ECLI:NL:RBLIM:2018:12453

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
C.03 / 242566 / HA ZA 17-602
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering in verstekvonnis wegens gebrek aan geschil en onvoldoende belang

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 5 december 2018 een verstekvonnis gewezen in de zaak tussen GMBH c.s. en BRT S.P.A. De eisende partijen, waaronder GMBH en S.C. MCMS Bota S.R.L., vorderden een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk zijn jegens BRT voor schade die zou zijn ontstaan door het niet afleveren van een lading schoenen. De lading was op 12 juni 2017 in Zwitserland door een brand vernietigd. BRT was niet verschenen in de procedure, waardoor de rechtbank de vordering voor toewijzing gereed achtte, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond zou blijken.

De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde gronden van de eisende partijen niet voldoende waren om de vordering te dragen. Er was geen sprake van een geschil tussen de partijen, aangezien niet was aangetoond dat BRT schade had geleden of dat BRT een geadresseerde was in de vervoersketen. De rechtbank benadrukte dat er onvoldoende belang was voor de gevorderde verklaring voor recht, zoals vereist door artikel 3:303 BW. De rechtbank concludeerde dat het niet duidelijk was of er een rechtsverhouding bestond tussen de partijen en dat het daarom niet mogelijk was om een verklaring voor recht uit te spreken. De vordering werd afgewezen en de eisende partijen werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van BRT op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/242566 / HA ZA 17-602
Vonnis van 5 december 2018
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
[eisende partij sub 1] GMBH,
gevestigd te [vestigingsadres eisende partij sub 1] , [vestigingsplaats eisende partij sub 1] ( [vestigingsland eisende partij sub 1] ),
2. de vennootschap naar buitenlands recht
S.C.MCMS BOTA S.R.L.,
gevestigd te Ocna Mures (Roemenië),
3. de vennootschap naar buitenlands recht
ERGO VERSICHERUNG (DEUTSCHLAND) AG,
gevestigd te Düsseldorf (Duitsland),
4. de vennootschap naar buitenlands recht
UNIQA ÖSTERREICH VERSICHERUNGEN AG,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
5. de vennootschap naar buitenlands recht
WÜRTTEMBERGISCHE VERSICHERUNGS AG,
gevestigd te Stuttgart (Duitsland),
6. de vennootschap naar buitenlands recht
STARSTONE LIMITED,
gevestigd te Keulen (Duitsland),
7. de vennootschap naar buitenlands recht
AXA CORSO AUSTRIA AG,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
eiseressen in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.L. Latten,
tegen

7 de vennootschap naar buitenlands rechtBRT S.P.A.,

gevestigd te Milaan (Italië),
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eisende partij sub 1] c.s. en BRT genoemd worden.
De zaken tegen gedaagden sub 1 tot en met 6 zijn doorgehaald op de rol, nadat die partijen een minnelijke regeling hebben bereikt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018 en de daarin genoemde processtukken
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van gedaagden sub 3,4 en 5
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de rolberichten van 15 november 2018 waarin door [eisende partij sub 1] c.s. en gedaagden sub 1 tot en met 6 wordt verzocht de zaken tussen hen door te halen op de rol, waarbij [eisende partij sub 1] c.s. tevens verzoekt een verstekvonnis tegen BRT te wijzen.
  • het tegen BRT verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de dagvaarding is, voor zover relevant voor de beoordeling van de vordering zoals ingesteld jegens BRT, het volgende vermeld:
2.2.
Een lading schoenen moest vervoerd worden van Heijen in Nederland naar Milaan in Italië. Foot Locker Europe B.V. te Vianen, een exploitant van schoenwinkels, heeft ter uitvoering van die vervoeropdracht FLE Logistics B.V. te Heijen (hierna FLE) ingeschakeld.
2.3.
FLE heeft op haar beurt [naam bedrijf X] B.V. ingeschakeld, welke vennootschap op haar beurt Interport Trucking B.V. heeft ingeschakeld, welke op haar beurt [eisende partij sub 1] GmbH (eiseres sub 1) heeft ingeschakeld, welke op haar beurt S.C. MCMS Bota S.R.L. (eiseres sub 2) heeft ingeschakeld.
2.4.
Bij aankomst in Milaan zou de lading in ontvangst genomen worden door BRT om uiteindelijk aan Foot Locker Italy S.R.L. te Milaan te worden overhandigd. De lading is echter nooit in Milaan aangekomen, omdat deze op 12 juni 2017 in Zwitserland door een brand is vernietigd.

3.De vordering en de beoordeling daarvan

3.1.
[eisende partij sub 1] c.s. vordert (naast de proceskosten) uitsluitend een verklaring voor recht dat zij niet jegens BRT aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank begrijpt dat gedoeld wordt op schade die BRT als gevolg van voornoemd feitencomplex zou hebben geleden.
3.2.
Nu BRT niet is verschenen ligt de vordering voor toewijzing gereed, tenzij deze de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde gronden (zowel de juridische als de feitelijke) het gevorderde niet kan dragen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3.3.
Artikel 3:302 BW bepaalt dat op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon de rechter omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreekt. Met een verklaring voor recht (declaratoir vonnis) komt de rechtsverhouding tussen eiser en gedaagde onbetwistbaar vast te staan.
Op grond van artikel 3:303 BW komt de eiser deze vordering toe, indien hij daarbij voldoende belang heeft. De wetgever spreekt van ‘
voldoende’ belang: het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering te rechtvaardigen (evenredigheidscriterium). De rechter dient terughoudend te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er niet voldoende belang bestaat (HR 17 september 1993, NJ 1994).
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stellingen van [eisende partij sub 1] c.s. niet dat sprake is van een geschil tussen haar en BRT. Niet is gesteld of gebleken dat BRT schade heeft geleden. [eisende partij sub 1] c.s. heeft ook niet aangegeven of BRT geadresseerde is in de vervoersketen in de zin van artikel 13 Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) of “slechts” ontvanger. Of BRT überhaupt een vordering kan instellen tegen [eisende partij sub 1] c.s. is derhalve niet duidelijk gemaakt.
3.5.
Verder is ook niet gesteld of gebleken dat [eisende partij sub 1] c.s. voorafgaande aan deze procedure of tijdens deze procedure aan BRT heeft gevraagd of zij voornemens was of nog steeds is om [eisende partij sub 1] c.s. aan te spreken voor schade. Ook voorafgaande aan het verzoek zijdens [eisende partij sub 1] c.s. aan de rechtbank om een verstekvonnis jegens BRT uit te spreken (anderhalf jaar na de brand) is dat kennelijk niet gebeurd. Verder heeft [eisende partij sub 1] c.s. ook geen doen of nalaten aan de zijde van BRT gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat laatstgenoemde mogelijk nog een actie jegens [eisende partij sub 1] c.s. zal ondernemen.
3.6.
Indien niet duidelijk is dat sprake is van een geschil en zelfs de rechtsverhouding tussen partijen niet duidelijk is, kan bezwaarlijk van de rechtbank worden verlangd om een rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen, ook niet in het geval geen verweer is gevoerd. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank de vordering ongegrond voor en is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht dient te worden afgewezen.
3.7.
[eisende partij sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BRT worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vordering ingesteld jegens BRT af,
4.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van BRT tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: