ECLI:NL:RBLIM:2018:12466

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C.03 / 252264 / HARK 18-172 en 252265 / HARK 18-173
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. M.A.H. Span-Henkens in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 5 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter bij de Rechtbank Limburg, vanwege een klacht die tegen haar loopt. Verzoeker betoogde dat de rechter niet onpartijdig kon zijn, gezien de klacht en het feit dat zij vooroverleg had gevoerd met leden van de afdeling bestuursrecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2018 heeft verzoeker zijn gronden verder toegelicht, waarbij hij stelde dat de rechter al voorhanden was overtuigd van de uitkomst van de procedure. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 16 juli 2018 aangegeven dat zij niet in de wraking berust en dat zij heeft gehandeld conform de wet en het procesreglement.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat het enkele feit dat er een klacht tegen de rechter is ingediend, niet voldoende is om te concluderen dat de rechter vooringenomen zou zijn. De overige aangevoerde gronden zijn eveneens als procedurele beslissingen gekwalificeerd, die geen aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter binnen haar bevoegdheid handelt en dat verzoeker geen recht heeft op een meervoudige behandeling van de zaak, zoals hij had verzocht. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/252264/HA RK 18-172 + 03/252265 HA RK 18-173
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken van 27 augustus 2018
in de zaak van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
hierna genoemd: verzoeker,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. M.A.H. Span-Henkens,
rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het navolgende:
  • het door verzoeker op 5 juli 2018 ingediende wrakingsverzoek,
  • de aanvullende brief van verzoeker van 12 juli 2018,
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 16 juli 2018,
  • de mondelinge behandeling van het verzoek op 13 augustus 2018,
  • de door verzoeker ter zitting overgelegde schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
1.2.
Ten slotte is de zaak op uitspraak gesteld.

2.De grond van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft ter zitting van 13 augustus 2018 (in zijn overgelegde schriftelijke toelichting) zijn wrakingsverzoek verduidelijkt. Het wrakingsverzoek berust op de navolgende gronden:
Tegen mr. Span loopt een nog altijd niet behandelde klacht. Het geeft weinig vertrouwen dat een rechter tegen wie in een bepaalde kwestie een klachtbehandeling loopt, een zaak behandelt in verzet én voorlopige voorziening.
Mr. Span heeft over deze zaak, zonder dat verzoeker dat wist, vooroverleg gevoerd met leden van de afdeling bestuursrecht. Op basis van dit overleg heeft zij, wederom na intern overleg, en nog steeds zonder dat verzoeker dat wist, besloten om (zonder afstemming) al op 18 juli 2018 eerst het verzet te behandelen en aansluitend de voorlopige voorziening.
Mr. Span is reeds op voorhand
nietovertuigd dat het verzet gegrond is (maar kan alleen wettelijk niet onder een verzetszitting uit).
De voortzetting van de behandeling van de lopende procedures staat (blijkens haar planning van behandeling van verzet en voorlopige voorziening) wel degelijk in het teken van aaneensluitende behandeling en waarschijnlijke afdoening van het beroep met toepassing van artikel 8:86 Awb (zgn. ‘kortsluiting’). Dit kan niet anders betekenen dan een voorgenomen ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
In haar schriftelijke reactie van 16 juli 2018 laat de rechter weten dat zij niet in de wraking berust. Zij geeft voorts een weergave van de feitelijke gang van zaken. De rechter heeft na de toegewezen wraking van haar collega mr. F.A.G.M. Vluggen in de zaken louter uit overwegingen van efficiency twee zittingen belegd en daarbij eerst de verzetzaak geagendeerd en aansluitend de voorlopige voorziening. De rechter memoreert te hebben gehandeld overeenkomstig de bepalingen van de Awb en het Procesreglement bestuursrecht 2017.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de eerste door verzoeker opgevoerde wrakingsgrond wordt als volgt overwogen.
4.2.
Het enkele feit dat tegen een rechter een klacht is ingediend, rechtvaardigt in zijn algemeenheid niet de vrees dat de rechter daardoor vooringenomen zal zijn jegens degene die over haar heeft geklaagd. Gesteld noch gebleken is dat dit in dit geval anders zou zijn. Nadat verzoeker zijn klacht tegen de rechter ingediend had, is niet gebleken van enige gedraging of uitlating van de rechter waaruit in redelijkheid afgeleid zou kunnen worden dat zij jegens verzoeker vooringenomen is. De wraking kan op deze wrakingsgrond niet slagen.
4.3.
Ten aanzien van de overige wrakingsgronden wordt als volgt overwogen.
4.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer zien de overige door verzoeker opgevoerde wrakingsgronden op procedurele beslissingen, die in beginsel geen feiten of omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat kan anders zijn indien een aangevochten procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Een dergelijke beslissing of de motivering daarvan kan aldus een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.5.
In dit geval zijn in de door de rechter genomen procesbeslissingen geen aanwijzingen te vinden voor vooringenomenheid van de rechter, laat staan een of meer aanwijzing(en) die zodanig zwaarwegend is / zijn dat daaraan doorslaggevende betekenis gehecht kan worden . De wrakingskamer voegt hieraan toe dat het de rechter is die de procedurele regie voert over de zaken die aan haar worden voorgelegd en dat zij vrij is te beslissen binnen het kader van de bevoegdheid die aan haar in dit verband bij wet is gegeven. Tot die procedurele regie behoort onder meer de zittingsplanning, waaronder het uit het oogpunt van een voortvarende procesgang gevoegd ter zitting behandelen van een verzet en een voorlopige voorziening.
4.6.
Uit het verhandelde ter zitting van 13 augustus 2018 begrijpt de wrakingskamer dat het kernbezwaar in het betoog van verzoeker – niet alleen in het onderhavige verzoek maar ook in eerdere wrakingsverzoeken – gelegen is in het feit dat de onderliggende bestuurszaak, die naar het oordeel van verzoeker van onmiskenbaar groot belang is, ten onrechte enkelvoudig wordt afgedaan. Verzoeker is de mening toegedaan dat met het oog op het zwaarwegende belang en de complexiteit van de zaak afdoening door een meervoudige kamer geïndiceerd is. Hij heeft daar om gevraagd maar nul op het rekest gekregen; de wraking heeft aldus mede het oogmerk dit doel (meervoudige behandeling en beslissing) te bereiken.
4.7.
De wrakingskamer is ook op dit punt van oordeel dat er sprake is van een procesbeslissing waarin geen aanwijzing te vinden is voor vooringenomenheid. Het behoort immers tot de beleidsvrijheid van de rechter om, indien de wet daarvoor de ruimte biedt, te bepalen of een zaak enkelvoudig dan wel meervoudig wordt behandeld. Tegen die beslissing staat geen rechtsmiddel open en het wrakingsverzoek kan niet als (verkapt) middel dienen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
verklaart het verzoek tot wraking van mr. M.A.H. Span-Henkens ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, mr. H.W.M.A. Staal en
mr. E.P. van Unen, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en uitgesproken op
27 augustus 2018.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.