Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het procesverloop
2.Standpunt verzoeker
3.Standpunt rechter
4.De beoordeling
zodrade feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.De beslissing
niet-ontvankelijk.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 2 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter mr. E.P.J. Rutten. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een zitting op 25 januari 2018, waarbij hij zich onheus behandeld voelde door de rechter. Verzoeker stelde dat de rechter ongepaste en intimiderende opmerkingen had gemaakt en dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen. Daarnaast betoogde verzoeker dat de rechter ten onrechte verweerschriften had geaccepteerd die te laat waren ingediend, wat volgens hem een vermoeden van partijdigheid bij de rechter wekte.
De rechter heeft in zijn verweer aangevoerd dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker pas meer dan twee weken na de zitting zijn verzoek indiende. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van verzoeker niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van objectiveerbare partijdigheid of een schijn daarvan.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend en er geen feiten of omstandigheden waren die de conclusie van partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer.