In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 12 juni 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. E.P.J. Rutten, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend op 8 maart 2018, naar aanleiding van een brief van de griffier van 19 februari 2018, waarin verzoeker werd meegedeeld dat zijn verzoek om versnelde behandeling van zijn beroep niet werd gehonoreerd. Verzoeker meende dat de rechter vooringenomen was in deze kwestie.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 23 maart 2018 aangegeven dat zij verantwoordelijk was voor de inhoud van de brief en dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zouden kunnen trekken. Hierbij werd gekeken naar zowel het subjectieve als het objectieve criterium van rechterlijke partijdigheid.
De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden voornamelijk betrekking hadden op procesbeslissingen van de rechter, welke in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek om wraking ongegrond was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd uitgesproken op 12 juni 2018.