ECLI:NL:RBLIM:2018:12444

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/03/248674 / FA RK 18-1319
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in familiezaken met gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 december 2018 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kind, geboren uit een eerdere relatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y.K. Kunze, verzoekt de rechtbank om toestemming voor erkenning, omdat de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.H.S. Brinkman, weigert deze toestemming te verlenen. De rechtbank heeft eerder in 2014 een verzoek tot erkenning toegewezen, maar dit werd in 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch afgewezen. De man stelt dat zijn omstandigheden zijn verbeterd en dat hij in staat is om contact met het kind op te bouwen. De moeder daarentegen betwist de ontvankelijkheid van het verzoek, verwijzend naar het gezag van gewijsde van de eerdere beschikking.

De rechtbank overweegt dat, hoewel er een gezag van gewijsde is, de wet ruimte biedt voor een herbeoordeling van het verzoek indien er gewijzigde omstandigheden zijn. De rechtbank concludeert dat de man zijn leven op orde heeft en dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor het verzoek opnieuw inhoudelijk beoordeeld kan worden. De rechtbank vraagt de Raad voor de Kinderbescherming om advies over de gevolgen van de erkenning voor de minderjarige en de moeder.

Daarnaast heeft de man ook verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en het kind, ondanks dat er momenteel geen juridische afstammingsrelatie is. De rechtbank besluit dat de omgangsregeling voorlopig onder begeleiding van professionele hulpverlening zal plaatsvinden, om de veiligheid en het welzijn van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 december 2018
Zaaknummer: C/03/248674 / FA RK 18-1319
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. Y.K. Kunze, kantoorhoudend te Kerkrade,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. B.H.S. Brinkman, kantoorhoudend te Kerkrade.
ter zake het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning tevens de minderjarige:
[minderjarige],
verder te noemen: [minderjarige],
geboren op [2014] te [geboorteplaats],
in rechte vertegenwoordigd door mr. S. Selbach, advocaat, kantoorhoudend te Maastricht,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige],
verder te noemen: de bijzondere curator.
Gezien de stukken, waaronder de door deze rechtbank tussen partijen gegeven en op
3 mei 2018 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verslag van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 31 mei 2018;
  • de aanvullende stukken van de man, ingekomen bij de griffie op 14 november 2018.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 november 2018, waar zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht (verder te noemen: de raad).
De moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen ter zitting.

2.De verzoeken en het verweer

2.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken stelt de man dat - naar de rechtbank begrijpt - uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de man [minderjarige] is geboren. De man is de verwekker van [minderjarige]. [minderjarige] heeft het recht te weten wie zijn vader is. De moeder weigert toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] door de man, zodat de man verzoekt aan hem vervangende toestemming te verlenen. Een eerder verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning is bij beschikking van de rechtbank Limburg van
16 september 2014 toegewezen, maar bij beschikking van 1 september 2016 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch alsnog afgewezen. Inmiddels heeft de man zijn leven op orde en is hij goed in staat tot contact met [minderjarige]. De man beseft dat de omgang moet worden opgebouwd en hij verzoekt daarom een begeleide omgangsregeling van minimaal twee uur per week vast te leggen, welke regeling in onderling overleg kan worden uitgebreid.
Ter zitting heeft de man bij zijn verzoeken gepersisteerd. De man heeft tot november 2017 met goedkeuring van de moeder sporadisch contact gehad met [minderjarige]. Pas sinds de man kenbaar heeft gemaakt dat hij [minderjarige] wil erkennen en een vastomlijnde contactregeling wenst, staat de moeder contact niet meer toe. De man betwist daarom dat bij de moeder sprake is van angsten en spanningen. De man staat open voor een begeleide omgangsregeling.
2.2.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting namens de moeder verweer gevoerd. De moeder stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning, omdat de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 september 2016 gezag van gewijsde heeft. Het staat de man daarom niet vrij een nieuw verzoek in te dienen. Subsidiair voert de moeder aan dat erkenning van [minderjarige] door de man de belangen van de moeder schaadt. De man heeft de moeder in het verleden mishandeld en vernielingen aangericht aan de woning van de moeder. Hierdoor is de moeder bang voor de man. Zij heeft zich recent weer tot haar huisarts gewend in verband met haar angsten. Meer subsidiair verzoekt de moeder een onderzoek te gelasten door de raad.
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling voert de moeder eveneens verweer. De moeder stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van family life tussen de man en [minderjarige], omdat de man nooit betrokken is geweest bij [minderjarige]. Zij betwist dat er contacten tussen de man en [minderjarige] hebben plaatsgevonden. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat de contacten tussen de man en [minderjarige] plaatsvinden onder neutrale en deskundige begeleiding.

3.Het standpunt van de bijzondere curator ten aanzien van de erkenning

De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het in het belang is van [minderjarige] dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor de erkenning van [minderjarige]. De man is de verwekker van [minderjarige]. Hoewel de moeder stelt dat de erkenning van [minderjarige] door de man bij haar voor ernstige stress zal zorgen en dat deze stress weerslag zal hebben op [minderjarige], heeft de moeder haar standpunt niet onderbouwd. Het enkele feit dat tussen de ouders sprake is van spanningen en een gebrekkige communicatie, maakt niet dat niet tot erkenning kan worden overgegaan.

4.Het advies van de raad ten aanzien van de omgangsregeling

De raad heeft ter zitting geadviseerd een omgangsregeling onder begeleiding van Xonar/aXnaga (hierna te noemen: BOR-traject) vast te stellen. De raad acht omgang met de man in het belang van [minderjarige]. Gelet op de angsten en het wantrouwen van de moeder is het noodzakelijk dat de contacten plaatsvinden onder begeleiding van de professionele hulpverlening, waarbij het tempo van [minderjarige] kan worden gevolgd en de veiligheid van [minderjarige] voorop staat.

5.De beoordeling

5.1.
Het verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de man een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] indienen, mits hij de verwekker van [minderjarige] is.
Vaststaat dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
De ontvankelijkheid van het verzoek
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige], omdat de man in 2014 ook een dergelijk verzoek heeft gedaan. Dat verzoek is uiteindelijk bij beschikking van
1 september 2016 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch afgewezen.
In artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen partijen dezelfde bindende kracht hebben. Uit de toelichting volgt dat dit artikel analoog kan worden toegepast op verzoekschriftprocedures als de onderhavige. Daaruit volgt dat in beginsel gezag van gewijsde toekomt aan beschikkingen met betrekking tot geschilpunten over de erkenning.
De rechtbank is echter van oordeel dat het gezag van gewijsde wordt beperkt door voornoemd artikel 1:204 lid 3 BW. Dit artikel bepaalt dat de toestemming van de moeder tot de erkenning op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
De rechtbank overweegt dat in voornoemd artikel sprake is van een concrete belangenafweging, waarbij de belangen van de moeder, het kind en de persoon die het kind wil erkennen, worden beoordeeld. Bij een dergelijke belangenafweging dient rekening te worden gehouden met de concrete feiten en omstandigheden op het moment van indiening van het verzoek.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning opnieuw inhoudelijk beoordeeld dient te worden, mits sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat de thuissituatie van de man in de afgelopen periode is verbeterd. De man heeft onweersproken gesteld dat hij een baan en een vaste partner heeft en dat hij zijn leven goed op orde heeft. Tevens heeft de man aannemelijk gemaakt dat hij tot vorig jaar november met goedkeurig van de moeder af en toe contact had met [minderjarige]. Hieruit volgt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de weg voor een hernieuwde beoordeling van het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning open ligt.
De inhoudelijke beoordeling
In de procedure tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, en dus dat de juridische werkelijkheid zoveel mogelijk in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid.
Hierbij wordt het belang van de man bij erkenning van het kind afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met het kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Hoewel de moeder stelt dat zij nog steeds erg bang is voor de man en erkenning van [minderjarige] daarom bij haar voor ernstige spanningen zal zorgen, heeft zij, tegenover de gemotiveerde ontkenning van de man en ondanks het standpunt van de bijzondere curator, haar stelling niet onderbouwd. Dit zou tot toewijzing van het verzoek van de man kunnen leiden. Echter, nu de erkenning van [minderjarige] door de man hoe dan ook ingrijpend zal zijn in het leven van zowel [minderjarige] als de moeder en nu voor de rechtbank onduidelijk is of de weerstand van de moeder daadwerkelijk negatieve gevolgen zal hebben voor [minderjarige] en voor de band tussen de moeder en [minderjarige], acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] om, alvorens te beslissen, nader advies in te winnen bij de raad. De rechtbank zal de raad daarom verzoeken onderzoek te doen en advies uit te brengen zoals nader in het dictum verzocht. De beslissing op dit verzoek zal worden aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de raad, pro forma voor de duur van vier maanden.
5.2.
Het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
De ontvankelijkheid van het verzoek
Artikel 1:377a BW bepaalt, voor zover van belang, dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouder of met degene tot wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat. De rechter stelt op verzoek van die persoon, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. De rechtbank ontzegt een ouder het recht op omgang slechts in uitzonderlijke gevallen.
Er is op dit moment geen juridische afstammingsrelatie tussen de man en [minderjarige]. De man kan daarom op dit moment niet worden aangemerkt als de juridische ouder van [minderjarige].
Voor de beoordeling van het verzoek tot omgang is daarom van belang of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige], ook wel ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Vaststaat dat de man de verwekker is van [minderjarige]. Volgens vaste jurisprudentie is biologische verwantschap weliswaar een belangrijke factor bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, maar de biologische vader dient daarnaast bijkomende omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Uit de stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat de man en de moeder een relatie met elkaar hebben gehad, waaruit [minderjarige] is geboren. Hoewel tussen de man en [minderjarige] nooit een omgangsregeling is vastgesteld, heeft de man aannemelijk gemaakt dat hij tot vorig jaar november met goedkeuring van de moeder contact had met [minderjarige]. De man heeft gesteld dat [minderjarige] bij hem thuis is geweest en dat hij foto’s daarvan heeft. De man heeft ook verklaard over details over onder andere de woning van de moeder en het bedje van [minderjarige], waarvan hij enkel op de hoogte kan zijn indien hij ook daadwerkelijk in die woning is geweest en contact heeft gehad met [minderjarige]. Daarnaast blijkt uit het door de man overgelegde verslag van Kracht in Zorg, de begeleider van de man, dat in de periode van maart 2017 tot oktober 2017 meerdere contacten tussen de man en [minderjarige] hebben plaatsgevonden en dat de moeder meerdere malen met en zonder [minderjarige] bij de vader thuis is geweest. De enkele betwisting van de advocaat van de moeder dat er geen contact heeft plaatsgevonden, is onvoldoende om de stellingen van de man te verwerpen. De rechtbank oordeelt daarom dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige]. Dat door toedoen van de moeder sinds oktober 2017 geen contacten meer plaatsvinden maakt niet dat thans geen sprake meer is van een nauwe persoonlijke betrekking.
De inhoudelijke beoordeling
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. [minderjarige] heeft het recht een band met de man, zijn biologische vader, te onderhouden en verder te ontwikkelen, net als de man het recht heeft contact te hebben met [minderjarige]. De moeder stelt dat zij vreest voor de veiligheid van [minderjarige] bij de man en staat daarom niet open voor de vaststelling van een omgangsregeling. In de door de moeder aangevoerde argumenten, die overigens niet met stukken zijn onderbouwd, ziet de rechtbank, mede gelet op het advies van de raad, echter geen zwaarwegende contra-indicaties op grond waarvan het verzoek van de man zou moeten worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat de contacten met de man zo spoedig mogelijk worden hersteld. Gelet echter op de angsten en het wantrouwen van de moeder en gelet op het feit dat er inmiddels al geruime tijd geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige], acht de rechtbank het noodzakelijk dat de contacten allereerst worden begeleid door de professionele hulpverlening van Xonar of aXnaga (BOR-traject). Gedurende het BOR-traject kunnen de ouders intensief worden begeleid en kan de moeder de ruimte worden geboden om haar angsten te verwerken en het vertrouwen in de man te herstellen, opdat kan worden toegewerkt naar onbegeleide contacten.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de contacten tussen de man en [minderjarige] vooralsnog zullen plaatsvinden onder begeleiding van Xonar of aXnaga.
De beslissing op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling zal worden aanhouden voor de duur van acht maanden, in afwachting van het rapport van de raad over het verloop van het BOR-traject. De rechtbank verwacht dat partijen binnen twee weken na binnenkomst van de BOR-rapportage zullen reageren omtrent het verloop van het BOR-traject. De rechtbank zal vervolgens beslissen, tenzij partijen gemotiveerd hebben aangevoerd dat voortzetting van de mondelinge behandeling noodzakelijk is.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de omgangsregeling tussen [minderjarige], en de man
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar of aXnaga (BOR-traject), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan Xonar of aXnaga;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, uiterlijk op
21 augustus 2019 (pro forma) de rapportage van Xonar of aXnaga omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, onderzoek te doen en advies uit te brengen met betrekking tot de vraag of bij erkenning door de man een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning aan, pro forma voor de duur van vier maanden;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling aan, pro forma voor de duur van acht maanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier op
21 december 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.