ECLI:NL:RBLIM:2018:12465

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C.03 / 251784 / HARK 18-164
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft verzoeker op 22 juni 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Th.M. Schelfhout, rechter bij de Rechtbank Limburg, omdat hij meent dat de rechter partijdig is. Dit verzoek is ingediend naar aanleiding van twee eerdere verzetzaken waarin de rechter uitspraak heeft gedaan, waarbij het verzet ongegrond werd verklaard. Verzoeker stelt dat hij geen vertrouwen meer heeft in de rechter en dat de uitspraak in de aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggende bestuurszaak voorspelbaar is.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie van 28 juni 2018 aangegeven niet in te zien dat de eerdere uitspraken aanleiding geven voor de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die wijzen op subjectieve partijdigheid van de rechter. Ook de vrees voor objectieve partijdigheid is niet onderbouwd. De wrakingskamer concludeert dat het enkele feit dat de rechter in eerdere zaken heeft beslist, niet kan leiden tot de schijn van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard.

De beslissing is genomen door de wrakingskamer op 30 augustus 2018, waarbij mr. M.B.T.G. Steeghs als voorzitter en mr. J.W. Rijksen en mr. W.Th.M. Raab als leden hebben gefungeerd, met P.J.C. Hendriks als griffier. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/251784/HA RK 18-164
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken van 30 augustus 2018
in de zaak van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats verzoeker] aan de [adres verzoeker] ,
hierna genoemd: verzoeker,
indiener van een verzoek strekkende tot wraking van mr. Th.M. Schelfhout,
rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het navolgende:
  • het door verzoeker op 22 juni 2018 ingediende wrakingsverzoek,
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 28 juni 2018,
  • de door verzoeker op 15 augustus 2018 ingediende aanvulling (bijlage 6) op het verzoek,
  • de mondelinge behandeling van het verzoek op 16 augustus 2018. Zowel verzoeker als de rechter zijn niet ter zitting verschenen.
1.2.
Ten slotte is de zaak op uitspraak gesteld.

2.De grond van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag het feit dat de rechter een tweetal verzetzaken – met verzoeker als opposant – buiten zitting heeft afgedaan. De rechter heeft in beide gevallen het verzet ongegrond verklaard. Verzoeker heeft – kort samengevat – geen vertrouwen meer in de rechter en is de mening toegedaan dat de uitspraak in de nog te behandelen en aan dit wrakingsverzoek ten grondslag liggende bestuurszaak voorspelbaar is.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie van 28 juni 2018 aangegeven niet in het wrakingsverzoek te zullen berusten. De rechter heeft voorts aangegeven niet in te zien dat de inhoud van twee eerdere uitspraken aanleiding kan geven voor de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.3.
In zijn verzoek heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest zou kunnen zijn van objectieve partijdigheid.
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter in twee door verzoeker ingestelde verzetzaken op respectievelijk 11 april 2017 en 23 maart 2018 uitspraak buiten zitting heeft gedaan. In beide gevallen is het door verzoeker gedane verzet ongegrond verklaard.
4.5.
Verzoeker heeft de door hem geuite vrees van vooringenomenheid niet nader onderbouwd. De wrakingskamer is van oordeel dat het enkele feit dat de rechter in eerdere zaken heeft beslist niet kan leiden tot de schijn van vooringenomenheid, ook al zijn die eerdere uitspraken voor verzoeker onwelgevallig. De stelling van verzoeker dat de rechter samenspant met de Gemeente Beesel wordt in het geheel niet onderbouwd en verzoeker laat na feiten of omstandigheden aan te voeren waaruit dit zou moeten blijken. Het vorenstaande leidt ertoe dat het door verzoeker gedane wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
verklaart het verzoek tot wraking van mr. Th.M. Schelfhout ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, mr. J.W. Rijksen en
mr. W.Th.M. Raab, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en uitgesproken op
30 augustus 2018.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.