ECLI:NL:RBLIM:2018:12481

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
C.03 / 247577 / HARK 18-61
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 12 juni 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. E.P.J. Rutten, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend op 8 maart 2018, naar aanleiding van een brief van de griffier van 19 februari 2018, waarin verzoeker werd meegedeeld dat zijn verzoek om versnelde behandeling van zijn beroep niet werd gehonoreerd. Verzoeker meende dat de rechter vooringenomen was in deze kwestie.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 23 maart 2018 aangegeven dat zij verantwoordelijk was voor de inhoud van de brief en dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zouden kunnen trekken. Hierbij werd gekeken naar zowel het subjectieve als het objectieve criterium van rechterlijke partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden voornamelijk betrekking hadden op procesbeslissingen van de rechter, welke in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek om wraking ongegrond was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd uitgesproken op 12 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/247577/HA RK 18-61
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken van 12 juni 2018
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
hierna genoemd: verzoeker,
indiener van een verzoek strekkende tot wraking van mr. E.P.J. Rutten,
rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het navolgende:
  • het door verzoeker op 8 maart 2018 ingediende wrakingsverzoek.
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 23 maart 2018.
  • het schrijven van verzoeker van 3 april 2018.
  • de zitting van de wrakingskamer van 4 april 2018; er heeft geen inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek plaats gehad.
  • het e-mailbericht van verzoeker van 27 mei 2018.
  • de mondelinge behandeling van het verzoek van 29 mei 2018. Verzoeker is niet ter zitting verschenen.
1.2.
Ten slotte is de zaak op uitspraak gesteld.

2.De grond van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag de inhoud van de brief van de griffier van 19 februari 2018. In deze brief wordt onder meer aan verzoeker medegedeeld dat zijn verzoek om versnelde behandeling van het door hem ingestelde beroep als ook behandeling van dat beroep door een meervoudige kamer niet wordt gehonoreerd. Verzoeker is van mening dat de rechter die verantwoordelijk is voor de inhoud van de bewuste brief van 19 februari 2018 vooringenomen is.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
In haar schriftelijke reactie van 23 maart 2018 geeft de rechter aan dat zij verantwoordelijk is voor het schrijven van 19 februari 2018. Daarnaast stelt de rechter zich onder verwijzing van artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht op het standpunt dat het onderhavige wrakingsverzoek te laat is ingediend. Het verzoek is circa tweeëneenhalve week na verzending van de brief van 19 februari 2018 ingediend. Voorts gaat verzoeker inhoudelijk in op de lopende beroepszaak waarbij de rechter niet betrokken is. Ten aanzien van de onderhavige procedure heeft de rechter slechts beslissingen genomen ten aanzien van de voortgang van de procedure. In de brief van 19 februari 2018 is geen enkele aanwijzing te vinden die duidt op vooringenomenheid van de rechter.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de tijdigheid van het gedane wrakingsverzoek overweegt de wrakingskamer het navolgende.
4.2.
Uit de brief van 19 februari 2018, die verzoeker aanleiding heeft gegeven tot het indienen van het onderhavige wrakingsverzoek, blijkt dat deze is geschreven uit naam van de rechtbank en is ondertekend door de griffier. De brief is verder niet gepersonaliseerd. De wrakingskamer acht het niet ondenkbaar dat verzoeker eerst heeft willen achterhalen door welke rechter de beslissingen zoals die zijn verwoord in de brief van 19 februari 2018 zijn genomen. Dat kan verklaren waarom verzoeker eerst op 8 maart 2018 is overgegaan tot het indienen van het onderhavige wrakingsverzoek. Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het tijdsverloop in dit geval niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Verzoeker kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek.
4.3.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.4.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.5.
Het wrakingsverzoek ziet op beslissingen die zijn weergegeven in de brief van de griffier van 19 december 2017. Na onderzoek is gebleken dat de thans gewraakte rechter verantwoordelijk is voor de inhoud van deze brief.
4.6.
De wrakingskamer stelt vast dat de door verzoeker aangevoerde gronden zien op door de rechter genomen procesbeslissingen. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.7.
Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om de beroepszaak versneld te behandelen overweegt de wrakingskamer het navolgende.
4.6.
De behandeling van een zaak met voorrang vindt enkel en alleen plaats indien er sprake is van zeer dringende spoedeisendheid. Dit moet worden gezien als een uitzondering op de hoofdregel. In het onderhavige geval is de wrakingskamer niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de rechter niet in redelijkheid tot haar beslissing had kunnen komen.
4.7.
Met inachtneming van de door de rechter in haar reactie gegeven motivering van haar procesbeslissing is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
4.8.
Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. E.P.J. Rutten af.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. F. Oelmeijer en mr. F.L.G. Geisel, leden, en bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en uitgesproken op
12 juni 2018.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.