3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verbalisant [naam 1] heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat hij op dinsdag 12 juni 2018, om 03.42 uur, de [straat] te Hoensbroek inreed. Hij zag bij het inrijden van de [straat] dat er flinke vlammen uit een gebouw kwamen. Bij het naderen van het gebouw zag hij dat het huisnummer [nummer 1] betrof. Hij zag dat er vanuit de eerste verdieping, uit de gebroken ramen, flinke vlammen kwamen en hij zag dat de vlammen uit het dak kwamen. Hij hoorde dat de bevelvoerder van de brandweer zei dat er opgeschaald werd naar een zwaardere brand. De [adres] betreft een vrijstaand gebouw met aan beide zijden huizen waar mensen woonachtig zijn. Verbalisant [naam 1] zag dat de gebouwen gescheiden waren door middel van brandgangen van twee of drie meter breed waardoor de brand een risico was voor de omliggende woningen. Hij zag dat er twee bomen stonden voor het gebouw met huisnummer [nummer 1] . Op de bovenste etage van huisnummer [nummer 1] bevond zich een woongedeelte, dit betrof huisnummer [nummer 1] . De begane grond betrof een gemeenschapszaal en een kantoor. Verbalisant [naam 1] zag dat het gehele gebouw door de brand zo goed als verwoest was. Toen verbalisant [naam 1] omstreeks 06.30 uur bij de brandgang tussen [straat] [nummer 2] en [nummer 1] stond, op ongeveer 5 meter van huisnummer [nummer 1] , rook hij dat er een sterke geur op hem afkwam. Deze geur was hem bekend als een sterke geur van aceton of wasbenzine. Een medewerker van de brandweer zei desgevraagd tegen hem dat het op de eerste etage van het gebouw heel sterk naar aceton rook. Hij hoorde dat hij zei dat de geur het sterkst was aan de linkerzijde van het gebouw met huisnummer [nummer 1] . Dit was de zijde naast de brandgang met huisnummer [nummer 2] .
Getuige [naam 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is bij Brandweer Zuid-Limburg en officier van dienst was voor Parkstad-Noord, toen op 12 juni 2018 om 03:37 uur de melding van een middenbrand aan de [straat] te Hoensbroek binnenkwam. De brand was volgens getuige [naam 2] te hevig om naar binnen te gaan. Volgens getuige [naam 2] heeft de brandweer nog geprobeerd om via de ingang van [nummer 1] naar binnen te gaan, maar de trap stond toen al half in brand. Bovendien zou, als er nog iemand in de woning aanwezig was, die persoon dat niet hebben overleefd. Het begon als een behoorlijke brand en werd een grote brand. [naam 2] zag dat het huis links van het pand kort op de brand stond. De wind stond ook in de richting van het linker buurhuis. Aangezien dit huis gevaar liep, heeft de brandweer voor afscherming gezorgd middels bluswater. De mensen van het linker buurhuis waren inmiddels al buiten. Al met al was het volgens [naam 2] een flinke brand met gevaar voor goederen en personen.
Uit forensisch sporenonderzoek naar de brand volgt, zakelijk weergegeven, dat, gezien het brandbeeld en de waarnemingen van de officier van dienst van de brandweer, de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan op de eerste verdieping en deze zich naar de zolder heeft verplaatst. Gezien het brandbeeld in de middelste kamers op de eerste verdieping is de brand daar het hevigst geweest. De brand is in de kamer links van het midden geheel tot ontwikkeling gekomen. Gezien de waarneming van de brandweer dat de bovenste treden van de trap naar de eerste verdieping brandden en het “tekenen” van de brandhond – zoals waargenomen door de brandexpert van het door de verzekeraar ingeschakelde onafhankelijk technisch expertisebureau - in de hal onder aan deze trap, is het mogelijk dat hier resten van een ontbrandbare vloeistof zijn waargenomen, welke mogelijk door een persoon boven aan de trap zijn ingebracht en door het bluswater naar beneden zijn gespoeld. Gezien de houten vloeren en dakconstructie van het pand, het hoogteverschil tussen het pand en de links van het pand gelegen woningen en de korte afstand tot deze woningen is er een grote kans voor uitbreiding van de brand geweest. Gelet hierop is er sprake geweest van gevaarzetting van goederen. Gezien de kans van uitbreiding van de brand en het tijdstip van de brand, ontdekking van de brand rond 03:30 uur, en het feit dat de belendende panden bewoond zijn en er personen in deze woningen lagen te slapen, is er tevens gevaar voor personen te duchten geweest.
Uit onderzoek door [naam bedrijf] , een onafhankelijk technisch expertisebureau, volgt, zakelijk weergegeven, het navolgende. Als resultaat van de ingestelde technische expertise kan worden gesteld dat:
- op het risicoadres [adres] en [nummer 1] te Hoensbroek een verenigingsgebouw genaamd het “ [naam 4] ” met een bovenwoning is gesitueerd;
- de onderhavige brand op 11 juni 2018 [
- de middelste twee kamers aan de voorzijde van de bovenwoning als specifiek ontstaansgebied van de brand zijn aangemerkt;
- gezien de aangetroffen algemene schade in deze kamers zich hier een primaire brandhaard dan wel een ontstaansplaats van brand bevond;
- vanwege de aldaar aangetroffen destructie het in technische zin niet meer mogelijk was een specifieke plaats voor het ontstaan van de brand en/of brandoorzaak vast te stellen;
- de brandschade op de trap naar de bovenwoning als een separaat specifiek ontstaansgebied van brand is aangemerkt;
- op voormelde trap een elektrisch technische brandoorzaak kan worden uitgesloten;
- gedurende de expertise in de bij de bovenwoningen behorende hal twee brandmonsters zijn veiliggesteld;
- in deze monsters door het laboratorium [naam 5] de aanwezigheid van kerosine is aangetroffen, een bestanddeel van o.a. petroleum en aanmaakvloeistof;
- op de daarvoor in aanmerking komende ramen en deuren geen onverklaarbare sporen van braak of verbreking zijn aangetroffen.
Resumerend kan volgens dit expertisebureau worden gesteld dat de oorzaak voor het ontstaan van onderhavige brand in technische zin niet meer kon worden vastgesteld. Dit mede gelet op de in de bovenwoning aangetroffen vrijwel totale destructie. Aangezien gedurende de expertise twee separate brandhaarden zijn aangetroffen, respectievelijk in de woning en op de trap vanuit de hal naar het bordes, kan worden gesteld dat de brand het gevolg is van het al/of niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur (brandstichting). Daarbij is ter ontsteking dan wel bevordering van de brand een brandbare vloeistof bijgebracht.
De verdachte heeft bij de politie op 12 juni 2018 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] te Hoensbroek. Daarna is hij op zijn scooter naar het politiebureau vertrokken. De verdachte heeft verklaard dat hij het bed op zijn slaapkamer in brand heeft gestoken met een aansteker. Volgens de verdachte heeft hij het laken in brand gestoken. Daar heeft hij geen middelen bij gebruikt. Hij heeft beneden op de trap wasbenzine gebruikt. Volgens de verdachte is hij naar beneden gelopen en heeft hij toen de wasbenzine aangestoken. Toen hij de brand stichtte, was er volgens de verdachte geen mens of dier in de woning.
Tijdens zijn verhoor voor inverzekeringstelling heeft de verdachte op 12 juni 2018, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij inderdaad brand heeft gesticht in zijn eigen huurwoning.
Overwegingen van de rechtbank
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] te Hoensbroek. Hoewel de verdachte zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen, houdt de rechtbank hem aan zijn gedetailleerde bekentenis die hij enkele uren na de brandstichting ten overstaan van de politie heeft afgelegd en ten overstaan van de rechter-commissaris, in aanwezigheid van zijn raadsman, heeft bevestigd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs voor deze verklaring van de verdachte in het procesdossier aanwezig is. Controleerbare feiten, waarover de verdachte enkele uren na de brandstichting reeds ten overstaan van de politie heeft verklaard, worden immers bevestigd door het forensisch en technisch onderzoek dat nadien heeft plaatsgevonden. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij op een tweetal plekken in de woning brand heeft gesticht, waarbij hij op één plek een brandversnellend middel (te weten wasbenzine) heeft gebruikt. Uit het technisch onderzoek volgt dat er inderdaad sprake is van een tweetal brandhaarden op de door de verdachte genoemde plekken en ook dat er een brandversnellend middel is gebruikt.
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt voorts dat er gevaar voor het onderliggende pand en naastgelegen woning bestond, gelet op de hevigheid van de brand en de windrichting. Nu deze hevige brand in de nachtelijke uren plaatsvond en het belendend pand bewoond was, acht de rechtbank eveneens bewezen dat er levensgevaar voor de bewoners van dat naastgelegen pand heeft bestaan. Nu evenwel niet is gebleken van bezoekers in het onderliggend pand, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘levensgevaar voor (eventuele) bezoekers van het onderliggend pand’. En hoewel uit het bewijsmiddelenoverzicht voldoende bewijs volgt voor het feit dat het een zware brand betrof, is niet gebleken van levensgevaar van optredend brandweerpersoneel. Om die reden zal de rechtbank de verdachte eveneens partieel vrijspreken van het bestanddeel ‘levensgevaar voor optredend brandweerpersoneel’.