ECLI:NL:RBLIM:2018:12495

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
C/03/225069 / FA RK 16-3097A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling tussen vader en dochter met dwangsommen voor de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 december 2018 een beschikking gegeven inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, waarbij de moeder onder dwangsommen wordt verplicht om mee te werken aan de omgang. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.S. van Gans, heeft verzocht om een begeleide omgangsregeling met zijn dochter, die in een pleeggezin verblijft. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R.F.J. Palmen, heeft aanvankelijk weerstand geboden tegen de omgang, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de contacten tussen vader en dochter positief zijn verlopen. De rechtbank heeft de moeder opgedragen om mee te werken aan de omgangsregeling, met een dwangsom van € 250,00 per week als prikkel om haar medewerking te waarborgen, met een maximum van € 5.000,00. De rechtbank heeft de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de contacten tussen vader en dochter zonder onderbreking kunnen plaatsvinden. De zaak is behandeld op 23 november 2018, en de rechtbank heeft de beslissing aangehouden in afwachting van een aanvullend raadsrapport en een volgende zitting op 26 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 december 2018
Zaaknummer: C/03/225069 / FA RK 16-3097
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.S. van Gans, kantoorhoudend te Maastricht,
en:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. R.R.F.J. Palmen, kantoorhoudend te Brunssum.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond,
verder te noemen: de GI.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland,verder te noemen:
de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op
5 juli 2017 uitgesproken beschikking.

1.Het verder verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit het volgende:
  • een brief van de raad van 19 maart 2018, ingekomen bij de rechtbank op 20 maart 2018;
  • een rapport van de raad van 6 juli2 018, ingekomen bij de rechtbank op 27 juli 2018;
  • een F9-formulier van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 16 november 2018.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 november 2018, waar zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordig(st)er van de GI;
  • een vertegenwoordig(st)er van de raad.
Na de zitting heeft de GI bij brieven d.dis 27 november en 13 december 2018 partijen, de raad en de rechtbank geïnformeerd over de herstarte begeleide omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar vader en de mogelijkheden daartoe, zoals dat ter zitting door de rechtbank aan de GI is gevraagd.

2.De verdere beoordeling

De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
Op de standpunten van de vader, de moeder, de GI en de raad wordt hierna, voorzover nodig, teruggekomen en ingegaan.
Ter uitvoering van deze beschikking heeft een begeleide omgangsregeling tussen [minderjarige] en vader plaatsgevonden. Tussen 16 november 2017 en 11 april 2018 hebben er 8 begeleide omgangscontacten plaatsgevonden.
Uit het BOR verslag van Xonar volgt het volgende.
Allereerst kijkend naar [minderjarige]:
De professionals hebben [minderjarige] leren kennen als een meisje met een grote veerkracht. Ze weet zich staande te houden bij alle ingrijpende gebeurtenissen in haar leven. Daaronder valt in dit tijdvak met name te noemen de spoed uithuisplaatsing van [minderjarige] op 7 februari 2018 welke is verlengd en uiteindelijk tot 7 mei 2018 heeft geduurd. [minderjarige] heeft een sterke band met zowel moeder als vader. Tijdens de omgangen is telkens een zeer vrolijke en ontspannen [minderjarige] gezien in de tijd dat zij in een pleeggezin verbleef. Ze heeft meerdere keren laten blijken graag contact met haar vader te hebben en dat contact als fijn te ervaren.
Dan kijkend naar vader:
De vader wil graag een rol spelen in het leven van zijn dochter en doet dit ook. In zijn contacten met [minderjarige] laat hij een adequaat handelen richting haar zien, geeft hij haar de ruimte om zichzelf te zijn en tegelijkertijd ondersteunt hij haar op een positieve en lerende wijze. Er is duidelijke een goede band tussen beiden. Naar [minderjarige] praat vader positief over moeder en vindt hij het belangrijk dat zij bij haar moeder opgroeit. Vader heeft zich grotendeels aan de in het kader van de BOR gemaakte afspraken gehouden en heeft er blijk van gegeven tips op te pakken.
Tot slot kijkend naar moeder:
De moeder koestert haar dochter en wil haar liefdevol verzorgen maar haar persoonlijke problematiek staat haar daarbij in de weg. Haar kracht is dat ze dan hulp en steun bij familie en instanties durft te vragen maar haar zwakte is dat ze ook de boot kan afhouden en met haar moeilijk contact te krijgen is. Vanaf de start heeft zij aangegeven het belangrijk te vinden dat [minderjarige] weet wie haar vader is en dat ze het contact tussen beiden belangrijk vindt. Het vertrouwen in vader was bij de start zeer gering. Vandaar dat ze geen directe contacten met vader wilde hebben maar tijdens het traject is gebleken dat ze meermalen op eigen initiatief contact met vader heeft gezocht. Sinds de ontwikkelingen begin februari 2018 is het niet meer gelukt om met moeder in gesprek te komen. De samenwerking met moeder is steeds moeizamer gaan lopen omdat moeder een groot wantrouwen tegen de BOR instantie heeft ontwikkeld. Uit informatie van derden is gebleken dat moeder onder grote druk van haar familie staat, dat haar familie contacten tussen [minderjarige] en vader niet ondersteunt en dat voor moeder haar familie een grote steun is bij het opvangen en verzorgen van haar dochter.
Uit het verslag blijkt verder: Voor wat het vervolg van de contacten tussen vader en dochter compliceert de vader – moeder relatie (gekenmerkt door aantrekken en afstoten) het komen tot werkbare en goede afspraken rond hun dochter [minderjarige].
Tot zover de informatie uit het rapport van Xonar.
Uit het rapport van de raad (van 6 juli 2018) is het volgende op te maken.
Aanvullend op de genoemde BOR contacten zijn er in mei en juli 2018 2 begeleide contacten tussen vader en dochter buiten (niet op een Xonar locatie) geweest die naar tevredenheid zijn verlopen. In een gesprek met vader thuis is zijn thuissituatie door de GI en Anacare als een verantwoorde omgangslocatie geduid. Vervolgens is er stagnatie van de BOR.
Moeder heeft verwoord dat haar hoofd overvol zit (alleen de zorg voor [minderjarige], opleiding/examens, stageplek, persoonlijke hulp van PsyQ, hulp thuis van Meander en Anacare) en haar agenda overvol. Ze heeft besloten de BOR tijdelijk te staken en een aantal weken niet mee te werken aan contacten tussen vader en [minderjarige]. In de zomervakantie zou moeder met [minderjarige] 8 weken naar [land] zijn waarna de begeleide omgang in augustus 2018 zou herstarten.
De raad adviseert het volgende. Er is nog weinig effect van de hulpverlening te zien maar vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat er voor [minderjarige] in haar contact met vader meer mogelijk is. Er dient voorlopig sprake te blijven van een begeleide omgang uitgevoerd door Anacare. De regie van de BOR ligt bij de GI en Anacare te liggen en dat dient in een tussenbeschikking te worden vastgelegd. De raad zal het onderzoek half januari 2019 heropenen en als informanten met name de GI en Anacare aanmerken.
Tijdens de zitting is door de GI onbetwist naar voren gebracht dat de overstap naar Anacare is gemaakt omdat ouders dit hebben gevraagd; moeder had geen vertrouwen in Xonar (ze vindt Xonar partijdig). Vanaf juli 2018 tot de zitting (23 november 2018) zijn er geen begeleide contacten tussen dochter en vader geweest omdat moeder daaraan om veiligheidsredenen niet heeft willen meewerken. Verder is achteraf eerst gebleken dat moeder niet met [minderjarige] naar [land] is geweest. De moeder heeft de GI daarover niet geïnformeerd. Tot een schriftelijke aanwijzing aan moeder is het niet gekomen mede omdat de samenwerking van moeder met de gezinsvoogd niet liep. Inmiddels heeft de GI een nieuwe gezinsvoogd aangewezen.
Uit de na de zitting van de GI ontvangen brieven, die ook naar de ouders en de raad zijn verzonden, blijkt dat er door Anacare begeleide contacten hebben plaatsgevonden op 28 november (2 uur) en 12 december (2 uur) en dat een gepland contact op 5 december (2 uur) wegens ziekte van [minderjarige] niet is doorgegaan. De GI geeft aan zich ervoor te zullen inzetten, met de door moeder toegezegde medewerking, om de begeleide contacten wekelijks op woensdag 2 uur te laten plaatsvinden.
De rechtbank komt tot het volgende voorlopige oordeel over het verzoek van de vader.
De contacten tussen de vader en zijn dochter [minderjarige] zijn zodanig positief voor [minderjarige] verlopen dat deze aansluitend aan de recent weer opgepakte contacten zonder onderbrekingen, zoals die er in het afgelopen jaar zijn geweest, dienen te kunnen en blijven plaatsvinden tot en met de volgende beschikking. Die beschikking wordt na de reeds geplande volgende zitting op 26 maart 2019 om 13.00 uur uitgesproken in april 2019.
De begeleiding van die contacten is een discussiepunt tussen partijen en ook tussen de raad en de GI. Met de raad ziet de rechtbank thans geen enkele reden meer om die contacten gedurende de contacturen begeleid te laten plaatsvinden behalve voor een korte periode (om de reden die hierna zal worden aangegeven). De recent plaatsgevonden begeleide contacten zijn, net zoals de eerdere contacten, positief verlopen. Vader weet als vader aan te sluiten bij zijn dochter en zorgt voor een positieve invulling van de contacturen waarvan zijn dochter ook oprecht kan en weet te genieten. Vanuit opvoedkundig oogpunt gezien, zijn er ook geen kanttekeningen gemaakt bij het handelen van vader in zijn contact met zijn dochter. Hij realiseert zich ook dat moeder belangrijk is voor [minderjarige] en dat blijkt uit het in de contacten met [minderjarige] positief spreken over de moeder. Het argument van de moeder dat de contacten begeleid moeten blijven, heeft te maken met haar gebrek aan vertrouwen in vader maar zij heeft niet onderbouwd waar dat gebrek op gebaseerd is en hoe zich dat verhoudt tot of waarom dat gekoppeld moet worden aan begeleiding van de contacten van vader met [minderjarige]. Ook haar stelling en die van de GI dat de “veiligheid van [minderjarige]” in het geding is bij vader als er geen begeleiding is, hebben zij geen handen en voeten gegeven. De GI heeft tijdens de zitting aangegeven dat de begeleiding nodig was om meer zicht te krijgen hoe vader het doet in de contacten met zijn dochter en dat daartoe het plan was om de begeleide contacten naar 3 uur uit te breiden maar dat dat laatste er niet van is gekomen. De GI heeft niet geconcretiseerd op welke punten er meer zicht op de vader moet worden gekregen anders dan hetgeen reeds uit de plaatsgevonden zeer positieve contacten is af te leiden.
De slotsom moet dan ook zijn dat de argumenten van de moeder en de GI niet van voldoende gewicht zijn en dat daaraan voorbij wordt gegaan.
Dat de overdracht van [minderjarige] naar vader en terug naar moeder door professionals moet gebeuren, staat als een paal boven water. Ouders kunnen dat vooralsnog niet op eigen kracht regelen en dat is meer dan spijtig voor [minderjarige] want dat zou voor haar als kind enorme winst en vreugde betekenen. Immers haar ouders zijn degenen die met haar een warme en liefdevolle band hebben en wat is er mooier als je als kind mag ervaren dat je door en van je moeder naar je vader mag gaan om daar van elkaar te genieten en vice versa.
Zo lang de ouders daaraan onder leiding van de GI nog niet hebben gewerkt, hetgeen wel dringend moet gaan gebeuren, in het belang van [minderjarige], dient een professionele organisatie de overdracht te doen: het wordt aan de GI overgelaten om daarvoor de geschikte organisatie in te schakelen die ook in staat is om de na te melden voorlopige omgangsregeling in die zin mogelijk te maken. Het aantal uren omgang per keer zal niet langer tot slechts 2 uur worden beperkt maar op na te melden wijze worden uitgebreid. Om praktische redenen, gezien de drukke Kerst en Nieuwjaarstijd waarin het voor de GI wellicht moeilijk is om de begeleide overdracht te organiseren op de wijze zoals de rechtbank heeft overwogen, zal worden bepaald dat de onbegeleide contacten vanaf uiterlijk de week van 7 januari 2019 van start dienen te gaan en tot dan nog begeleid (op de huidige voet) dienen te blijven plaatsvinden.
Zoals ter zitting is gebleken, is bepaald niet uit te sluiten dat de moeder niet gaat meewerken aan deze beperkt begeleide omgang. Dit jaar is al gebleken, met name in de periode vanaf juli tot en met november 2018, dat de moeder structureel niet bereid is mee te werken aan voortzetting van de contacten tussen vader en [minderjarige]. Daarbij verliest de moeder geheel uit het oog het grote van belang van [minderjarige] dat zij de contacten met haar vader kan hebben én dat deze zonder onderbrekingen kunnen blijven plaatsvinden. Juist dan kan ook vader aan moeder laten zien wat hij als vader aan zijn dochter nog meer te bieden heeft. Die kans heeft de moeder zowel aan haar dochter als aan vader niet gegeven. Daarbij komt dat de moeder ook op zitting is blijven zeggen dat zij alleen aan begeleide contacten wenst mee te werken en daarmee ook duidelijk heeft gemaakt aan de rechtbank dat zij niet aan onbegeleide contacten gaat meewerken. Aan de moeder is tijdens de zitting voorgehouden dat de rechtbank ambtshalve zal nagaan of haar een dwangsom moet worden opgelegd als prikkel om aan de voorlopige omgangsregeling mee te werken. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en verwijst daartoe verder naar de hierna te geven beslissing.
Juist om te bewerkstelligen dat de contacten tussen vader en dochter zonder onderbreking kunnen blijven plaatsvinden, omdat daarmee de belangen van [minderjarige] zijn gediend, worden de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Een rechtsmiddel van de zijde van moeder mag de tenuitvoerlegging van deze beslissing niet blokkeren.
In afwachting van het aanvullende raadsrapport en de behandeling ter zitting op 26 maart 2019, te 13.00 uur (met partijen ter zitting afgesproken en waarvoor zij geen oproep meer zullen ontvangen) wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt als voorlopige omgangsregeling dat de vader tot en met 6 januari 2019 begeleide contacten heeft met zijn dochter [minderjarige] gedurende ten minste eenmaal per week op een door de GI te bepalen dag(en) en met een minimale duur van 2 uur waarbij de regie in handen is van de professionals van de GI en/of Anacare en/of een door de GI aan te wijzen organisatie;
bepaalt als voorlopige omgangsregeling dat de vader vanaf 7 januari 2019 onbegeleide contacten heeft met zijn dochter [minderjarige] gedurende één dagdeel per week van minimaal 4 uur en maximaal 6 uur, bij voorkeur op de zaterdag, althans op de woensdag, waarbij de overdracht van [minderjarige] van moeder naar vader en vice versa op een door de GI te bepalen wijze wordt begeleid door professionals of Humanitas;
bepaalt dat de moeder op straffe van een dwangsom van € 250,00 per week dient mee te werken aan deze voorlopige omgangsregelingen en bepaalt het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 5.000,00;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst hetgeen meer of anders als voorlopige omgangsregeling is verzocht af;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op 21 december 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.