Op 28 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, genomen op 8 november 2018. In het kader van dit bezwaar verzocht verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft echter op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
Volgens de Awb is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 46,00. De wetgeving stelt dat het griffierecht binnen twee weken na indiening van het verzoek moet zijn betaald. De griffier heeft verzoekster per aangetekende brief op 7 december 2018 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen deze termijn te voldoen.
Verzoekster heeft echter nagelaten het griffierecht tijdig te betalen en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 december 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.