In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor medische behandelingen van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft verzocht om toestemming voor traumabehandeling voor beide kinderen en logopedie voor [minderjarige 2]. De vader van de kinderen heeft geen bezwaar gemaakt tegen de logopedie, maar heeft zich verzet tegen de traumabehandeling, stellende dat er geen sprake is van trauma en dat de kinderen geen behandeling nodig hebben. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, een vertrouwenspersoon, vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de logopedie voor [minderjarige 2] noodzakelijk is om ernstig gevaar voor zijn gezondheid af te wenden, en heeft hiervoor vervangende toestemming verleend. Echter, voor de traumabehandeling heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en het LET onvoldoende hebben onderbouwd dat deze behandeling noodzakelijk is. Er was geen geneeskundige verklaring die een trauma bij de kinderen bevestigde, en de kinderrechter concludeerde dat het verzoek voor de traumabehandeling te vaag was om goedgekeurd te worden. De kinderrechter heeft daarom het verzoek voor de traumabehandeling afgewezen, maar de beschikking voor de logopedie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak, door de verzoekers en belanghebbenden.