ECLI:NL:RBLIM:2018:12125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
03/700229-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in Hoensbroek met levensgevaar voor omwonenden

Op 15 november 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2018 brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] te Hoensbroek. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. A.M.T.C. Plantaz. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 november 2018, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De verdachte had bij de politie verklaard dat hij beddengoed in brand had gestoken en wasbenzine had gebruikt om de brand te verergeren. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting, ondanks het beroep van de verdachte op zijn zwijgrecht. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, met gevaar voor de omliggende woningen en de bewoners daarvan. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk, omdat er geen direct lichamelijk letsel was vastgesteld. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/700229-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1983,
thans gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.M.T.C. Plantaz, advocaat kantoorhoudende te Eijsden.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte brand heeft gesticht in een woning aan de [adres] te Hoensbroek, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard. Hij wijst in dat verband op de schade aan goederen die uit het procesdossier is gebleken, alsook op het levensgevaar voor personen en brandweerpersoneel. Er was immers sprake van een uitslaande brand die onder meer het naburige pand, de bewoners daarvan en brandweerpersoneel bedreigde. Weliswaar heeft de verdachte zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen, maar de officier van justitie wijst op de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie, enkele uren na de brand, waaruit volgt dat hij onder meer beddengoed in brand heeft gestoken en wasbenzine heeft gebruikt om op de trap brand te stichten. Deze daderkennis werd vervolgens bevestigd door de resultaten van het forensisch technisch onderzoek. De verdachte heeft ten slotte ook bij de rechter-commissaris de brandstichting bekend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vrijspraak van de verdachte bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de brand heeft gesticht, nu het bewijs daarvoor enkel bestaat uit de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie. Er is te weinig bewijs in het procesdossier voorhanden om deze verklaring te ondersteunen. Bovendien hebben de deskundigen niet met zekerheid conclusies kunnen trekken ten aanzien van de brand.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Verbalisant [naam 1] heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat hij op dinsdag 12 juni 2018, om 03.42 uur, de [straat] te Hoensbroek inreed. Hij zag bij het inrijden van de [straat] dat er flinke vlammen uit een gebouw kwamen. Bij het naderen van het gebouw zag hij dat het huisnummer [nummer 1] betrof. Hij zag dat er vanuit de eerste verdieping, uit de gebroken ramen, flinke vlammen kwamen en hij zag dat de vlammen uit het dak kwamen. Hij hoorde dat de bevelvoerder van de brandweer zei dat er opgeschaald werd naar een zwaardere brand. De [adres] betreft een vrijstaand gebouw met aan beide zijden huizen waar mensen woonachtig zijn. Verbalisant [naam 1] zag dat de gebouwen gescheiden waren door middel van brandgangen van twee of drie meter breed waardoor de brand een risico was voor de omliggende woningen. Hij zag dat er twee bomen stonden voor het gebouw met huisnummer [nummer 1] . Op de bovenste etage van huisnummer [nummer 1] bevond zich een woongedeelte, dit betrof huisnummer [nummer 1] . De begane grond betrof een gemeenschapszaal en een kantoor. Verbalisant [naam 1] zag dat het gehele gebouw door de brand zo goed als verwoest was. Toen verbalisant [naam 1] omstreeks 06.30 uur bij de brandgang tussen [straat] [nummer 2] en [nummer 1] stond, op ongeveer 5 meter van huisnummer [nummer 1] , rook hij dat er een sterke geur op hem afkwam. Deze geur was hem bekend als een sterke geur van aceton of wasbenzine. Een medewerker van de brandweer zei desgevraagd tegen hem dat het op de eerste etage van het gebouw heel sterk naar aceton rook. Hij hoorde dat hij zei dat de geur het sterkst was aan de linkerzijde van het gebouw met huisnummer [nummer 1] . Dit was de zijde naast de brandgang met huisnummer [nummer 2] . [2]
Getuige [naam 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is bij Brandweer Zuid-Limburg en officier van dienst was voor Parkstad-Noord, toen op 12 juni 2018 om 03:37 uur de melding van een middenbrand aan de [straat] te Hoensbroek binnenkwam. De brand was volgens getuige [naam 2] te hevig om naar binnen te gaan. Volgens getuige [naam 2] heeft de brandweer nog geprobeerd om via de ingang van [nummer 1] naar binnen te gaan, maar de trap stond toen al half in brand. Bovendien zou, als er nog iemand in de woning aanwezig was, die persoon dat niet hebben overleefd. Het begon als een behoorlijke brand en werd een grote brand. [naam 2] zag dat het huis links van het pand kort op de brand stond. De wind stond ook in de richting van het linker buurhuis. Aangezien dit huis gevaar liep, heeft de brandweer voor afscherming gezorgd middels bluswater. De mensen van het linker buurhuis waren inmiddels al buiten. Al met al was het volgens [naam 2] een flinke brand met gevaar voor goederen en personen. [3]
Uit forensisch sporenonderzoek naar de brand volgt, zakelijk weergegeven, dat, gezien het brandbeeld en de waarnemingen van de officier van dienst van de brandweer, de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan op de eerste verdieping en deze zich naar de zolder heeft verplaatst. Gezien het brandbeeld in de middelste kamers op de eerste verdieping is de brand daar het hevigst geweest. De brand is in de kamer links van het midden geheel tot ontwikkeling gekomen. Gezien de waarneming van de brandweer dat de bovenste treden van de trap naar de eerste verdieping brandden en het “tekenen” van de brandhond – zoals waargenomen door de brandexpert van het door de verzekeraar ingeschakelde onafhankelijk technisch expertisebureau - in de hal onder aan deze trap, is het mogelijk dat hier resten van een ontbrandbare vloeistof zijn waargenomen, welke mogelijk door een persoon boven aan de trap zijn ingebracht en door het bluswater naar beneden zijn gespoeld. Gezien de houten vloeren en dakconstructie van het pand, het hoogteverschil tussen het pand en de links van het pand gelegen woningen en de korte afstand tot deze woningen is er een grote kans voor uitbreiding van de brand geweest. Gelet hierop is er sprake geweest van gevaarzetting van goederen. Gezien de kans van uitbreiding van de brand en het tijdstip van de brand, ontdekking van de brand rond 03:30 uur, en het feit dat de belendende panden bewoond zijn en er personen in deze woningen lagen te slapen, is er tevens gevaar voor personen te duchten geweest. [4]
Uit onderzoek door [naam bedrijf] , een onafhankelijk technisch expertisebureau, volgt, zakelijk weergegeven, het navolgende. Als resultaat van de ingestelde technische expertise kan worden gesteld dat:
  • op het risicoadres [adres] en [nummer 1] te Hoensbroek een verenigingsgebouw genaamd het “ [naam 4] ” met een bovenwoning is gesitueerd;
  • de onderhavige brand op 11 juni 2018 [
  • de middelste twee kamers aan de voorzijde van de bovenwoning als specifiek ontstaansgebied van de brand zijn aangemerkt;
  • gezien de aangetroffen algemene schade in deze kamers zich hier een primaire brandhaard dan wel een ontstaansplaats van brand bevond;
  • vanwege de aldaar aangetroffen destructie het in technische zin niet meer mogelijk was een specifieke plaats voor het ontstaan van de brand en/of brandoorzaak vast te stellen;
  • de brandschade op de trap naar de bovenwoning als een separaat specifiek ontstaansgebied van brand is aangemerkt;
  • op voormelde trap een elektrisch technische brandoorzaak kan worden uitgesloten;
  • gedurende de expertise in de bij de bovenwoningen behorende hal twee brandmonsters zijn veiliggesteld;
  • in deze monsters door het laboratorium [naam 5] de aanwezigheid van kerosine is aangetroffen, een bestanddeel van o.a. petroleum en aanmaakvloeistof;
  • op de daarvoor in aanmerking komende ramen en deuren geen onverklaarbare sporen van braak of verbreking zijn aangetroffen.
Resumerend kan volgens dit expertisebureau worden gesteld dat de oorzaak voor het ontstaan van onderhavige brand in technische zin niet meer kon worden vastgesteld. Dit mede gelet op de in de bovenwoning aangetroffen vrijwel totale destructie. Aangezien gedurende de expertise twee separate brandhaarden zijn aangetroffen, respectievelijk in de woning en op de trap vanuit de hal naar het bordes, kan worden gesteld dat de brand het gevolg is van het al/of niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur (brandstichting). Daarbij is ter ontsteking dan wel bevordering van de brand een brandbare vloeistof bijgebracht. [5]
De verdachte heeft bij de politie op 12 juni 2018 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] te Hoensbroek. Daarna is hij op zijn scooter naar het politiebureau vertrokken. De verdachte heeft verklaard dat hij het bed op zijn slaapkamer in brand heeft gestoken met een aansteker. Volgens de verdachte heeft hij het laken in brand gestoken. Daar heeft hij geen middelen bij gebruikt. Hij heeft beneden op de trap wasbenzine gebruikt. Volgens de verdachte is hij naar beneden gelopen en heeft hij toen de wasbenzine aangestoken. Toen hij de brand stichtte, was er volgens de verdachte geen mens of dier in de woning. [6]
Tijdens zijn verhoor voor inverzekeringstelling heeft de verdachte op 12 juni 2018, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij inderdaad brand heeft gesticht in zijn eigen huurwoning. [7]
Overwegingen van de rechtbank
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] te Hoensbroek. Hoewel de verdachte zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen, houdt de rechtbank hem aan zijn gedetailleerde bekentenis die hij enkele uren na de brandstichting ten overstaan van de politie heeft afgelegd en ten overstaan van de rechter-commissaris, in aanwezigheid van zijn raadsman, heeft bevestigd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs voor deze verklaring van de verdachte in het procesdossier aanwezig is. Controleerbare feiten, waarover de verdachte enkele uren na de brandstichting reeds ten overstaan van de politie heeft verklaard, worden immers bevestigd door het forensisch en technisch onderzoek dat nadien heeft plaatsgevonden. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij op een tweetal plekken in de woning brand heeft gesticht, waarbij hij op één plek een brandversnellend middel (te weten wasbenzine) heeft gebruikt. Uit het technisch onderzoek volgt dat er inderdaad sprake is van een tweetal brandhaarden op de door de verdachte genoemde plekken en ook dat er een brandversnellend middel is gebruikt.
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt voorts dat er gevaar voor het onderliggende pand en naastgelegen woning bestond, gelet op de hevigheid van de brand en de windrichting. Nu deze hevige brand in de nachtelijke uren plaatsvond en het belendend pand bewoond was, acht de rechtbank eveneens bewezen dat er levensgevaar voor de bewoners van dat naastgelegen pand heeft bestaan. Nu evenwel niet is gebleken van bezoekers in het onderliggend pand, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘levensgevaar voor (eventuele) bezoekers van het onderliggend pand’. En hoewel uit het bewijsmiddelenoverzicht voldoende bewijs volgt voor het feit dat het een zware brand betrof, is niet gebleken van levensgevaar van optredend brandweerpersoneel. Om die reden zal de rechtbank de verdachte eveneens partieel vrijspreken van het bestanddeel ‘levensgevaar voor optredend brandweerpersoneel’.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 12 juni 2018 in de gemeente Heerlen, opzettelijk brand heeft gesticht, in een woning, gelegen aan de [adres] te Hoensbroek, door open vuur (te weten een in werking zijnde aansteker), in aanraking te brengen met een laken en een trap (welke was besprenkeld met wasbenzine), ten gevolge waarvan genoemde woning geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het onderliggende pand ( [straat] [nummer 1] ) en naastgelegen pand ( [straat]
[nummer 2] ), en levensgevaar voor bewoners van het naastgelegen pand, was te duchten;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De klinisch-psycholoog drs. F.M. Vuister heeft over de geestvermogens van de verdachte op 20 augustus 2018 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit, de meerdaadse samenloop en de enorme schade van de brandstichting en de gevolgen daarvan voor de eigenaren van het pand. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef van de verdachte. De officier van justitie is om deze redenen van mening dat de afschrikwekkende werking van strafoplegging in dit geval dient te prevaleren boven het belang van de verdachte bij een voorwaardelijke straf en daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vrijspraak van de verdachte bepleit en geen subsidiair standpunt geformuleerd ter zake van eventuele straftoemeting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft midden in de nacht brand gesticht in zijn bovenwoning, met als gevolg dat er een zware uitslaande brand is ontstaan. Niet alleen is de woning van de verdachte hierdoor in vlammen opgegaan, maar ook het daaronder gelegen verenigingsgebouw “het [naam 4] ”. Dat bij deze brand enkel – aanzienlijke – materiële schade is ontstaan, is een omstandigheid die geenszins aan het handelen van verdachte te danken is. De woning van de verdachte bevond zich immers midden tussen andere, naast en onder zijn woning gelegen woningen, slechts van elkaar gescheiden door een brandgang. Uit het procesdossier blijkt dat de wind in de richting van een nabijgelegen woning stond, waarin op dat ogenblik de bewoners lagen te slapen. Hiermee heeft de verdachte levensgevaar gecreëerd voor deze omwonenden. Door deze woning met bluswater af te schermen, heeft de brandweer groter leed weten te voorkomen. De brandstichting had echter aanzienlijk ernstiger gevolgen kunnen hebben.
Als het om brandstichting gaat, speelt de ernst van het feit een grote rol bij het bepalen van de strafsoort en -maat. Vanwege het gevaar dat een brand in een woning voor de bewoners of de omwonenden meebrengt, kan in principe niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een forse onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. In het geval van de verdachte is dat niet anders. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij vanwege de door hem ervaren uitzichtloosheid van zijn persoonlijke situatie, de welbewuste keuze heeft gemaakt zijn eigen woning in brand te steken en het (levens)gevaar dat daardoor voor goederen en mensen is ontstaan op de koop toe te nemen. Hoewel zowel in de pro justitia psychologische rapportage d.d. 20 augustus 2018 als in het reclasseringsadvies d.d. 6 september 2018 wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank daartoe geen enkele aanleiding, juist vanwege de ernst en zwaarte van het door de verdachte gepleegde feit, waarbij de verdachte onvoldoende inzicht heeft willen geven in wat hem daartoe heeft gebracht of wat hij ermee wilde bereiken.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 ter zake van het tenlastegelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert eveneens een schadevergoeding van € 1.000,00 ter zake van het tenlastegelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de vorderingen van beide benadeelde partijen dienen te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Nu de raadsman de vrijspraak van de verdachte heeft bepleit, is deze van mening dat de vorderingen van de benadeelde partij om die reden dienen te worden afgewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de door beide benadeelde partijen gevorderde vergoeding van immateriële schade niet voldaan aan het vereiste van artikel 6:106, lid 1 BW. Er is geen direct lichamelijk letsel als gevolg van het feit (althans dat blijkt niet uit de onderbouwing), voorts blijkt niet van aantasting van de eer of goede naam en verder blijkt ook niet, of is onvoldoende gesteld, van een aantasting van de persoon van de benadeelde partij op een andere wijze. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen; de vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 november 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging (na wijziging)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2018 in de gemeente Heerlen, opzettelijk brand
heeft gesticht, in een woning, gelegen aan de [adres] te
Hoensbroek, door open vuur (te weten een in werking zijnde aansteker), in
aanraking te brengen met een laken en/of een trap (welke was besprenkeld met
wasbenzine), althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan genoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het
onderliggende pand ( [straat] [nummer 1] ) en naastgelegen pand/woning ( [straat]
[nummer 2] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar
voor bewoners van het naastgelegen pand en/of (eventuele) bezoekers van het
onderliggende pand en/of voor optredend brandweerpersoneel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen, in elk geval
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/700229-18
Proces-verbaal van de openbare zitting van 15 november 2018 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1983,
thans gedetineerd in [P.I.] .
Raadsman is mr. A.M.T.C. Plantaz, advocaat, kantoorhoudende te Eijsden.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 1 november 2018 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R018067-11, gesloten d.d. 4 juli 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 127.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2018, pagina 37 en 38.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 12 juni 2018, pagina 107 en 108.
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek brand d.d. 18 juni 2018, pagina 42 tot en met 47.
5.Rapport van [naam bedrijf] d.d. 28 juni 2018, pagina 74 tot en met 83.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 juni 2018, pagina 22 tot en met 27.
7.Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 12 juni 2018, pagina 18 en [nummer 2] .