In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 december 2018 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kind, geboren uit een eerdere relatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y.K. Kunze, verzoekt de rechtbank om toestemming voor erkenning, omdat de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.H.S. Brinkman, weigert deze toestemming te verlenen. De rechtbank heeft eerder in 2014 een verzoek tot erkenning toegewezen, maar dit werd in 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch afgewezen. De man stelt dat zijn omstandigheden zijn verbeterd en dat hij in staat is om contact met het kind op te bouwen. De moeder daarentegen betwist de ontvankelijkheid van het verzoek, verwijzend naar het gezag van gewijsde van de eerdere beschikking.
De rechtbank overweegt dat, hoewel er een gezag van gewijsde is, de wet ruimte biedt voor een herbeoordeling van het verzoek indien er gewijzigde omstandigheden zijn. De rechtbank concludeert dat de man zijn leven op orde heeft en dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor het verzoek opnieuw inhoudelijk beoordeeld kan worden. De rechtbank vraagt de Raad voor de Kinderbescherming om advies over de gevolgen van de erkenning voor de minderjarige en de moeder.
Daarnaast heeft de man ook verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en het kind, ondanks dat er momenteel geen juridische afstammingsrelatie is. De rechtbank besluit dat de omgangsregeling voorlopig onder begeleiding van professionele hulpverlening zal plaatsvinden, om de veiligheid en het welzijn van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming.