ECLI:NL:RBLIM:2018:12402

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
C/03/257701 / KG ZA 18-643
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding hoofdhuurovereenkomst en gevolgen voor onderhuur in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en twee besloten vennootschappen, gedaagden. De eiseres, die een sushirestaurant exploiteerde in een pand dat zij huurde van Nelcon Maastricht B.V., vorderde de voorzieningenrechter om de gevolgen van een ontruiming ongedaan te maken. Deze ontruiming was het gevolg van een eerder vonnis van 19 september 2018, waarbij de hoofdhuurovereenkomst tussen Nelcon en de eigenaar van het pand, Bryant Park Netherlands Acquisition I B.V., was ontbonden wegens een tekortkoming van Nelcon. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres geen contractuele band had met Bryant en dat de ontruiming rechtmatig was. De vordering van eiseres werd afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat een derde zonder contractuele relatie niet kan vorderen dat een eigenaar hem toegang verleent tot het gehuurde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van eiseres tegen zowel Nelcon als Bryant niet kon worden toegewezen, en dat eiseres als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/257701 / KG ZA 18-643
Vonnis in kort geding van 28 december 2018
in de zaak van
vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.D.A. Quaedvlieg te Weert,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NELCON MAASTRICHT B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
gedaagde,
advocaat mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRYANT PARK NETHERLANDS ACQUISITION I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P. van den Berg te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] (eiseres), Nelcon (gedaagde sub 1) en Bryant (gedaagde sub 2) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 14 producties
  • de producties 15 en 16 van [eiseres] bij brief van haar advocaat van 19 december 2018
  • de productie van Nelcon (een memorie van grieven met producties 11 tot en met 19) bij brief van haar advocaat van 18 december 2018
  • de mondelinge behandeling, waarbij Bryant pleitnotities heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bryant is eigenaar van het pand aan het [adres] te [vestigingsplaats] , welk pand werd gehuurd door Nelcon. Nelcon had het pand aanvankelijk onderverhuurd aan [naam] , die het pand in gebruik had als horecagelegenheid. Per 1 januari 2018 had Nelcon het pand verhuurd aan [eiseres] , die in de horecagelegenheid een sushirestaurant voerde.
2.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 19 september 2018 in een bodem-procedure tussen Bryant als eiseres en Nelcon als gedaagde heeft de kantonrechter van deze rechtbank en locatie wegens een toerekenbare tekortkoming van Nelcon als huurder de huurovereenkomst tussen Bryant en Nelcon ontbonden en Nelcon (onder meer) veroordeeld het gehuurde binnen een maand na betekening van dat vonnis te ontruimen. Nelcon heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3.
Nelcon heeft naar aanleiding van vorenbedoeld vonnis een executiegeschil aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en daarin aangevoerd dat het vonnis van 19 september 2018 berust op een kennelijke juridische misslag. Bij vonnis van 7 november 2018 heeft vorenbedoelde voorzieningenrechter geoordeeld dat het vonnis van de kantonrechter niet berust op een kennelijke juridische misslag en de gevraagde voorziening (schorsing van de executie) afgewezen.
2.4.
Op 8 november 2018 is het vonnis ten uitvoer gelegd in die zin dat het pand, waarin [eiseres] haar bedrijf voerde, is ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
Bryant en/althans Nelcon zal veroordelen tot het ongedaan maken van de gevolgen van de ontruiming zoals deze op 10 november 2018 (de voorzieningenrechter leest hiervoor: 8 november 2018) heeft plaatsgevonden en/althans [eiseres] direct weer in de gelegenheid moet worden gesteld om gebruik te kunnen maken van het gehuurde gelegen te [vestigingsplaats] aan het [adres] , een en ander totdat er in derdenverzet vonnis is gewezen of totdat eindarrest is gewezen in het hoger beroep tussen Bryant en Nelcon, dan wel totdat het vonnis van de rechtbank Limburg van 19 september 2018 kracht van gewijsde heeft verkregen doordat niet tijdig hoger beroep is ingesteld en/of deze procedure wordt doorgehaald, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,= per dag, met een maximum van € 250.000,=;
Subsidiair:
Bryant en/althans Nelcon zal veroordelen tot betaling van een voorschot van € 100.000,= althans een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen aangaande de schade die door [eiseres] is geleden en tevens ook nog zal worden geleden ten gevolge van de (onrechtmatige) ontruiming aangaande de onroerende zaak gelegen te [vestigingsplaats] aan het [adres] ;
Primair en subsidiair:
Bryant en/althans Nelcon zal veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met - samengevat - de nakosten alsmede de rente over de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Nelcon en Bryant voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het primair gevorderde, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
4.2.
[eiseres] wenst in de gelegenheid gesteld te worden om weer gebruik te gaan maken van het pand aan het [adres] te [vestigingsplaats] . Zij legt aan die vordering ten grondslag dat zij een geldige huurovereenkomst had met Nelcon en dat de huurovereenkomst tussen Nelcon en Bryant ten onrechte is ontbonden bij vonnis van 19 september 2018. [eiseres] voert daartoe aan dat zij niet op de hoogte was van de procedure over de hoofdhuurovereenkomst tussen Bryant en Nelcon en rauwelijks met de ontruiming is geconfronteerd.
4.3.
Ten aanzien van de vordering van [eiseres] tegen Bryant geldt het volgende. [eiseres] is geen partij geweest bij het op 19 september 2018 gewezen vonnis. De door Nelcon ingestelde vordering dat het Bryant moet worden verboden om dit vonnis te executeren, is bij vonnis van 7 november 2018 afgewezen. De voorzieningenrechter dient daarom uit te gaan van het oordeel dat de huurovereenkomst tussen Bryant en Nelcon bij vonnis is ontbonden, dat dit vonnis mag worden geëxecuteerd en, zo blijkt, inmiddels ook al is geëxecuteerd. Dat [eiseres] als (al dan niet indeplaatsgestelde) onderhuurder niet is betrokken in de procedure tot ontbinding van de hoofdhuurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, doet er niet aan af dat Bryant door middel van het vonnis van 19 september 2018 jegens Nelcon een executoriale titel tot ontruiming van het gehuurde heeft verkregen. Op grond daarvan was Nelcon gehouden het gehuurde te ontruimen, in beginsel met al hetgeen zich daarin van harentwege bevindt. In het onderhavige geval moet er, nu niet anders is gebleken, van worden uitgegaan dat [eiseres] na ontbinding van de hoofdhuurovereenkomst zonder recht of titel jegens Bryant in het gehuurde verblijft en kan Bryant de veroordeling tot ontruiming door Nelcon ook ten uitvoer leggen jegens [eiseres] . Dit alles brengt met zich dat een vordering als de onderhavige van onderhuurder [eiseres] tegen hoofdverhuurder Bryant, waarmee [eiseres] geen contractuele band had noch heeft, slechts onder zeer bijzonder omstandigheden kan worden toegewezen. Een bijzondere omstandigheid zou kunnen zijn samenspanning tussen Bryant en Nelcon om [eiseres] uit het gehuurde te krijgen. Dat één of meer van dergelijke bijzondere omstandigheden bestaan is gesteld noch gebleken, zodat de vordering ten opzichte van Bryant niet kan worden toegewezen.
4.4.
Voor zover [eiseres] heeft willen aanvoeren dat de ontruiming van [eiseres] door Bryant onrechtmatig is jegens [eiseres] , kan die stelling, ook indien deze juist zou zijn, niet zonder meer leiden tot toewijzing van het gevorderde in het kader van een voorlopige voorziening. Toewijzing van de primaire vordering jegens Bryant zou immers betekenen dat Bryant moet toestaan dat een persoon waarmee zij geen contractuele band heeft, gebruik gaat maken van een haar in eigendom toebehorende pand.
4.5.1.
In het door [eiseres] tegen het vonnis van 19 september 2018 ingestelde derdenverzet kan geen rechtsgrond worden gevonden die mee zou brengen dat Bryant een derde als [eiseres] waarmee zij geen contractuele band heeft alsnog toegang tot de restaurantruimte zou moeten verschaffen. Zoals overwogen in rov. 4.3. moet ter zake van een veroordeling tot ontruiming als de onderhavige worden aangenomen dat zij ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen derden die bij de procedure waarin tot ontruiming is geoordeeld geen partij waren. Dit kan anders zijn in het geval dat deze derde tegen de executant een eigen recht kan pretenderen, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Daarnaast kan zich het geval voordoen dat de derde zich tegen de executie kan verzetten omdat hij, hoewel hij zich niet op enig recht kan beroepen, zodanig in zijn belang wordt geschaad dat gebruikmaking van de bevoegdheid tot executie in de gegeven omstandigheden misbruik daarvan zou opleveren. Ook kan de gebruikte ontruimingsbevoegdheid ten opzichte van derden in strijd zijn met een goede procesorde, bijvoorbeeld indien van de bevoegdheid tot ontruiming misbruik is gemaakt. Dit zal onder meer het geval zijn indien er sprake is van een schijnhandeling tussen (in dit geval) Bryant en Nelcon, die uitsluitend ten doel heeft om in het belang van Bryant zelf tot ontruiming van de derde ( [eiseres] ) te komen, of indien deze weg slechts is gevolgd om [eiseres] niet in het geding te hoeven betrekken, terwijl er geen in redelijkheid te respecteren belang bestond om niet jegens [eiseres] zelf ontruiming te vorderen (vergelijk Hoge Raad 14 januari 1983, NJ 1983, 267, LJN AG4519).
4.5.2.
Uit de aard van de door [eiseres] gevoerde onderneming kan ervan worden uitgegaan dat zij ernstig in haar belangen is geschaad door de ontruiming van het gehuurde. Zij heeft echter onvoldoende aannemelijk en inzichtelijk gemaakt dat gebruikmaking van de bevoegdheid tot executie van het vonnis van 19 september 2018 door Bryant enkel op die grond jegens haar misbruik van die bevoegdheid oplevert. Executie door Bryant van het in de hoofdprocedure gewezen vonnis levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zonder meer misbruik van bevoegdheid op en evenmin maakt Bryant misbruik van haar bevoegdheid door niet de uitkomst van het door [eiseres] ingestelde derdenverzet af te wachten; voor een zo verregaand oordeel bestaat onvoldoende grond, bezien in het licht van het feit dat er een bij voorraad uitvoerbaar vonnis tot ontruiming is uitgesproken terwijl er geen contractuele band bestaat tussen Bryant en [eiseres] en [eiseres] haar rechten uit de huurovereenkomst (inclusief mogelijke schadevergoeding indien sprake is van wanprestatie) kan inroepen tegen Nelcon.
4.5.3.
Dat de ontruiming van [eiseres] in strijd zou zijn met de algemene beginselen omdat van de bevoegdheid om juist deze weg tot ontruiming te volgen misbruik is gemaakt, is door [eiseres] niet (voldoende gemotiveerd) gesteld noch gebleken. Gesteld noch gebleken is dat en waarom op Bryant de verplichting rustte om naast Nelcon ook [eiseres] te dagvaarden om ontruiming van het gehuurde te verkrijgen.
4.6.
Voor wat betreft de primaire vordering die tegen Nelcon is ingesteld, heeft te gelden dat het einde van de hoofdhuurovereenkomst en de daaromtrent hiervoor gegeven oordelen met zich brengt dat Nelcon niet langer in staat is om het huurgenot aan [eiseres] te verschaffen. Gelet op deze feitelijke onmogelijkheid zijdens Nelcon om [eiseres] wederom huurgenot te verschaffen, moet de vordering van [eiseres] jegens Nelcon afgewezen worden.
4.7.
Bezien in het licht van het tussen partijen gevoerde debat kan de primaire vordering van [eiseres] niet worden opgevat als een vordering tot schadevergoeding in een andere vorm dan geld (artikel 6:103 BW). Die vordering zou dan moeten inhouden dat Bryant zonder dat sprake is van een huurovereenkomst, moet worden veroordeeld de ruimte aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Ook als vastgesteld zou moeten worden dat Bryant vanwege een eventueel onrechtmatig te noemen ontruiming een verplichting tot vergoeding van schade van [eiseres] heeft, is een dergelijke vordering in het onderhavige kort geding niet voor toewijzing vatbaar alleen al niet omdat [eiseres] geen regels voor een dergelijk geval heeft voorgesteld, en het zelf geven van gebruiksregels omtrent duur en prijs de mogelijkheden van de voorzieningenrechter te buiten gaan.
4.8.
Op grond van het vorenstaande dient het door [eiseres] primair gevorderde te worden afgewezen.
4.9.
De subsidiaire vordering zal jegens zowel Bryant als Nelcon afgewezen worden. Er is immers niet voldaan aan de vereisten zoals die in kort geding worden gesteld aan een gevorderde veroordeling tot betaling van een geldsom. Zo is in deze zaak het bestaan van de onderhavige geldvordering niet voldoende aannemelijk gemaakt en zijn evenmin voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Tenslotte is het gevorderde bedrag niet voldoende deugdelijk onderbouwd.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Nelcon worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.442,00
De kosten aan de zijde van Bryant worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.442,00
4.11.
Bryant heeft daarnaast veroordeling van [eiseres] in de nakosten gevorderd. Die vordering tot veroordeling is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten, zijn die kosten nu al te begroten. De voorzieningenrechter zal gelet daarop de nakosten toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, welke kosten tot op heden aan de zijde van Nelcon worden begroot op € 1.442,00 en aan de zijde van Bryant eveneens op € 1.442,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten die na dit vonnis voor Bryant ontstaan, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 indien [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MvA