ECLI:NL:RBLIM:2018:12114

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
C/03/251520 / FA RK 18-2288
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van eenhoofdig gezag van de moeder naar de vader in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 december 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om het eenhoofdig gezag over zijn minderjarige dochter te verkrijgen. De moeder had tot dat moment het gezag over de minderjarige, maar de vader stelde dat de moeder onvoorspelbaar gedrag vertoonde en niet in het belang van het kind handelde. De minderjarige, geboren in 2015, verblijft sinds medio december 2017 bij de vader, na een periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de moeder niet in staat is om samen te werken in het belang van de minderjarige. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met feiten over de onveilige situatie bij de moeder en de positieve ontwikkeling van de minderjarige bij hem. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader het gezag krijgt, omdat de moeder niet in staat is om haar verantwoordelijkheden als ouder te vervullen. De rechtbank heeft de wijziging van het gezag goedgekeurd en bepaald dat de vader voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een afschrift zal worden toegestuurd aan het centrale gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 20 december 2018
Zaaknummer: C/03/251520 / FA RK 18-2288
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats], [gemeente],
advocaat mr. E.G.W. Hendriks, kantoorhoudend te Maastricht,
en:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. N.C. Quindt, kantoorhoudend te Heerlen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond,
verder te noemen: de GI.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland,verder te noemen: de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoek van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 20 juni 2018;
De zaak is behandeld ter zitting van 23 november 2018 waar zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

2.De feiten

[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige]) is geboren te [geboorteplaats] op [2015] uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader.
[minderjarige] is erkend door de vader. De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige]. [minderjarige] verblijft sedert medio december 2017 bij de vader.
Bij beschikking van 22 december 2017 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is machtiging verleend tot uithuisplaatsing bij de vader voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 4 januari 2018 is deze machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend tot 22 maart 2018. Bij beschikking van 21 maart 2018 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 maart 2019 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader tot 22 december 2018.

3.Het verzoek en het verweer

De vader heeft verzocht:
primair hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en
subsidiair hem samen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag.
Aan zijn verzoek heeft de vader het navolgende ten grondslag gelegd.
[minderjarige] is bij de vader geplaatst omdat zij bij de moeder opgroeide die onvoorspelbaar gedrag vertoonde waardoor [minderjarige] meermaals getuige is geweest van uitbarstingen van de moeder naar anderen. Daardoor raakte [minderjarige] met momenten gespannen en trok zij zich terug in haar eigen wereldje. Doordat de moeder geen verantwoordelijkheid nam voor haar gedrag en de schuld bij anderen legde, werd [minderjarige] bij de vader geplaatst. Sinds [minderjarige] bij de vader woont gaat het goed met haar. De vader kreeg dagelijkse diverse berichten van de moeder waaruit haar onvoorspelbare gedrag blijkt. De communicatie met de moeder verloopt niet goed. De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat, nu zij bij de vader woont, hij het gezag over haar kan uitoefenen. Of het tot een gezamenlijk gezag kan komen is de vraag gelet op de problematiek van de moeder waardoor het niet lukt om als ouders samen beslissingen voor [minderjarige] te nemen. Een wijziging van het gezag is noodzakelijk omdat de vader thans geen vertrouwen in de moeder heeft en hij van oordeel is dat op grond van het klemcriterium en op grond van het noodzakelijkheidscriterium het gezag bij de vader alleen belegd dient te worden. Indien het gezag bij de moeder blijft is sprake van uitgekleed gezag dat een dusdanige negatieve weerslag op [minderjarige] zal hebben dat dát genoegzame reden vormt om het eenhoofdig gezag aan de vader toe te kennen.

4.De standpunten ter zitting

De vader heeft aangegeven in de problemen te komen doordat [minderjarige] bij hem woont maar hij geen beslissingen voor haar kan nemen zonder de toestemming van de moeder. [minderjarige] dient op een andere school aangemeld te worden. De vader heeft een school uitgezocht, maar de moeder wil in die keuze niet meegaan. Nu [minderjarige] ouder wordt zullen in de toekomst meerdere beslissingen voor haar genomen moeten worden. De vader wil de communicatie met de moeder aangaan, maar zij staat daar niet voor open. De vader heeft een goede samenwerking met de GI en de raad en doet alles in het belang van [minderjarige] terwijl de moeder niet openstaat voor een samenwerking met de vader en zij aangeeft dat hij niets te zeggen heeft over [minderjarige] Er is op dit moment geen contact tussen de moeder en [minderjarige] terwijl de vader de moeder omgang met [minderjarige] gunt. De moeder beschuldigt de vader van alles terwijl er nergens bewijs voor is. Zij doet er alles aan om de vader in een kwaad daglicht te plaatsen om te voorkomen dat [minderjarige] nog langer bij de vader kan blijven wonen.
De moeder is het niet eens met het verzoek om de vader alleen met het gezag te belasten omdat dit niet in het belang van [minderjarige] is. Zij refereert zich ten aanzien van het verzoek tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag. De moeder is van mening dat zij als moeder buiten beeld gehouden wordt. Zij doet er alles aan om [minderjarige] weer thuis te krijgen en zij wil dan ook de beslissingen over [minderjarige] blijven nemen. De moeder heeft aan alles meegewerkt en zij moet de kans krijgen om gezamenlijk de beslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen. Ondanks haar wens om tot een samenwerking te komen is daar niet op ingezet. Zo heeft zij voorgesteld om relatietherapie aan te gaan. De vader zou dat op zich nemen maar heeft daar niets mee gedaan. Het ligt dan ook aan hem dat de communicatie niet lukt. De moeder heeft hulp van de praktijkondersteuner GGZ. Ook heeft zij hulp gezocht bij een hypnotherapeut. Inmiddels is PsyQ betrokken waar de moeder een aantal test heeft ondergaan. Dat traject is bijna afgerond. Er is niets uit die onderzoeken tot op heden gekomen. Wat de moeder stoort is dat zij moet smeken om [minderjarige] te kunnen zien. Zij wil [minderjarige] geen schade berokkenen maar die loopt zij wel op nu de GI niet consequent handelt.
De GI heeft alles gedaan om in gesprek met de moeder te komen maar dat is tot op heden niet gelukt. Geprobeerd is het contact tussen de moeder en [minderjarige] vlot te trekken om te zien of de moeder tegemoet kan komen aan de belangen van [minderjarige]. Ook heeft de GI geprobeerd de moeder te betrekken maar na een aantal keren loopt het telkens mis. Het is heel moeilijk te communiceren met de moeder die allerlei zaken erbij betrekt die er niet toe doen. Pas onlangs is het gelukt een afspraak met de moeder te maken. De moeder staat niet in de werkelijkheid wat de samenwerking bemoeilijkt. Zij accepteert niet dat [minderjarige] bij de vader woont. Daardoor kan [minderjarige] klem of verloren raken indien hierin geen verandering komt en de ouders niet met elkaar gaan samenwerken. De moeder wil een behandeling aangaan maar of het haar lukt, is maar de vraag. Zij staat niet stabiel in het leven.
De raad voert aan dat het belangrijk is dat de vader mede het gezag over [minderjarige] krijgt nu [minderjarige] bij hem woont. De vader is op dit moment volledig afhankelijk van de moeder. De raad ziet op dit moment te weinig aanknopingspunten om de vader alleen met het gezag te belasten. Het is een vergaande maatregel en de moeder moet de kans krijgen samen te werken. De hulpverlening die ingezet gaat worden is nog niet gestart.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge lid 2 van voormeld artikel wordt het verzoek tot gezamenlijk gezag slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Ingevolge lid 3 wordt het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, met het gezag te belasten slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn tot
een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
Het verzoek van de vader om als hoofdverzorger van [minderjarige], gedurende inmiddels al 1 jaar met vooruitzicht op continuering van het verblijf bij hem van [minderjarige], met het gezag te worden belast, dient te worden toegewezen. De positie van de vader als structurele en enige hoofdverzorger vraagt ook om een juridische positie die recht doet aan de ontstane feitelijke werkelijkheid. De vader is vanuit zijn dagelijkse zorg volledig op de hoogte van hoe het met [minderjarige] is en wat zij nu en in de toekomst nodig heeft voor haar verdere ontwikkeling. Indien er zich rond [minderjarige] spoedeisende zaken zouden voordoen, is hij degene die daar het eerste weet van heeft. Zonder het gezag kan hij als hoofdverzorger niet doen wat voor [minderjarige] direct of op termijn nodig is en moet worden beslist. Daarbij komt dat het verzoek van de vader de volledige instemming van de GI heeft, waarmee door de GI wordt bevestigd dat [minderjarige] bij haar vader goed wordt verzorgd en volledig aan haar ontwikkeling kan toekomen. Aan de bezwaren van de moeder tegen toekenning van het gezag aan de vader wordt voorbijgegaan; hetgeen de moeder aan haar bezwaren ten grondslag heeft gelegd, het is niet veilig voor [minderjarige] bij haar vader en haar belangen worden door haar vader niet goed behartigd, heeft zij niet gemotiveerd en onderbouwd. Dat laatste heeft wel op haar weg gelegen omdat haar zienswijze gemotiveerd is weersproken door zowel de vader als de GI.
Nu geen van de wettelijke gronden om hem het gezag niet toe te kennen, aanwezig is, dient de conclusie te luiden dat de vader met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het gezag van de moeder moet worden “beëindigd” en de vader alleen met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast.
Uit het dossier en het gevoerde debat komt naar voren dat de ouders al langere tijd niet meer samenleven en niet met elkaar communiceren én dat dát ontbreken van enige (positieve) samenwerking en (positieve) communicatie tussen de ouders (in het belang van [minderjarige]) volledig is toe te schrijven aan de opstelling van de moeder. Naast de vader heeft ook de GI daarin richting de moeder geïnvesteerd, maar ondanks alle inspanningen is er geen medewerking van de moeder gekomen. Een en ander blijkt steeds af te stuiten op de grote weerstand van de moeder tegen het verblijf van [minderjarige] bij de vader. Illustratief in dit verband is de ongemotiveerde bezwaren die de moeder op tafel heeft gelegd in deze procedure tegen het toekennen van het gezag aan de vader, zoals hierboven al is overwogen.
Bij die stand van zaken moet voor de te beoordelen vraag (gezamenlijk of eenhoofdig gezag) in deze zaak het volgende voorop worden gesteld.
Gezamenlijke gezagsuitoefening vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van hun kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor hun kind en haar veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval de ouders niet meer samenleven en niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en het welzijn van (spoedeisend) belang zijn voor hun kind én dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Daarbij is ook van belang dat de strijdende ouder(s) die de strijd over hun kind niet kan staken, tenminste hun kind buiten die strijd houdt/houden.
Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt eenhoofdig gezag van een van de ouders niet in de rede tenzij andere redenen een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
Aan de hand van dit criterium komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Uit de diverse beschikkingen (verlenging) ondertoezichtstelling van [minderjarige] klinkt als rode draad dat de moeder onvoorspelbaar is in haar handelen, psychisch instabiel is althans dat onvoldoende zicht bestaat op haar psychisch functioneren, dat dat zicht wel moet worden gekregen en dat de moeder in dat verband geen hulpvraag heeft, en verder dat zij met haar omgeving in conflict komt en de oorzaak daarvan bij de ander(en) legt. Dat deze rode draad ten positieve door de moeder is doorbroken, heeft zij ter zitting gesteld, onder verwijzing naar haar contacten met PsyQ, de praktijkondersteuner GGZ en haar hypnotherapeut, maar zij heeft haar algemene verhaal niet concreet handen en voeten gegeven middels het overleggen van verklaringen van haar behandelaars. De GI heeft er in dit verband nog op gewezen dat zij iedere dag en vrijwel iedere minuut e-mails van de moeder krijgt waaruit blijkt dat de moeder niet stabiel is én dat zij het verblijf van [minderjarige] bij de vader niet accepteert. De moeder heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Tekenend in dit verband is dat de vader onbestreden naar voren heeft gebracht dat hij door de moeder over van alles wordt beschuldigd zonder enig bewijs én dat hij de medewerking van de moeder in allerlei zaken betreffende [minderjarige] heeft trachten te zoeken maar van haar geen medewerking krijgt. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden is voorzienbaar dat de vader van de moeder geen enkele medewerking zal krijgen bij de beslissingen die hij als hoofdverzorger voor [minderjarige] moet gaan nemen en ook dat zij belangrijke beslissingen zal gaan blokkeren omdat zij (in de visie van de moeder) uit de koker van de vader komen bij wie [minderjarige] ten onrechte het hoofdverblijf heeft.
Daar komt nog het volgende bij. Uit het door de vader overgelegde evaluatieverslag ondertoezichtstelling (pagina 8-9) blijkt dat er een moeder-[minderjarige] contact is geweest op
30 augustus 2018. Tijdens dat contact heeft de moeder, in aanwezigheid van de 3-jarige [minderjarige], na er eerder door de begeleiding erop te zijn gewezen dat niet te doen, hard geroepen “Breng [minderjarige] maar naar die kindermishandelaar, ik hoef haar nooit meer te zien”. De moeder rent de speeltuin uit naar haar auto toe. Tussentijds schreeuwt de moeder richting de begeleiding. De begeleiding loopt met [minderjarige] naar hun auto toe, daarop komt de moeder terug gerend en pakt [minderjarige] uit de handen van de begeleiding. De moeder schreeuwt dat ze [minderjarige] mee wil nemen en roept verwijten naar de begeleiding. Uiteindelijk begint de moeder te huilen en geeft ze [minderjarige] terug aan de begeleiding en krijgt [minderjarige] een kus. (tot zover het evaluatieverslag van de GI).
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de moeder in de eenzijdige strijd over [minderjarige] met de vader volhardt terwijl de vader die strijd niet wenst en ook niet aanmoedigt of gebruikt. Door te handelen als ze op 30 augustus 2018 heeft gedaan, heeft de moeder niet alleen, net zoals op de zitting, duidelijk gemaakt dat ze die strijd niet kan staken maar [minderjarige] ook niet buiten die strijd houdt. [minderjarige] is letterlijk getuige van de strijd die de moeder tegen de vader voert en wordt daarin door de moeder, tegen het belang van [minderjarige] in, betrokken.
Een en ander voert tot de slotsom dat eenhoofdig gezag van de vader in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
De rechtbank zal aldus beslissen.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
Wijzigt het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats], aldus dat niet langer de moeder maar uitsluitend de vader voortaan alleen belast zal zijn met het gezag;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op
20 december 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.