In deze zaak heeft verzoeker op 22 juni 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Th.M. Schelfhout, rechter bij de Rechtbank Limburg, omdat hij meent dat de rechter partijdig is. Dit verzoek is ingediend naar aanleiding van twee eerdere verzetzaken waarin de rechter uitspraak heeft gedaan, waarbij het verzet ongegrond werd verklaard. Verzoeker stelt dat hij geen vertrouwen meer heeft in de rechter en dat de uitspraak in de aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggende bestuurszaak voorspelbaar is.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie van 28 juni 2018 aangegeven niet in te zien dat de eerdere uitspraken aanleiding geven voor de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die wijzen op subjectieve partijdigheid van de rechter. Ook de vrees voor objectieve partijdigheid is niet onderbouwd. De wrakingskamer concludeert dat het enkele feit dat de rechter in eerdere zaken heeft beslist, niet kan leiden tot de schijn van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard.
De beslissing is genomen door de wrakingskamer op 30 augustus 2018, waarbij mr. M.B.T.G. Steeghs als voorzitter en mr. J.W. Rijksen en mr. W.Th.M. Raab als leden hebben gefungeerd, met P.J.C. Hendriks als griffier. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.