ECLI:NL:RBLIM:2018:12445

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/03/258216 / JE RK 18-2735
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige door de kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 december 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] te verlengen. De minderjarige, geboren in [2004], staat onder toezicht van de GI sinds 3 januari 2018. De ouders van [minderjarige] zijn de belanghebbenden in deze procedure. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek, terwijl de vader zich verzet tegen de verlenging, stellende dat er in het afgelopen jaar geen vooruitgang is geboekt en dat de GI niets heeft gedaan om de situatie te verbeteren.

Tijdens de zitting is gebleken dat de GI geen concrete plannen heeft gepresenteerd voor de toekomst en dat er geen hulpverlening is ingezet om de ontwikkeling van [minderjarige] te ondersteunen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sinds de eerdere beschikking van januari 2018 geen veranderingen zijn opgetreden in de situatie van [minderjarige]. De moeder en de vader zijn niet meer open voor hulpverlening, en de vader heeft aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in de GI.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, gezien de gebrekkige uitvoering van de ondertoezichtstelling door de GI en het gebrek aan vooruitgang in de situatie van [minderjarige], er op dit moment niets meer te verwachten valt van een verlenging van de ondertoezichtstelling. Het verzoek tot verlenging is dan ook afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 21 december 2018.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens: C/03/258216 / JE RK 18-2735
Datum uitspraak: 20 december 2018
beschikking afwijzing verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Heerlen,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige],
geboren op [2004] te [geboorteplaats].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats],
[belanghebbende 2],hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats].
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, kantoorhoudend te Sittard-Geleen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het procesverloop

Op 11 december 2018 is ter griffie een verzoekschrift met bijlagen van de GI van
10 december 2018 ingekomen.
Ter zitting van 20 december 2018 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
De raad heeft zich schriftelijk afgemeld voor de zitting. De moeder en [minderjarige] zijn zonder tegenbericht niet verschenen ter zitting.
2. De feiten
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] woont bij de moeder.
[minderjarige] is bij beschikking van 3 januari 2018 voor de duur van twaalf maanden onder toezicht van de GI gesteld.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar te verlengen.
Ter onderbouwing van het verzoek verwijst de GI naar het verzoekschrift en de daarbij gevoegde stukken. Ter aanvulling heeft de GI verklaard dat een voortduring van de ondertoezichtstelling nog wenselijk is, zodat in het komende jaar passende hulpverlening voor zowel de ouders als [minderjarige] kan worden ingezet. Hiertoe zal de GI contact gaan opnemen met hulpinstanties en tegenover de ouders benadrukken dat het van groot belang is dat een systeemgerichte aanpak noodzakelijk is. Ook is de GI voornemens de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden, omdat dat in het belang is van [minderjarige].
3.2.
De moeder voert geen verweer.
3.3.
De vader voert verweer tegen het verzoek. Hij stelt zich op het standpunt dat een voortduring van de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde zal hebben, omdat in het afgelopen jaar niets is gedaan door de gezinsvoogdijwerker en daarom ook niets is bereikt.
3.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

4.De beoordeling

Op grond van 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen voor de duur van ten hoogste één jaar, mits aan de gronden als bedoeld in artikel 1:255 BW is voldaan. Uit dit artikel volgt dat een minderjarige onder toezicht kan worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat in het afgelopen jaar niets is veranderd in de ontwikkeling van [minderjarige]. [minderjarige] heeft nog steeds hetzelfde, beperkte contact met de vader en er is geen hulpverlening ingezet om haar negatieve vaderbeeld te veranderen. Hoewel de kinderrechter in de beschikking van 3 januari 2018 duidelijk heeft overwogen dat van de gezinsvoogdijwerker een voortvarend en doortastend optreden wordt verwacht en in aansluiting daarop van de ouders wordt verwacht dat zij met [minderjarige] en onder regie van de GI deelnemen aan een hulpverleningstraject bij psychologenpraktijk Aleph, is gebleken dat dit traject niet van de grond is gekomen. Dat kwam in eerste instantie omdat de moeder de dag voor de intake in april 2018 haar medewerking heeft ingetrokken en de intake heeft afgezegd. Op dat moment heeft de GI geen actie ondernomen terwijl zonneklaar was, ook voor de GI, dat juist in deze gezinsdynamiek, de moeder door de GI bij de les moest worden gehouden. In plaats van doortastend op te treden, heeft de gezinsvoogdijwerker hét moment laten lopen en heeft hij daarna geen passende hulpverlening meer aan de ouders en [minderjarige] geboden. Ook is de GI niet tot uitbreiding van de contactregeling overgegaan of heeft op andere wijze begeleiding van [minderjarige] en de ouders plaatsgevonden. De laatste contacten van de gezinsvoogdijwerker met [minderjarige] en de moeder dateren zelfs van vóór de zomervakantie 2018. De vader heeft getracht de GI in beweging te krijgen, maar per saldo heeft de gezinsvoogdijwerker niets meer gedaan en volstaan met het meermalen excuses aanbieden aan de vader. Dat laatste heeft de gezinsvoogdijwerker ook weer ter zitting gedaan.
Nu er feitelijk niets is gedaan en veranderd aan de zorgelijke situatie sinds januari 2018, wordt nog steeds voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd en met name de moeder ziet dat anders en accepteert niet de zorg en/of hulpverlening die nodig is om de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede te keren. De kinderrechter is echter van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling op dit moment helaas geen toegevoegde waarde meer heeft. Het is aan de GI en de met name het stilzitten van de gezinsvoogdijwerker te wijten dat in het afgelopen jaar geen passende hulpverlening voor [minderjarige] en het gezin is ingeschakeld. Dat heeft de GI ter zitting ook erkend. De GI heeft ook nu in het te elfder ure ingediende verzoekschrift (waardoor de raad niet meer in staat was op de zitting aanwezig te zijn) niet onderbouwd wat het komende jaar in het kader van de ondertoezichtstelling dient te gebeuren. Hoewel de gezinsvoogdijwerker hier ter zitting desgevraagd een toelichting op heeft gegeven, is ook deze toelichting onvoldoende concreet. Nog steeds is onduidelijk welke hulp voor [minderjarige] en de ouders moet worden ingeschakeld en kan de gezinsvoogd geen enkel inzicht geven wanneer passende hulpverlening van start kan gaan onder algemene verwijzing naar wachtlijsten in de jeugdzorg.
Bovendien staan de ouders (en ook [minderjarige]) op dit moment niet meer open voor passende hulpverlening en begeleiding in het kader van de ondertoezichtstelling. De moeder wenst niet meer samen te werken met de GI en heeft al maandenlang geen contact meer met de gezinsvoogdijwerker gehad. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij geen enkel vertrouwen meer heeft in de GI en in het inzetten van specifieke jeugdhulpverlening. Hij wil rust voor zichzelf en [minderjarige], zodat hopelijk dat kan bijdragen aan het geleidelijk herstellen van de band tussen hen beiden.
De optelsom van hetgeen zojuist is overwogen, levert een zorgwekkend beeld op van de wijze waarop de GI uitvoering heeft gegeven aan de door de kinderrechter in een uitvoerig gemotiveerde beschikking bevolen ondertoezichtstelling. Eén jaar na die beschikking moet worden vastgesteld dat de GI niets heeft gedaan, geen actueel beeld kan geven van de situatie van [minderjarige] en geen concreet en gemotiveerd plan heeft om nog uitvoering te kunnen geven aan het doel van deze ondertoezichtstelling. Dat laatste is des te opmerkelijk omdat eind oktober 2018, in afwezigheid van de GI, een eindbeschikking in de door de moeder gestarte zaak betreffende de contacten tussen [minderjarige] en haar vader is gegeven. In deze beschikking heeft de rechtbank de GI heeft duidelijk gemaakt dat tot dan toe geen uitvoering was gegeven aan de aan de GI gegeven opdracht. In de twee maanden die daarna zijn verstreken, heeft de gezinsvoogdijwerker niets meer gedaan om deze situatie op overtuigende wijze in een andere richting om te buigen.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat op dit moment niets meer te verwachten valt van een verlenging van de ondertoezichtstelling. Het verzoek zal daarom moeten worden afgewezen.

5.5. De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018, en op schrift gesteld op 21 december 2018 .
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch