In deze zaak heeft verzoeker op 5 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter bij de Rechtbank Limburg, vanwege een klacht die tegen haar loopt. Verzoeker betoogde dat de rechter niet onpartijdig kon zijn, gezien de klacht en het feit dat zij vooroverleg had gevoerd met leden van de afdeling bestuursrecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2018 heeft verzoeker zijn gronden verder toegelicht, waarbij hij stelde dat de rechter al voorhanden was overtuigd van de uitkomst van de procedure. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 16 juli 2018 aangegeven dat zij niet in de wraking berust en dat zij heeft gehandeld conform de wet en het procesreglement.
De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat het enkele feit dat er een klacht tegen de rechter is ingediend, niet voldoende is om te concluderen dat de rechter vooringenomen zou zijn. De overige aangevoerde gronden zijn eveneens als procedurele beslissingen gekwalificeerd, die geen aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter binnen haar bevoegdheid handelt en dat verzoeker geen recht heeft op een meervoudige behandeling van de zaak, zoals hij had verzocht. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.