ECLI:NL:RBLIM:2018:12455

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
C.03 / 255231 / KGZA 18-518
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot een samenwerkingsovereenkomst en contractuele boete

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden twee besloten vennootschappen (hierna: eisende partijen) betaling van een geldsom van een gedaagde partij, die tevens directeur en enig aandeelhouder was van een gefailleerde vennootschap. De eisende partijen hadden een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de gefailleerde vennootschap, waarbij de gedaagde partij zich hoofdelijk aansprakelijk had verklaard voor de verplichtingen van deze vennootschap. De eisende partijen sommeerden de gedaagde partij tot betaling van openstaande drankenleveranties en eisten daarnaast een contractuele boete wegens schending van de samenwerkingsovereenkomst. De gedaagde partij betwistte de verschuldigdheid van de boete en de eigendom van de apparatuur die in de horecagelegenheid werd gebruikt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde partij de vordering tot betaling van de achterstallige drankenleveranties van € 24.500,82 inclusief btw niet had betwist, en dat er geen onaanvaardbaar restitutierisico was. Daarom werd deze vordering toegewezen, inclusief de contractuele rente. Echter, de vordering tot betaling van de contractuele boete werd afgewezen, omdat de gedaagde partij gemotiveerd had betwist dat er sprake was van een schending van de overeenkomst. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 29 oktober 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/255231 / KG ZA 18-518
Vonnis in kort geding van 29 oktober 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisers] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisers] ,
eiseressen,
advocaat mr. J.A.M.G. Vogels te Roermond,
tegen
[gedaagde partij ],
wonende te [woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. en [gedaagde partij ] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisende partijen sub 1 en 2] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij ] is directeur/enig aandeelhouder van de inmiddels gefailleerde besloten vennootschap Brothers Weert B.V. (hierna: Brothers).
2.2.
[eisende partijen sub 1 en 2] c.s. en Brothers hebben op 27 augustus 2017 een samenwerkingsovereenkomst gesloten ter zake het door Brothers geëxploiteerde horecabedrijf genaamd Club 6001 aan de Oelemarkt 11 te 6001 ES Weert.
2.3.
In deze samenwerkingsovereenkomst heeft [gedaagde partij ] zich hoofdelijk aansprakelijk verklaard voor alle (betalings)verplichtingen van Brothers jegens [eisende partijen sub 1 en 2] c.s.
2.4.
[eisende partijen sub 1 en 2] c.s. heeft [gedaagde partij ] bij brief van 8 februari 2018 gesommeerd tot betaling van openstaande drankenleveranties ad € 24.500,82. In diezelfde brief maakt [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. aanspraak op een contractuele boete van € 750,- per dag(deel) vanwege haar constatering dat Brothers in strijd handelde met de samenwerkingsovereenkomst.
2.5.
[eisende partijen sub 1 en 2] c.s. heeft de samenwerkingsovereenkomst op 12 maart 2018 met onmiddellijke ingang opgezegd, omdat Brothers geen gevolg gaf aan de sommatie.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partijen sub 1 en 2] c.s. vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde partij ] tot betaling van:
a) een bedrag ad € 24.500,82 incl. btw ter zake achterstallige drankenleveranties, vermeerderd met de contractuele rente,
b) een bedrag ad € 24.000,- ter zake een contractuele boete over de periode 8 februari 2018 tot en met 12 maart 2018, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij ] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Hierbij zij wel opgemerkt dat voormelde toetsingscriteria met elkaar in verband staan als waren het communicerende vaten: naarmate het bestaan van de vordering meer aannemelijk is, zullen aan de criteria van spoedeisendheid en restitutierisico minder strenge eisen gesteld worden en vice versa.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde partij ] de vordering ad € 24.500,82 incl. btw ter zake de achterstallige drankenleveranties verschuldigd is en nog niet betaald heeft. Nu bovendien niet is gebleken van een onaanvaardbaar restitutierisico aan de zijde van [eisende partijen sub 1 en 2] c.s., staat de eis van een voldoende spoedeisend belang niet aan toewijzing van deze vordering in de weg.
4.3.
[eisende partijen sub 1 en 2] c.s. vordert de contractuele rente over het bedrag ad € 24.500,82 ter zake de achterstallige drankleveranties. Uit de in het geding gebrachte leveringsvoorwaarden leidt de voorzieningenrechter af dat de contractuele rente 1% per maand of gedeelte daarvan bedraagt. [gedaagde partij ] heeft niet betwist dat Brothers deze contractuele rente verschuldigd is, zodat ook deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de verschuldigdheid van de contractuele boete. [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. beroept zich op het boetebeding omdat Brothers in strijd zou hebben gehandeld met de bruikleenovereenkomst. Zij zou haar kelderbierinstallatie afgevuld hebben met Lindeboom en de overige bruikleenapparatuur hebben laten ombouwen door Lindeboom. Ter mondelinge behandeling heeft [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. ook gesteld dat overeengekomen is dat Brothers geen ander biermerk dan [merknaam bier eisers] mocht schenken in Club 6001. Die afspraak gold volgens [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. voor de gehele exploitatie van Club 6001, dus zowel voor het club- als cafégedeelte.
4.5.
[gedaagde partij ] heeft ter mondelinge behandeling gemotiveerd betwist dat de kelderbierinstallatie eigendom is van [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. Ook betwist hij dat er apparatuur van [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. is omgebouwd om bier van het merk Lindeboom te schenken. Lindeboom werd volgens hem alleen geschonken in het cafégedeelte van Club 6001, waar geen apparatuur die (nog) eigendom van Heinekens c.s. was stond. [gedaagde partij ] betwist dat Brothers ten aanzien van het cafégedeelte overeengekomen is dat er alleen [merknaam bier eisers] mocht worden geschonken. Hij stelt dat de accountmanagers van beide biermerken op de hoogte waren van het feit dat daar Lindeboom werd geschonken.
4.6.
Gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij ] staat de vordering ter zake de contractuele geldboete naar oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende vast. Naar de inhoud en een eventuele schending van de overeenkomst dient nader onderzoek plaats te vinden, waarvoor in deze kort geding procedure geen plaats is. Gelet op de onder 4.1 geformuleerde terughoudende maatstaf zal de vordering ter zake de contractuele boete dus worden afgewezen.
4.7.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij ] om aan [eisende partijen sub 1 en 2] c.s. te betalen een bedrag van € 24.500,82 (vierentwintig duizendvijfhonderd euro en tweeëntachtig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand of gedeelte daarvan over het bedrag van € 24.500,82 met ingang van 26 september 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: LE