ECLI:NL:RBLIM:2018:1328

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
C/03/240997 / KG ZA 17-514
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen over beheer van bankrekeningen en nalatenschap

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen twee erfgenamen, eiseres en gedaagde, over het beheer van bankrekeningen die betrekking hebben op een nog te verdelen nalatenschap. Eiseres stelt dat gedaagde, die als penningmeester fungeert, zonder toestemming van de overige erfgenamen over de bankrekeningen beschikt en dat zij geen inzicht heeft in de financiële transacties. De nalatenschap betreft onder andere negen percelen die nog verdeeld moeten worden. Eiseres vordert dat gedaagde wordt verboden om betalingen te doen vanaf de bankrekeningen en dat zij rekening en verantwoording aflegt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overige erfgenamen ook deelgerechtigd zijn tot de bankrekeningen en gelast eiseres om hen op te roepen, zodat hun standpunt kan worden gehoord. De beslissing over de vorderingen wordt aangehouden totdat de overige erfgenamen zijn opgeroepen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/240997 / KG ZA 17-514
Vonnis in kort geding van 4 december 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil;
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
bijgestaan door mr. H.J.J. van der Salm.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn samen met een tiental broers en zussen erfgenamen van hun vader, die op [overlijdensdatum 1] is overleden, en hun moeder, die op [overlijdensdatum 2] is overleden.
2.2.
De nalatenschap van vader leek in 1989 geheel verdeeld, maar als gevolg van een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2005, op grond waarvan een negental percelen door een van de erven ( [naam erfgenaam 1] ) aan vader moest worden teruggeleverd, moet thans de verdeling van de nalatenschap van vader worden hervat door verdeling van die negen percelen, die met terugwerkende kracht tot de nalatenschap van vader moeten worden gerekend.
2.3.
Bij vonnis van 21 december 2016 van deze rechtbank, is het verzet tegen een verstekvonnis van 12 november 2014 ongegrond verklaard. Bij dat verstekvonnis zijn de oorspronkelijk gedaagden in die zaak veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de negen percelen. Van het vonnis in verzet van 21 december 2016 is (voorlopig) alleen hoger beroep ingesteld door een niet in de onderhavige procedure betrokken erfgenaam ( [naam erfgenaam 2] ).
2.4.
De (pacht)inkomsten die met het negental percelen wordt gegenereerd, ongeveer € 14.000,-- per jaar, worden gestort op een bankrekening bij de Regiobank te Mechelen (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ). Andere gelden worden niet op die rekening gestort. Daarnaast is er nog een spaarrekening bij de Regiobank te Simpelveld (rekeningnummer [rekeningnummer 2] ), die eveneens gelden van de nalatenschappen van de ouders bevat.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde] fungeerde volgens [eiseres] sedert 2011, met medeweten van alle andere erven, als “penningmeester” inzake de nalatenschappen van vader en moeder en de daartoe behorende inkomsten, en beheerde aldus de voormelde rekeningen. Alle uitgaven en inkomsten werden steeds door haar voorgelegd aan de erven en dan (wat de uitgaven betreft) goed- of afgekeurd.
3.2.
Nadat de erven die als eisers zijn opgetreden in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 21 december 2016, niet meer door dezelfde advocaat werden vertegenwoordigd en één van hen hoger beroep tegen dat vonnis had ingesteld, is er volgens [eiseres] onenigheid ontstaan over het beheer van de gelden op de bedoelde rekeningen. Sedertdien beheert [gedaagde] die rekeningen volgens [eiseres] geheel zelf, zonder daarbij ruggespraak te houden met de overige erven. Ook indien zij daartoe geen toestemming had gekregen van de overige erven, boekte [gedaagde] bedragen naar derden over, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] heeft onder andere een nieuw taxatierapport ten aanzien van de negen percelen laten opstellen door taxateur [naam taxateur] , waarmee € 1.960,-- was gemoeid, en daarnaast heeft zij de rekeningen van de advocaat van [naam erfgenaam 2] , mr. Brouwers, in verband met het bedoelde hoger beroep betaald.
3.4.
[eiseres] stelt niet te weten wat er met de bankrekeningen gebeurt. Omdat de bankrekeningen op naam van [gedaagde] staan, heeft [eiseres] geen toegang tot die bankrekeningen en de afschriften daarvan.
3.5.
Omdat de rekeningen worden gebruikt in het kader van het beheer van de bedoelde negen percelen, die nog deel uitmaken van de nog niet geheel verdeelde nalatenschap, gaat het volgens [eiseres] om gezamenlijke rekeningen. Het enige doel van de rekeningen is ook het beheer van de gelden die door de percelen worden gegenereerd. Op grond van artikel 3:172 BW moeten de vruchten en voordelen van een gemeenschappelijk goed ook naar evenredigheid gedeeld worden. De erven zijn volgens [eiseres] dan ook gemeenschappelijk bevoegd tot de gelden die op beide bankrekeningen staan.
3.6.
[eiseres] heeft de toestemming aan [gedaagde] om over de bedoelde bankrekeningen te beschikken op 8 maart 2017 ingetrokken, door middel van een e-mail van haar zoon aan [gedaagde] , en heeft [gedaagde] verzocht om de saldi van beide rekeningen over te boeken op een bankrekening ten name van de erven en daarover niet meer zelf te beschikken. Desondanks blijft [gedaagde] volgens [eiseres] over die rekeningen beschikken.
3.7.
[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om:
met onmiddellijke ingang, althans met ingang van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel de betekening daarvan geen enkele betaling meer te doen vanaf de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] ;
uiterlijk binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, althans de betekening daarvan:
- schriftelijk rekening en verantwoording af te leggen aan [eiseres] ;
- aan [eiseres] de bankafschriften van beide rekeningen over de jaren 2016 en 2017 tot en met heden over te leggen;
uiterlijk binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, althans de betekening daarvan:
- medewerking te verlenen aan het openen van een nieuwe bankrekening welke op naam van de “Erven [familienaam] ”, dan wel op naam van de raadsman van [eiseres] , moet komen te staan en binnen vijf dagen na de opening van die rekening en bericht daarvan aan [gedaagde] alle gelden van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] naar die rekening over te maken;
het onder a t/m c gevorderde onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 100.000,--, althans subsidiair een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag en maximum,
onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, met inbegrip van de kosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [gedaagde] in verzuim is deze kosten te voldoen.
3.8.
[gedaagde] voert verweer. De stellingen en verweren van [gedaagde] worden, voor zover van belang, hierna weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft inleidend het formele verweer gevoerd dat zij betwist dat [eiseres] aan mr. Pfeil opdracht heeft verstrekt tot het voeren van de onderhavige procedure. Tijdens een eerder bezoek aan [gedaagde] , naar aanleiding van het uitbrengen van de dagvaarding die deze procedure heeft ingeleid, heeft [eiseres] verklaard niets te weten over de onderhavige procedure en zich ook niet met de nalatenschap te willen bemoeien. Haar zoon, [naam zoon] , die tijdens de zitting aanwezig is en ook namens zijn moeder het woord voert, heeft volgens [gedaagde] slechts een beperkte volmacht. Mr. Pfeil heeft haar, ondanks een verzoek daartoe, niet een brief getoond met een handtekening van [eiseres] waaruit blijkt dat [eiseres] mr. Pfeil opdracht heeft gegeven tot het instellen van deze procedure, aldus [gedaagde] .
4.2.
Dit verweer moet worden gepasseerd. [eiseres] is tijdens de zitting in persoon verschenen, vergezeld van mr. Pfeil en haar zoon, [naam zoon] . Mr. Pfeil en zoon [naam zoon] , die heeft verklaard te zijn gemachtigd door zijn moeder, hetgeen door deze niet is weersproken, hebben namens [eiseres] het woord gevoerd. [eiseres] heeft zelf enkele vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. [eiseres] heeft niet doen blijken dat zij niet door mr. Pfeil wordt of wenst te worden vertegenwoordigd, doch heeft in tegendeel verklaard dat mr. Pfeil haar advocaat is. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken dat [eiseres] mr. Pfeil niet heeft willen of kunnen machtigen namens haar de onderhavige procedure aanhangig te maken en namens haar daarin te procederen. Uit een en ander volgt dat moet worden aangenomen dat [eiseres] mr. Pfeil in ieder geval mondeling daartoe heeft gemachtigd.
4.3.
Omdat [gedaagde] inmiddels de in vordering sub b bedoelde bankafschriften over de daar genoemde jaren aan [eiseres] heeft overgelegd en daarmee volgens [eiseres] de in diezelfde vordering gevorderde rekening en verantwoording heeft gedaan, is volgens [eiseres] door [gedaagde] volledig voldaan het sub b gevorderde. [eiseres] trekt het sub b gevorderde dan ook in.
4.4.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiseres] ook haar vordering sub c intrekt, nu [eiseres] is gebleken dat het daar gevorderde feitelijk niet uitvoerbaar is.
4.5.
Ten aanzien van vordering sub a overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Nu zulks niet door [gedaagde] wordt betwist, moet ervan worden uitgegaan dat de twee hierboven genoemde bankrekeningen (onder andere) gevoed worden met de financiële opbrengsten (pachtopbrengsten) van de negen percelen, die behoren tot de nog resterende onverdeelde nalatenschap van vader, en dat deze rekeningen voorts worden gebruikt voor het betalen van de kosten van het beheer van die percelen. De rekeningen behoren op grond daarvan net als de negen percelen tot de niet-verdeelde nalatenschap waartoe de erfgenamen gerechtigd zijn.
4.6.
Het sub a gevorderde raakt derhalve niet alleen de positie van [gedaagde] als “penningmeester” over die rekeningen, doch ook de positie van de overige deelgenoten/erfgenamen, omdat ook zij deelgerechtigd zijn tot die rekeningen. Toewijzing van het gevorderde zou betekenen dat wordt verhinderd dat betalingen worden gedaan, hetgeen de belangen van de overige erfgenamen eventueel kan schaden.
4.7.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat zij geen oordeel kan geven over het sub a gevorderde voordat de overige deelgerechtigden (de overige erfgenamen), in staat zijn gesteld hun standpunt over het gevorderde kenbaar te maken.
4.8.
De voorzieningenrechter zal derhalve [eiseres] op de voet van artikel 118 Rv gelasten de overige erfgenamen bij exploot en met inachtneming van het in dat artikel bepaalde op te roepen tegen na te melden zitting en aan die oproeping te hechten een afschrift van de inleidende dagvaarding, de “conclusie van antwoord” die [gedaagde] heeft genomen en dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
gelast [eiseres] om de overige erfgenamen bij exploot als bedoeld in artikel 118 Rv en met inachtneming van het daarin bepaalde op te roepen tegen de zitting van donderdag 4 januari 2018 te 09:30 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT