ECLI:NL:RBLIM:2018:12412

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
17/3711
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag gebruikersbelasting OZB en waardering onroerende zaak als niet-woning

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een recreatieterrein, en de heffingsambtenaar van de gemeente. Het geschil betreft de vraag of het recreatieterrein terecht is aangemerkt als een niet-woning volgens artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het recreatieterrein niet in hoofdzaak tot woning dient, omdat minder dan 70% van de waarde van het terrein tot woning dient of volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Echter, de rechtbank constateert dat verweerder in zijn besluiten geen toepassing heeft gegeven aan de woondelenvrijstelling voor de delen van de onroerende zaak die wel in hoofdzaak tot wonen dienen. Hierdoor kan het besluit op dit punt niet in stand blijven en is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de aanslag gebruikersbelasting OZB betreft en vermindert de heffingsgrondslag van de gebruikersheffing OZB. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.500,- en het griffierecht van € 46,- dient door verweerder te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3711

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: P.J.G.M. Hendrix),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], verweerder

(gemachtigden: S. Holtman en P.J. Mulder).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) - voor zover van belang - de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2017 per waardepeildatum 2016 vastgesteld op € [bedrag 1] ,-.
Bij besluit van 22 september 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2018. Eiseres is niet in persoon verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een recreatieterrein dat bekend staat onder de naam [naam recreatieterrein] . De onroerende zaak omvat drie groepsaccommodaties, een kampeerterrein met 25 kampeerplaatsen, een aantal facilitaire ruimten en gronden. De groepsaccommodaties zijn bestemd voor recreatief gebruik.
2. Verweerder heeft het recreatieterrein als één onroerende zaak aangemerkt en de waarde ervan voor het in geding zijnde belastingjaar overeenkomstig de hiervoor genoemde belastingaanslag vastgesteld. Daarbij is verweerder er vanuit gegaan dat de groepsaccommodaties naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en daarom zijn aan te merken als woning in de zin van de artikel 220a en 220f van de Gemeentewet. Echter, omdat de verhouding tussen het waardeaandeel van de woondelen en het waardeaandeel van de niet-woondelen op het recreatieterrein 58% tegenover 42% is, heeft verweerder het gehele recreatieterrein (de onroerende zaak) aangemerkt als niet-woning omdat de onroerende zaak niet in hoofdzaak (meer dan 70%) tot woning dient. Als gevolg daarvan dient eiseres voor de onroerende zaak zowel eigenarenbelasting als gebruikersbelasting te betalen.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het recreatieterrein op grond van artikel 16, onderdeel e, van de Wet WOZ als één object moet worden afgebakend. De waarde van het recreatieterrein is evenmin in geschil en verder is niet in geschil dat de groepsaccommodaties moeten worden aangemerkt als woningen. In geschil is of de aanslag eigenarenheffing OZB (OZBE) naar het juiste tarief (niet - woningen) is opgelegd en of de aanslag gebruikersheffing OZB (OZBG) terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de onroerende zaak terecht heeft aangemerkt als een niet-woning zoals bedoeld in artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet. Doorslaggevend is in dit verband of 70% of meer van de waarde van de onroerende zaak dient tot woning dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 220, aanhef en sub a, van de Gemeentewet kunnen onroerende-zaakbelastingen worden geheven van – kort gezegd – gebruikers van niet-woningen (OZBG) en op grond van sub b, van degenen die van zowel woningen als niet-woningen het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (OZBE).
Op grond van artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van de Wet WOZ is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak (ten minste 70%) kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Wat betreft de tariefstelling voor de OZBE wordt op grond van artikel 220f, aanhef en onderdelen b en c, van de Gemeentewet een onderscheid gemaakt tussen onroerende zaken die wel en die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
6. Voor de beantwoording van de vraag of een onroerende zaak in hoofdzaak dient tot woning als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, is bepalend of de delen waarop de aanslag ziet tot woning dienen dan wel volledig (100%) dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
7. Tijdens de behandeling ter zitting is door partijen desgevraagd bevestigd dat niet in geschil is dat de groepsaccommodaties, de overkapping en de grond bij deze groepsaccommodaties dienen te worden aangemerkt als woningen dan wel als volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Voorts is niet in geschil dat de stenen schuur, de sanitaire ruimte, het kampeerterrein en de werktuigenberging dienen te worden aangemerkt als niet-woningen en de bij deze gebouwen behorende grond als niet dienstbaar aan woondoeleinden. Partijen verschillen van mening over de aard van het traditioneel bedrijfsgebouw (panddeel 6 in verweerders matrix). Verweerders taxateur heeft ter zitting verklaard dat dit gebouw ten tijde van de opname ter plaatse leeg stond. De gemachtigde van eiseres heeft dit ter zitting niet weersproken, maar toegelicht dat eiseres het gebouw ook regelmatig gebruikt voor het stallen van fietsen of een auto en dat het daarom wel dienstbaar is aan woondoeleinden. Voorts is betoogd door de gemachtigde van eiseres dat hierbij van belang is dat dit gebouw tezamen met een van de groepsaccommodaties oorspronkelijk een langgevelboerderij is, waarbij de aanbouw dienstbaar is aan de woning.
8. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiseres niet en is van oordeel dat verweerder het gebouw terecht heeft aangemerkt als niet-woning. Bepalend voor de vraag of het gebouw als woning of niet-woning dient te worden aangemerkt, is immers het huidige gebruik. Het gebouw stond ten tijde van de opname door taxateur leeg en wordt blijkens de verklaring zijdens eiseres voorts gebruikt voor stalling van fietsen of een auto. Echter zonder dat eiseres daar woonachtig is. Het oordeel dat panddeel 6 in de taxatiematrix aangemerkt dient te worden als niet-woning, brengt met zich dat verweerder eveneens de grond bij dit gebouw terecht heeft aangemerkt als niet dienstbaar aan woondoeleinden.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen onjuiste verdeling heeft gemaakt tussen de grond bij woning en grond bij niet-woning. De taxateur van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze verdeling is gebaseerd op de waarnemingen tijdens de opname ter plaatse alsmede op basis van hetgeen eiseres tijdens deze opname heeft toegelicht over het gebruik van de gronden door de gasten van de groepsaccommodaties en de gasten van het kampeerterrein. Verweerder heeft deze verdeling vervolgens in kaart gebracht in de taxatiematrix. De gemachtigde van eiseres heeft de toelichting van verweerders taxateur ter zitting niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat verweerder gronden die nu zijn toegerekend aan delen van de onroerende zaak die als niet-woning zijn bestempeld, zou hebben moeten toerekenen aan onderdelen die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
10. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder met zijn taxatierapport voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient en daarom terecht als niet-woning is aangeslagen. Derhalve slagen de daartegen gerichte beroepsgronden niet. Omdat verweerder evenwel noch in het primaire besluit noch in het bestreden besluit toepassing heeft gegeven aan de woondelenvrijstelling voor die onderdelen van de onroerende zaak die wel in hoofdzaak tot wonen dienen dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden, kan het besluit op dit punt in rechte geen stand houden en is het beroep gegrond. Verweerder heeft dit in zijn verweerschrift reeds onderkend. Dit betekent dat de OZBG slechts geheven dient te worden over de WOZ-waarde van € [bedrag 2] ,-, zijnde de WOZ-waarde van de onderdelen van de onroerende zaak die als niet-woning zijn aangemerkt. Over de onderdelen van de onroerende zaak die tot wonen dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden – die tezamen een WOZ-waarde vertegenwoordigen van € [bedrag 3] ,- – is ten onrechte OZBG geheven.
11. Het beroep is gelet op het vorenstaande gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover dat ziet op de aanslag OZBG. De rechtbank zal op dit punt zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Vanwege de gegrondverklaring komt eiseres in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. De kosten bedragen wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 1.500,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 249,- en wegingsfactor 1, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
12. Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder het griffierecht zal dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de aanslag gebruikersbelasting OZB gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • vermindert de heffingsgrondslag van de gebruikersheffing OZB tot € [bedrag 2] ,- en vermindert de bestreden aanslag in de gebruikersbelasting OZB tot een aanslag die is vastgesteld naar deze grondslag;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500,- (wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep);
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzitter, mr. L.M.J.H. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. E. van Rie, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 december 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.