slib als het water dat wel via de tegelrij in de tuin terecht is gekomen. Om hoeveel water het gaat is echter niet vast te stellen. Op grond van de hem ten tijde van de descente getoonde foto’s en de waargenomen gesteldheid en contouren van de grond schat de kantonrechter dat het hier zal gaan om ongeveer 15% van de totale waterhoeveelheid die in de tuin van [eisende partij] terecht is gekomen. Voor wat betreft dit percentage acht de kantonrechter [gedaagde partij] niet aansprakelijk voor de schade van [eisende partij] .
4.12.
[gedaagde partij] heeft ook gewezen op het feit dat [eisende partij] bij het aanbrengen van de installaties voor zijn zwemvijver geen voorzieningen heeft getroffen ter bescherming tegen een mogelijke overstroming, zodat er sprake is van eigen schuld. De installaties waren ondergebracht in een kelder waarvan de ingang zich op maaiveldhoogte bevond. Met name omdat het terrein van [eisende partij] lager lag dan dat van [gedaagde partij] (en de achterliggende akkers) had [eisende partij] bij de bouw van die kelder maatregelen moeten treffen om instroming te voorkomen.
4.13.
De hiervoor geschetste omstandigheden zijn op zich juist. De, kennelijk dure, apparatuur ten behoeve van de zwemvijver was ondergebracht in een kelder die niet beschermd was tegen instromend water. Dat feit op zich is echter onvoldoende om eigen schuld aan te nemen. Van belang is ook hoe groot de kans is dat er water kan instromen in die mate dat daardoor schade voor de apparatuur valt te vrezen. Die kans acht de kantonrechter zeker niet nul, nu de kelder is gebouwd in lager liggend terrein. Verder is er daadwerkelijk sprake van instromend water binnen 6 jaar na het bouwen van de kelder. De kantonrechter is zich bewust van de relatieve waarde van deze observatie maar dit duidt toch niet op een heel kleine kans. Tenslotte heeft [eisende partij] later wel voorzieningen aangebracht die een hernieuwd instromen van water moeten tegengaan. Op zich natuurlijk verstandig maar kennelijk is hij er niet van overtuigd dat het instroomrisico uiterst beperkt is.
Alles afwegende acht de kantonrechter een zekere, zij het beperkte, mate van eigen schuld bij [eisende partij] aanwezig die hij waardeert op 10%.
4.14.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de kantonrechter in het kader van de beoordeling van de causaliteit de oorzaak van de overstroming voor 75% bij [gedaagde partij] legt. Vervolgens komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de omvang van die schade.
Schade
4.15.
[eisende partij] heeft een rapport laten opstellen door VP Taxatie en Expertise B.V. d.d. 5 februari 2016. Met betrekking tot de omvang van de schade vermeldt dit rapport:
 Schoonmaken vijver € 2.540,00
 Reinigen leidingen en vervangen spots € 2.030,00
 Vervangen pomp € 1.770,00
 Vervangen UV installatie € 3.158,00
 Reinigen filter € 845,00
 Vervangen pomp € 1.090,00
 Overig € 300,00
 Kosten opstellen rapport VP
€ 1.105,34
Totaal € 12.838,34
De betreffende schadeposten zijn kennelijk door VP Taxatie en Expertise B.V. overgenomen uit het rapport van KakesWaal BV d.d. 10 juli 2015. In dit rapport wordt echter een schade van € 10.643,00 becijferd. Dit rapport gaat uit van één pomp terwijl het rapport van VP Taxatie en Expertise B.V. twee pompen noemt. Nu KakesWaal BV de schade heeft vastgesteld in direct overleg met [eisende partij] en VP Taxatie en Expertise B.V. de betreffende posten van de eerste taxateur heeft overgenomen, terwijl niet blijkt dat de eerste taxateur zich bijvoorbeeld heeft vergist, zal de kantonrechter van één pomp uit gaan.
4.16.
Ook door [gedaagde partij] is een schade-expert ingeschakeld. Op grond van een iets andere waardering van de factor “nieuw voor oud” en het weglaten van de pomp die door VP Taxatie en Expertise B.V. kennelijk twee keer is geteld becijfert deze deskundige de schade op € 8.672,00. Tenslotte heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat voor de vervanging van de spots een stelpost van € 1.250,00 was opgenomen. Deze waren geoxideerd en zaten vol modder. Volgens [gedaagde partij] is dat echter het gevolg van het monteren van de spots in de grond en het plegen van slecht onderhoud. Daarom moet dit bedrag van de schade worden afgetrokken zodat resteert € 7.422,00.
Tegen de kosten voor het opstellen van het deskundigenrapport is geen verweer gevoerd.
4.17.
Op deze gemotiveerde stellingen van [gedaagde partij] met betrekking tot de schade heeft [eisende partij] niet meer gereageerd, hoewel hij dat wel had kunnen doen in zijn conclusie na enquête. Kennelijk gaat [eisende partij] voor de verdere beoordeling van deze procedure dan ook uit van de juistheid van het door [gedaagde partij] gestelde bedrag, vermeerderd met de kosten voor de deskundige. De kantonrechter stelt de door [eisende partij] geleden schade daarom vast op € 8.527,34 inclusief de kosten voor het opstellen van het rapport van VP Taxatie en Expertise B.V.
4.18.
Hiervoor heeft de kantonrechter overwogen dat het aandeel van [gedaagde partij] bij het ontstaan van de schade is vastgesteld op 75%. Dat betekent dat [gedaagde partij] gehouden is 75% van de hiervoor vastgestelde schade te voldoen, ofwel € 6.395,51. Nu dit bedrag pas bij dit vonnis is vastgesteld zal de wettelijke rente daarover worden toegewezen vanaf heden.
4.19.
Bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hanteert de kantonrechter het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
4.20.
Nu partijen over en weer in het gelijk c.q. ongelijk worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
4.21.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 6.395,51 terzake schade en expertisekosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de voldoening,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: RvL/PH
coll: