ECLI:NL:RBLIM:2018:12482

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
C.03 / 251421 / HARK 18-154
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Limburg

Op 19 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster, bijgestaan door haar raadsman mr. J.M.H. Römkens. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de leden van de meervoudige strafkamer, te weten mr. H.H. Dethmers, mr. C. Wapenaar en mr. C.M. Nollen. Verzoekster stelde dat de rechtbank onterecht had geweigerd om bepaalde getuigen te horen en vond de motivering van deze beslissing onbegrijpelijk. Tijdens de zitting op 19 juni 2018 hebben zowel verzoekster als de rechters hun standpunten toegelicht. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel zouden kunnen trekken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor subjectieve partijdigheid van de rechters en dat de vrees voor partijdigheid van verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet onbegrijpelijk was en dat verzoekster de mogelijkheid had om haar bezwaren later in het proces naar voren te brengen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

wrakingskamer
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/251421 / HA RK 18-154
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken van 19 juni 2018
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] , hierna genoemd: verzoekster,
bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M.H. Römkens,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, te weten:
mr. H.H. Dethmers, mr. C. Wapenaar en mr. C.M. Nollen (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft ter zitting van 19 juni 2018 de hierboven genoemde leden van de meervoudige strafkamer gewraakt. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Op 19 juni 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gehad. Verzoekster, bijgestaan door haar raadsman als ook de rechters zijn ter zitting verschenen.
1.3.
Eveneens ter zitting aanwezig zijn mr. W.M. van Horen en mr. C.C.M. Poland, officier van justitie.
1.4.
Verzoekster als ook de rechters hebben hun wederzijdse standpunten ter zitting toegelicht.
1.5.
De wrakingskamer heeft op 19 juni 2018 mondeling uitspraak gedaan.

2.De gronden van de wrakingsverzoeken

2.1.
Verzoekster legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag de weigering van de rechtbank om een aantal getuigen te horen. Verzoekster is van oordeel dat de rechtbank de beslissing om de getuigen te weigeren niet goed heeft gemotiveerd. Verzoekster acht die beslissing volstrekt onbegrijpelijk.

3.Het standpunt van de rechters

3.1.
De meervoudige kamer van de rechtbank, waarvan de rechters deel uitmaken, heeft in de nader overgelegde stukken – het zogenaamde preweegdocument – gemotiveerd geen aanleiding gezien om de eerder genomen beslissing dat geen getuigen meer zullen worden gehoord te herzien.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoekster daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoekster de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoekster bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
3.3.
Dat sprake zou zijn van subjectieve partijdigheid is niet gesteld noch gebleken, zodat het wrakingsverzoek verder beoordeeld zal worden aan de hand van het objectieve criterium.
3.4.
Ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde gronden overweegt de wrakingskamer het navolgende.
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat ter zitting van respectievelijk 6 en 8 november 2017 de kwestie over het horen van getuigen uitgebreid aan de orde is geweest.
De rechtbank heeft daarover op 10 november 2017 een inhoudelijk gemotiveerde beslissing genomen, waarbij onder andere twee getuigen zijn toegewezen. Het verzoek tot het horen van meer getuigen werd afgewezen.
3.5.
Vervolgens heeft er op 12 april 2018 een tussenregiezitting plaatsgevonden.
Ter zitting zijn door de verdediging dezelfde verzoeken als eerder aan de orde in november 2017 gedaan. De rechtbank heeft, op één getuige na, deze verzoeken wederom gemotiveerd afgewezen.
3.6.
Na de tussenregiezitting van 12 april 2018 is door de verdediging het preweegdocument ingebracht. De wrakingskamer constateert dat de rechtbank en de verdediging van mening verschillen over de verschillen tussen het preweegdocument en OPV en de relevantie daarvan voor het verdere onderzoek, waaronder het horen van getuigen. De rechtbank heeft haar beslissing dienaangaande gemotiveerd in het proces-verbaal van de zitting van hedenochtend, 19 juni 2018.
3.7.
De wrakingskamer benadrukt dat zij de zaak zelf niet inhoudelijk beoordeelt. Zij oordeelt dan ook niet over de juistheid van door de rechtbank in deze zaak genomen beslissingen. Voor zover er beslissingen zijn genomen die volgens verzoekster onjuist en/of hem onwelgevallig zijn, staat hem het systeem van rechtsmiddelen ter beschikking.
3.8.
In dat licht bezien acht de wrakingskamer de afweging die de rechtbank heeft gemaakt en zoals die gemotiveerd is weergegeven in het proces-verbaal van 19 juni 2018 niet onbegrijpelijk, temeer daar de rechtbank de verdediging uitdrukkelijk wijst op de mogelijkheid om in een later stadium, bij pleidooi, haar bezwaren en opmerkingen met betrekking tot de getuigenverklaringen naar voren te brengen. De schijn van vooringenomenheid kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit de beslissing en motivering van de rechtbank worden afgeleid.
3.9.
Het vorenstaande leidt er toe dat het verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer ongegrond zal worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven gewezen door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter,
mr. W.Th.M. Raab en mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, leden,
bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018 en schriftelijk vastgelegd op 20 juni 2018.
type: ph
coll: