ECLI:NL:RBLIM:2018:12457

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 december 2018
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
C.03 / 258633 / KGZA 18-693
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op interne verhuizing van cliënt met autistische stoornis en verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een mentor van een cliënt met een stoornis in het autistisch spectrum en de Stichting Pergamijn. De mentor vorderde een verbod voor de stichting om de cliënt zonder toestemming te verhuizen naar een andere locatie. De cliënt, die sinds 2000 bij de stichting woont, heeft een geschiedenis van verhuizingen door problematische situaties met medebewoners. De stichting stelde voor om de cliënt te verhuizen naar een tweepersoonsappartement vanwege ernstige conflicten tussen andere bewoners. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verhuizing niet in het belang van de cliënt was en dat de stichting niet kon dwingen tot een verhuizing zonder toestemming van de mentor. De rechter benadrukte dat de verhuizing niet ingegeven was door zorgbehoeften van de cliënt, maar door organisatorische problemen van de stichting. De vordering van de mentor werd toegewezen, en de stichting werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij niet aan het vonnis voldeed. De proceskosten werden ook aan de stichting opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/258633 / KG ZA 18-693
Vonnis in kort geding van 28 december 2018
in de zaak van
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie]
in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van
[onderbewindgestelde],
wonende te [woonplaats eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.D.D. Loeffen te Echt,
tegen
de stichting
STICHTING PERGAMIJN,
gevestigd te Echt,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.H. Kuiper te Heerlen.
Partijen zullen hierna enerzijds de mentor (de formele procespartij) en de cliënt (de materiële procespartij) en anderzijds de stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de (niet betekende) dagvaarding met producties, waarop de stichting vrijwillig is
verschenen
  • de brief van de advocaat van de stichting van 24 december 2018 met producties
  • de brief van de advocaat van de stichting van 27 december 2018 met de eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de mentor
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie van de stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De stichting biedt ondersteuning op maat aan mensen met een verstandelijke beperking. Deze cliënten wonen in 15 woonvoorzieningen, verspreid over acht plaatsen. De woonvoorzieningen zijn verschillend qua omvang, zorgzwaarte en problematiek van de cliënten.
2.2.
De cliënt is gediagnostiseerd met een stoornis in het autistisch spectrum met een verstandelijke beperking en heeft een indicatie voor onder meer begeleid wonen. Hij verblijft sinds juli 2000 bij de stichting en woont op de huidige locatie sinds 2010. Daar verbleef hij tot 2015 in woning 8, een appartement waarbij de sanitaire voorzieningen (badkamer en toilet) middels een gemeenschappelijk tussenhalletje worden gedeeld met een andere bewoner. Vanwege ernstige spanningen/problemen met de toenmalige medebewoner is de cliënt in 2015 verhuisd naar een ander appartement (woning 11) met sanitaire voorzieningen.
2.3.
Op dezelfde locatie van de stichting zijn momenteel, in woning 8, twee andere cliënten van de stichting gehuisvest. Deze twee cliënten (verder: bewoner 1 en bewoner 2) blijken (achteraf bezien) qua persoonlijkheid, gedrag en interesses niet goed met elkaar overweg te kunnen. Vanwege hun verstandelijke beperkingen zijn zij moeilijk in hun gedrag te sturen, waardoor de spanningen in vrij korte tijd zijn opgelopen tot een ernstig conflict. Het medewerkersteam van de stichting vreest voor persoonlijke ongelukken indien niet snel wordt ingegrepen.
2.4.
De stichting is in een overleg op 4 december 2018 tussen teamleider, senioren en gedragskundige tot de conclusie gekomen, dat de enige oplossing voor de problemen tussen de twee bewoners van woning 8 (die vanwege hun problematiek niet naar een andere locatie verplaatst kunnen worden) een herschikking van de eenpersoonsappartementen op de betreffende locatie is: bewoner 1 van woning 8 dient verplaatst te worden naar een eenpersoonsappartement. Door de stichting is vervolgens bekeken met wie bewoner 1 intern geruild zou kunnen worden. Daaruit is volgens de stichting naar voren gekomen dat de cliënt qua persoonlijkheid, interesses en dagbesteding met bewoner 2 de beste match zal kunnen opleveren. Daarop is op 5 december 2018 aan de mentor en de cliënt het voorstel van een interne overplaatsing (verder: de verhuizing) gedaan, inhoudende dat de cliënt wordt geplaatst in woning 8 en bewoner 1 wordt geplaatst in woning 11.
2.5.
Door de stichting is met het oog op de impact van de verhuizing op de cliënt een verhuis- of begeleidingsplan en vervolgens een aanvulling op dat plan gemaakt. Daarbij heeft de stichting kenbaar gemaakt dat de verhuizing zoveel mogelijk in overleg en in samenwerking met de mentor tot stand dient te komen. De gedragskundige van de stichting heeft geprobeerd in een tweetal schriftelijke toelichtingen aan teamleider en senioren duidelijk te maken dat de houding van de direct betrokkenen, verzorgers en verwanten van grote invloed is op de manier waarop de cliënt de verhuizing zal kunnen verwerken; hoe minder onrust, bezorgdheid en weerstand bij verzorgers en verwanten, hoe geringer de impact op de cliënt zal zijn. Verder zijn er maatregelen geopperd (zoals het openhouden van een branddeur) om zicht te kunnen houden op mogelijke interactie tussen de cliënt en bewoner 2.
2.6.
De mentor heeft mede namens de cliënt aan de stichting medegedeeld niet in te stemmen met die interne overplaatsing en aangevoerd dat de overplaatsing niet in het belang van de cliënt is, dat hij traumatische herinneringen heeft aan zijn verblijf in woning 8, dat gevreesd wordt voor een enorme terugval vanwege de overplaatsing en vanwege de voor de cliënt vereiste hygiënische omstandigheden.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De mentor vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
de stichting te verbieden de cliënt zonder toestemming van de mentor te herplaatsen dan wel te verhuizen naar welke andere locatie van de stichting, alsook nevenvestigingen, dan ook, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag of deel hiervan, met een maximumbedrag van € 25.000,= dat de stichting niet voldoet aan het in dezen te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
de stichting te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De stichting voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De stichting vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut alsmede op alle dagen en uren, de mentor te bevelen haar medewerking te verlenen aan de overplaatsing van de cliënt, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat zij hiermee in gebreke is met bepaling van het maximum van de te verbeuren dwangsommen op € 25.000,= en met veroordeling van de mentor in de kosten van deze procedure.
4.2.
De mentor voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vordering in conventie strekt tot het opleggen aan de stichting van een verbod om de cliënt intern te verhuizen en de vordering in reconventie strekt tot het verplichten van de mentor om mee te werken aan een dergelijke verhuizing. De stichting wil deze verhuizing en de cliënt althans zijn mentor wil deze verhuizing niet. In geschil is het antwoord op de vraag of de stichting de cliënt kan dwingen intern te verhuizen (en/of de mentor van de cliënt dan daaraan dient mee te werken). Tussen partijen is niet in geschil dat het antwoord op voornoemde vraag moet worden bepaald op basis van de norm van wat goede zorg is. Anders gezegd: criteria ontleend aan bijvoorbeeld huurdersbescherming spelen in het debat tussen partijen geen rol.
5.2.
De voorzieningenrechter heeft de voorliggende vorderingen in het aldus door partijen gepresenteerde kader beoordeeld en is van oordeel dat de vordering in conventie moet worden toegewezen en dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen. Daartoe is als volgt overwogen.
5.3.
Niet in geschil is dat er tussen de cliënt en de stichting een zorgovereenkomst bestaat op grond waarvan - kort samengevat - de stichting aan de cliënt zorg dient te verschaffen bestaande uit onder andere huisvesting, voeding, overige verzorging en geneeskundige behandeling. Deze overeenkomst omvat elementen van een overeenkomst van opdracht, een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling en een huurovereenkomst. Zoals hierboven al is gezegd, dienen de voorliggende rechtsvragen te worden beantwoord uitgaande van de elementen van de overeenkomst die betrekking hebben op de te leveren zorg.
5.4.
Vaststaat dat de cliënt op dit moment is gehuisvest in een éénpersoonsappartement (nummer 11) in één van de locaties van de stichting; in deze setting gaat het goed met cliënt. De stichting is van plan om de cliënt te verhuizen van zijn huidige éénpersoons- naar een tweepersoonsappartement op dezelfde locatie (dat wil zeggen: binnen hetzelfde gebouw). Dit tweepersoonsappartement bestaat uit twee eigen kamers voor elk van de twee bewoners afzonderlijk en een voor die twee bewoners gezamenlijke entreehal, toilet en badkamer.
5.5.
De stichting heeft voor de voorgenomen verhuizing - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Op de betrokken locatie is sprake van een problematische situatie, die is ontstaan doordat de twee huidige bewoners van tweepersoonsappartement nummer 8 zodanig niet met elkaar overweg kunnen dat tussen hen ernstige conflicten zijn ontstaan waarbij dreiging bestaat van serieus lichamelijk geweld. Deze situatie noopt de stichting ertoe één van die twee huidige bewoners binnen dezelfde locatie te verhuizen naar een eenpersoonsappartement, wat nodig is niet alleen om de betrokken twee personen uit elkaar te halen maar ook vanwege de specifieke zorgvraag van de te verhuizen persoon (deze zit in de instelling op basis van een BOPZ-indicatie en vertoont agressief gedrag). De op de betrokken locatie aanwezige eenpersoonsappartementen zijn alle bewoond en bij afweging van alle omstandigheden heeft de stichting besloten om de cliënt te verhuizen van zijn eenpersoonsappartement op nummer 11 naar het tweepersoonsappartement op nummer 8, omdat dit voor de cliënt minder bezwarend is dan voor de bewoners van de overige eenpersoonsappartementen. Met andere woorden: de stichting wil dat de cliënt van woning ruilt met een van de twee huidige bewoners van tweepersoonsappartement nummer 8.
De mentor wil voor deze verhuizing geen toestemming geven, omdat volgens haar - kort samengevat - de voorgenomen verhuizing is ingegeven door een organisatorisch probleem van de stichting en niet door overwegingen over het verlenen van goede zorg aan de cliënt.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de mentor het gelijk aan haar zijde heeft. Het praktische probleem waarvoor de stichting zich gesteld ziet is de voorzieningen-rechter duidelijk: de stichting heeft te maken met een probleem dat vanwege het huidige bewonersbestand en de gegeven omvang en inrichting van de locatie moeilijk is op te lossen. Dat is een reëel probleem, dat evenwel moet worden aangemerkt als een probleem van de stichting en niet van de cliënt. Ter oplossing van dit organisatorische probleem heeft de stichting het plan opgevat om de cliënt te verhuizen. Dit verhuizen van de cliënt is niet ingegeven door redenen die zijn ontleend aan de aan die cliënt te bieden zorg, waartoe de zorgovereenkomst tussen partijen de stichting verplicht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat een verhuizing voor de cliënt een vermindering van de kwaliteit van zorg met zich zal brengen: de huidige huisvestingssituatie is voor de cliënt duidelijk beter dan de beoogde nieuwe situatie. Gebleken is bijvoorbeeld dat de stichting plannen heeft gemaakt om de verhuizing voor de cliënt zo min mogelijk belastend te laten zijn. Uit die plannen blijkt evenwel duidelijk dat wel sprake zal zijn van (tenminste) enige belasting; de plannen zijn erop gericht de belasting zo gering en kort mogelijk te laten zijn. Dit komt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op neer dat uitgaande van het huidige aan de cliënt geboden zorgniveau door de verhuizing sprake zal zijn van een verminderd zorgniveau. Of dat verminderde zorgniveau dan nog steeds voldoet aan de basiskwalificatie van een goede zorg is daarbij niet bepalend. Bepalend is dat de kwaliteit van zorg die nu - op basis van wat in het verleden noodzakelijk werd geacht - aan de cliënt wordt geboden, zal verminderen en dat om redenen die niet zijn gelegen in de sfeer van de (zorgvraag van de) cliënt maar in de organisatorische sfeer van de stichting. De cliënt althans zijn mentor stemt niet in met de verhuizing en het genoemde organisatorische probleem van de stichting kan in de contractuele zorgrelatie tussen de cliënt en de stichting geen grond vormen voor een gedwongen verhuizing. Dit maakt dat de vordering die ertoe strekt om de stichting te verbieden de cliënt te verhuizen zonder de toestemming van zijn mentor moet worden toegewezen en ook dat de vordering die ertoe strekt om de mentor te verplichten mee te werken aan de verhuizing moet worden afgewezen.
5.7.
Meer in het bijzonder heeft de voorzieningenrechter nog het volgende overwogen. Aan het bovenstaande doet het beroep van de stichting op artikel 8.1.1 van de Wet langdurige zorg (Wlz) niet af. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de zorgaanbieder wensen van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop hij zijn leven wenst in te richten zoveel mogelijk dient te respecteren, tenzij dit in redelijkheid niet van de zorgaanbieder kan worden gevergd in verband met bijvoorbeeld de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken. De stichting heeft aangevoerd dat deze bepaling in dit geval meebrengt, dat de cliënt zijn wens te wonen in een eenpersoonsappartement moet laten varen opdat de stichting de rechten van andere verzekerden - namelijk de twee in een onderling conflict verkerende huidige bewoners van tweepersoonsappartement nummer 8 - kan veiligstellen.
Dit beroep van de stichting gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op reeds omdat de bewoning door de cliënt van eenpersoonsappartement nummer 11 niet kan worden gezien als een feit dat afbreuk doet aan de rechten van andere cliënten. Die redenering is logisch niet geldig, wat onder andere volgt uit de omstandigheid dat deze net zo gemakkelijk kan worden omgedraaid: doordat de huidige bewoner van tweepersoons-appartement nummer 8 wil verhuizen naar eenpersoonsappartement nummer 11 maakt hij inbreuk op de rechten van de cliënt die nu eenpersoonsappartement nummer 11 bewoont. Los daarvan kan het door de stichting aangevoerde argument worden gehanteerd ten aanzien van de bewoners van alle andere eenpersoonsappartementen op de locatie. De logische ongeldigheid van het argument komt er met andere woorden op neer dat niet houdbaar is de redenering dat een cliënt die een woning bewoont tekort doet aan de rechten van anderen die daar zouden willen wonen. Artikel 8.1.1 lid 4 Wlz is meer bedoeld voor situaties waarin een verzekerde/cliënt bijvoorbeeld overlast veroorzakende hobby’s wenst uit te oefenen, bijvoorbeeld hard muziek maken, of vanwege religieuze opvattingen ontoelaatbare beperkingen aan zijn omgeving zou willen opleggen, bijvoorbeeld dat een mannelijke cliënt niet met vrouwen wenst te verkeren. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
5.8.
De voorzieningenrechter heeft de naast de hoofdveroordeling gevorderde dwangsom aldus begrepen dat de mentor wenst dat de stichting een dwangsom zal verbeuren zodra wordt overgegaan tot een verhuizing alsmede voor elke dag dat de door die verhuizing ontstane situatie zal voortduren tot de dag dat die verhuizing weer is teruggedraaid. In die zin zal de omschrijving van de dwangsom in het dictum worden aangepast. Voor matiging van de dwangsom en het maximum zoals gevorderd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
5.9.
Inzake de vorderingen om het vonnis uitvoerbaar te verklaren op de minuut en op alle dagen en uren heeft de voorzieningenrechter als volgt overwogen. De vordering om het vonnis uitvoerbaar te verklaren op de minuut zal als niet steunend op de wet worden afgewezen; van dit vonnis zal een grosse worden afgegeven. Ook de gevorderde uitvoerbaarheid van het vonnis op alle dagen en uren zal worden afgewezen nu voor toewijzing daarvan onvoldoende is gesteld.
5.10.
De stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie en in reconventie aan de zijde van de mentor worden begroot op:
- dagvaarding € 0,00
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
1.224,00(1,5 punt x tarief € 816,00)
Totaal € 1.515,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
verbiedt de stichting om de cliënt zonder toestemming van de mentor te herplaatsen dan wel te verhuizen naar welke andere locatie van de stichting, alsook nevenvestigingen, dan ook,
6.2.
veroordeelt de stichting om aan de mentor een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet (waaronder moet worden begrepen het herplaatsen/verhuizen zelf en het laten voortduren van de situatie na herplaatsing/verhuizing tot ongedaanmaking daarvan), tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.3.
veroordeelt de stichting in de proceskosten, aan de zijde van de mentor tot op heden begroot op een totaalbedrag van € 1.515,00,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde in conventie dan wel in reconventie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: